Page 49 of 234

Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
47
Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het
inschakelen van de automatische
ruitenwissers verschijnt een melding
op het display.
Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de
automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd
door de schakelaar één
keer omlaag te bewegen
.
Ruitenwisser achter
Draai de ring in de eerste
stand. Het interval wordt
aangepast aan de rijsnelheid.
Ruitensproeier achter
Draai de ring voorbij de
eerste stand, zodat de
ruitensproeier in werking
treedt en vervolgens de ruitenwisser
enige tijd wordt ingeschakeld.
Gebruiksvoorschrift
Zet bij het wassen van de auto
in een autowasstraat het contact af
zonder het alarm in te schakelen.
Wacht ‘s winters tot de voorruit volledig
is ontdooid alvorens de automatische
ruitenwissers te activeren.
Zet als de ruit met sneeuw of ijs bedekt
is, eerst de achterruitverwarming aan,
wacht tot de sneeuw of het ijs begint te
smelten en veeg de ruitenwisser achter
schoon. Zet dan pas de ruitenwisser
achter aan.
Schakel bij gebruik van
een op de achterklep
bevestigde fietsendrager de
ruitenwisser achter uit via
het configuratiemenu van het
display.
Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand I
, 1
of 2
.
Als de functie wordt uitgeschakeld,
verschijnt er een melding op het
display.
In het geval van een storing
in
de werking van de automatische
ruitenwissers werken de ruitenwissers
in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT netwerk om
het systeem te laten controleren.
Automatisch wissen - achteruitversnelling
- zet de schakelaar van de
ruitenwisser voor in een andere
positie dan 0
.
- schakel de achteruitversnelling in.
- de ruitenwisser achter werkt in de
intervalstand.
Zet het contact af als de auto in
een wasstraat gewassen wordt.
Wacht ‘s winters met het
inschakelen van het automatisch
wissen tot de voorruit ontdooid is.
Page 50 of 234

Stuurkolomschakelaars
48
SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE"
Bij auto's met automatische transmissie werkt
de voorziening alleen met de selectiehendel
in de stand D
(Drive) of vanaf de 2e
versnelling in de handgeschakelde stand.
Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,
OFF (bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid
hoger dan ingestelde
snelheid (bijvoorbeeld
118 km/h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen. Op het controledisplay wordt
aangegeven of de functie is
geselecteerd en wordt de ingestelde
snelheid weergegeven:
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij
normaal doorstromend verkeer, met
een constante zelf ingestelde snelheid
rijden, behalve op steile hellingen.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven 40 km/h vanaf
de 4e versnelling bij auto's met
handgeschakelde versnellingsbak.
Als uw auto is voorzien van een snelheidsregelaar
en een snelheidsbegrenzer (volgens land
van bestemming en motoruitvoering), dan kunnen
beide systemen echter niet gelijktijdig worden
gebruikt.
Page 51 of 234

Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
49
Selecteren van de functie
- Zet de draaiknop in de stand
CRUISE
. De snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet
geactiveerd en er is nog geen
snelheid ingesteld.
Eerste keer
activeren/instellen
van een snelheid
- Breng uw auto met
het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
- Druk op de toets
SET-
of SET+
.
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen/geactiveerd en deze
snelheid wordt door de auto
gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te
geven en
tijdelijk met een hogere snelheid dan
de ingestelde snelheid te rijden. De
ingestelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.
Opnieuw activeren
- Druk na het onderbreken van de
snelheidsregelaar op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde
snelheid weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen.
Uitschakelen (OFF)
- Druk op deze toets
of trap op het rem- of
koppelingspedaal.
Page 52 of 234

Stuurkolomschakelaars
50
Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand 0
of
zet het contact af om het systeem
volledig uit te schakelen.
Gebruiksvoorschrift
Let bij het wijzigen van de
ingestelde snelheid door het ingedrukt
houden van de toets goed op omdat
de snelheid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Bij het gebruik van de
snelheidsregelaar moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Het is verstandig uw voeten in de
nabijheid van de pedalen te houden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat en de
bevestigingen goed geplaatst zijn,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Ingestelde snelheid
wijzigen
De ingestelde snelheid
kunt u op twee
manieren verhogen:
Zonder het gaspedaal:
- druk op de toets Set +
.
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid
in stappen van 5 km/h te verhogen.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en
gedurende enkele seconden knipperen
de streepjes op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren. Met het gaspedaal:
- trap het gaspedaal in tot de
gewenste snelheid is bereikt,
- druk op de toets Set +
of Set -
.
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set -
.
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid
in stappen van 5 km/h te verlagen.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist.
Page 53 of 234

Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
51
SNELHEIDSBEGRENZER "LIMIT"
Als het gaspedaal vervolgens
geleidelijk weer wordt losgelaten en
de wagensnelheid onder de ingestelde
maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Als uw auto is voorzien van
een snelheidsbegrenzer en een
snelheidsregelaar (volgens land van
bestemming en motoruitvoering), dan
kunnen beide systemen echter niet
gelijktijdig worden gebruikt.
Het systeem kan worden bediend
bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden.
Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie
uitgeschakeld, laatst
ingestelde snelheid -
OFF (bijvoorbeeld
bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid
hoger dan de
ingestelde snelheid
(bijvoorbeeld 118 km/
h), de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen. Op het controledisplay wordt
aangegeven of de functie is
geselecteerd en wordt de ingestelde
snelheid weergegeven:
"Dit is de gekozen snelheid die de
bestuurder niet wil overschrijden".
Het instellen van de maximumsnelheid
is mogelijk bij stilstaande auto met
draaiende motor, of tijdens het rijden.
De ingestelde snelheid dient minimaal
30 km/h te bedragen.
De snelheid wordt verhoogd naarmate
het gaspedaal dieper wordt ingetrapt
tot aan het zware punt van het
gaspedaal, waarbij de ingestelde
snelheid is bereikt.
Als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt, wordt
de ingestelde snelheid echter
overschreden.
Page 54 of 234
Stuurkolomschakelaars
52
Selecteren van de functie
- Draai de knop in de stand LIMIT
.
De begrenzer is dan geselecteerd,
maar nog niet actief. Het display
geeft de laatst ingestelde snelheid
weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een
snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Verhogen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set +
.
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid
in stappen van 5 km/h te verhogen.
Inschakelen/uitschakelen (OFF)
Druk één keer op deze toets om
de begrenzer in te schakelen, druk
nogmaals om de begrenzer uit te
schakelen (OFF).
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set -
.
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h te
verlagen.
Page 55 of 234

Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
53
Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand 0
of zet
het contact af om het systeem uit
te schakelen. De laatst ingestelde
snelheid blijft in het geheugen
opgeslagen.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal echter
met kracht
wordt ingetrapt, tot voorbij
het zware punt
, wordt de begrenzer
tijdelijk uitgeschakeld en knippert de
ingestelde snelheid.
Laat om de begrenzer weer in te
schakelen de snelheid zakken tot
een snelheid lager dan de ingestelde
snelheid.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en
gedurende enkele seconden knipperen
de streepjes op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren.
Knipperen van de snelheidsweergave
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt,
- als de begrenzer door het profiel
van de weg of bij een steile
afdaling niet kan voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt
overschreden,
- tijdens snel accelereren.
Gebruiksvoorschrift
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de
bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen,
zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Let erop dat door het profiel van de weg of door snel
accelereren de ingestelde snelheid kan worden overschreden
en zorg ervoor dat u altijd de controle over de auto houdt.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat en
bevestigingen goed geplaatst zijn,
- leg nooit meerdere matten boven
op elkaar.
Page 56 of 234

54
Ventilatie
VENTILATIE
GEBRUIKSVOORSCHRIFT
VOOR DE VENTILATIE EN DE
AIRCONDITIONING
Ventilatieroosters
Houd de ventilatieroosters altijd
open
Voor een optimale verdeling van de warme
of koude lucht over het interieur hebt u de
beschikking over ventilatieroosters in het
midden en opzij, die gekanteld en naar links
of rechts en naar het bovenlichaam van
de voorste inzittenden gedraaid kunnen
worden. Sluit de ventilatieroosters niet,
maar richt de luchtstroom voor een optimaal
comfort tijdens het rijden naar de zijruiten.
Uitstroomopeningen naar de beenruimte in
de auto completeren het geheel.
Interieurfilter, koolstoffilter
Zorg ervoor dat dit filter in goede staat
verkeert en laat de filterelementen
regelmatig vervangen.
Zie in rubriek 6 het gedeelte
"Controles".
Airconditioning
Voor een doeltreffende
werking van de airconditioning
moeten de ruiten onder alle
weersomstandigheden gesloten zijn.
Als de auto echter langdurig in de zon
heeft gestaan en de temperatuur in het
interieur zeer hoog blijft, kunnen de
ruiten wel even geopend worden om
de ventilatie te bevorderen.
Het is raadzaam de stand AUTO
zo veel mogelijk te gebruiken: het
systeem regelt de luchtopbrengst, de
comforttemperatuur in het interieur, de
luchtverdeling, de luchttoevoer of -
recirculatie automatisch en optimaal
aan de hand van de door u ingestelde
waarde.
Laat de airconditioning minimaal
één keer per maand 5 à 10 minuten
functioneren om het systeem in
perfecte staat te houden.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat er zich een klein
plasje water onder de auto vormt, dit is
een normaal verschijnsel.
Gebruik de airconditioning niet als
deze niet koelt en laat het systeem in
dat geval door het PEUGEOT netwerk
controleren.