Page 89 of 234

VEILIGHEI
D
87
Parkeerhulp
4
PARKEERHULP VOOR EN/OF ACHTER
Dit systeem (volgens uitvoering)
werkt met geluidssignalen en/of
grafische weergave en bestaat uit vier
ultrasoonsensoren die zijn aangebracht in
de voor- en/of achterbumper. Het systeem
waarschuwt de bestuurder voor elk
obstakel (persoon, auto, boom, hek, …)
binnen het detectiebereik, dat zich tijdens
het rijden voor of achter de auto bevindt.
Sommige voorwerpen die worden
waargenomen bij aanvang van de
aanrijmanoeuvre, komen buiten het bereik
van de ultrasoonsensoren wanneer de
auto te dicht genaderd is en kunnen
dan niet meer worden waargenomen.
Bijvoorbeeld: paaltjes, pionnen bij
wegwerkzaamheden of trottoirranden.
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven en verantwoordelijk is.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld zodra:
- de versnellingspook in de achteruit
wordt gezet,
- de auto vooruitrijdt met een
snelheid lager dan 10 km/h.
Dit wordt aangegeven door een
geluidssignaal en de weergave van de
auto afhankelijk van het display.
De afstand tot het obstakel wordt
aangegeven door:
- geluidssignalen, die elkaar sneller
opvolgen naarmate de auto dichter
bij het obstakel komt,
- een grafische weergave op het
display, met blokjes die steeds
dichter bij de auto komen.
De aanwezigheid van een obstakel
wordt aangegeven door middel van
een geluidssignaal via de luidspreker
aan die kant: dat wil zeggen voor of
achter, en rechts of links.
Deactiveren van het systeem
Druk nogmaals op de knop om het
systeem opnieuw in te schakelen. Het
lampje op de knop gaat uit.
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt
zijn met modder, ijs of sneeuw.
Wanneer dat wel het geval is (bijvoorbeeld
vuile sensoren) zal, bij het inschakelen van
de achteruit, het lampje gaan knipperen in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Uitschakelen
Druk op de knop op het
dashboard om het systeem uit
te schakelen, het lampje op de
knop gaat branden (om kinderen
niet wakker te maken...).
Het systeem wordt gedeactiveerd als:
- een andere versnelling dan de
achteruit wordt geselecteerd,
- de auto vooruitrijdt met een
snelheid hoger dan 10 km/h,
- de auto na het parkeren stilstaat
(uitsluitend bij de parkeerhulp voor).
Opnieuw inschakelen
Als de auto minder dan ongeveer
30 centimeter van het obstakel verwijderd
is, is het geluidssignaal continu hoorbaar
en verschijnt het symbool "Gevaar"
afhankelijk van het display.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld, of wanneer
een fietsendrager wordt geplaatst
(auto uitgerust met een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Page 90 of 234

88
Veiligheid tijdens het rijden
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS) EN ELEKTRONISCHE
REMDRUKREGELAAR (REF)
Het antiblokkeersysteem zorgt samen
met de elektronische remdrukregelaar
tijdens het remmen voor een betere
stabiliteit en handelbaarheid van uw
auto, vooral op slecht of glad wegdek.
CLAXON
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Zorg er bij het vervangen van de
wielen (banden en velgen) voor
dat er gehomologeerde wielen
worden gemonteerd.
Het antiblokkeersysteem treedt
automatisch in werking als één van de
wielen dreigt te blokkeren.
Als dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding, duidt
dit op een storing in het
antiblokkeersysteem, waardoor u
tijdens het remmen de controle over de
auto zou kunnen verliezen.
Als dit verklikkerlampje en
het verklikkerlampje STOP
gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding, duidt dit op
een storing van de elektronische
remdrukregelaar, waardoor u tijdens
het remmen de controle over de auto
zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
In beide gevallen, raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door trillingen in het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
zo krachtig mogelijk in en laat het
niet los.
NOODREMASSISTENTIE (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in
noodgevallen de optimale remdruk
sneller wordt bereikt: trap het
rempedaal volledig in zonder het los
te laten.
Het systeem wordt ingeschakeld als
de snelheid waarmee het rempedaal
wordt ingetrapt groot is en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht
verandert.
Houd het rempedaal ingetrapt om de
werking van het brake assist system
voort te zetten.
Page 91 of 234

VEILIGHEI
D
89
Veiligheid tijdens het rijden
4
ANTISPINREGELING
(ASR) EN ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA
(ESP)
Inschakelen van het ASR- en
ESP-systeem
Als het contact is aangezet, zijn het ASR-
en ESP-systeem altijd ingeschakeld.
Uitschakelen ASR/ESP
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn het
ASR/ESP uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen slippen en weer grip
kunnen krijgen.
-
Druk op de schakelaar die zich
onder het stuurwiel aan de
linkerkant van het dashboard
bevindt.
Het verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een melding: het ASR en
ESP hebben geen invloed
meer op de werking van de
motor, maar blijven wel actief
via het remsysteem.
Controle van werking
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor
meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter
nooit laten verleiden tot het nemen van
meer risico’s en het te hard rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd onder voorwaarde dat
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem en elektronische
onderdelen worden nageleefd en
dat de procedures voor montage en
het uitvoeren van werkzaamheden
door het PEUGEOT netwerk worden
opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT
netwerk .
De systemen worden opnieuw:
-
automatisch ingeschakeld als de
rijsnelheid hoger wordt dan 50 km/h,
-
handmatig ingeschakeld door
nogmaals op de schakelaar te drukken.
Werking van het ASR- en
ESP-systeem
Als het ASR- of ESP-
systeem ingrijpt, knippert het
desbetreffende pictogram.
Deze systemen staan in verbinding met
het ABS en zijn hier een aanvulling op.
Het ASR-systeem past de
aandrijfkracht aan om het doorspinnen
van de wielen te voorkomen via
de remmen van de aangedreven
wielen en de motor. De ASR zorgt
ook voor meer koersstabiliteit bij het
accelereren.
Het ESP-systeem grijpt automatisch
in via het remsysteem en de motor als
de koers van de auto afwijkt van de
door de bestuurder gewenste richting.
In extreme situaties kan het systeem
de auto echter niet altijd onder controle
houden. Bij een storing in de systemen
zal het verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT netwerk om
het systeem na te laten kijken.
Page 92 of 234

90
Veiligheid tijdens het rijden
DETECTIESYSTEEM TE LAGE
BANDENSPANNING
Sensoren controleren tijdens het
rijden de bandenspanning en zenden
een waarschuwingssignaal uit als de
bandenspanning te laag is (bij een snelheid
hoger dan 25 km/h) of een band lek is.
Op het display wordt met een of meer
knipperende wielen in de afbeelding van de
auto aangegeven welke band(en) het betreft.
Te lage bandenspanning
Het verklikkerlampje
SERVICE gaat branden in
combinatie met de melding
"Te lage bandenspanning"
, een
afbeelding op het display en een
geluidssignaal.
Controleer dan zo snel mogelijk de
bandenspanning. Als de beschadigde band in de
bagageruimte wordt gelegd, zal
deze de melding opnieuw uitzenden,
om u eraan te herinneren de band
te laten repareren. Hierdoor kan een
eventuele andere waarschuwingsmelding
over de bandenspanning niet worden
weergegeven.
Sensor(en) niet
gedetecteerd
Het verklikkerlampje
SERVICE gaat branden
in combinatie met de melding
"X sensor(en) niet gedetecteerd"
,
een afbeelding op het display en een
geluidssignaal.
Dit betekent dat de bandenspanning
van één of meerdere wielen niet meer
gecontroleerd wordt. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk om de defecte
sensor(en) te vervangen. Deze melding wordt ook
weergegeven als één van de
wielen niet op de auto aanwezig is
(bij reparatie) of als er een wiel zonder
sensor op de auto wordt gemonteerd.
Alle reparaties aan een wiel dat
met dit systeem is uitgerust en het
vervangen van een band moeten
worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk.
Het detectiesysteem voor te lage
bandenspanning is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.
Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning nog regelmatig
worden gecontroleerd (ook van
het reservewiel) voor een optimale
wegligging en een langere levensduur
van de banden, zeker wanneer er
vaak onder zware omstandigheden
wordt gereden (zware belading, hoge
snelheden).
Het systeem kan tijdelijk worden
verstoord door radiogolven in hetzelfde
frequentiegebied.
Lekke band
Het verklikkerlampje
STOP gaat branden
in combinatie met
de melding "Lekke band(en)
gedetecteerd"
, een afbeelding op het
display en een geluidssignaal.
Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte
manoeuvres met het stuur en de remmen.
Vervang de beschadigde band (lekke
band of veel te lage bandenspanning)
en laat de bandenspanning zo snel
mogelijk controleren.
Zie in rubriek 7 het gedeelte "Wiel
verwisselen".
Page 93 of 234

VEILIGHEI
D
91
Veiligheidsgordels
4
VEILIGHEIDSGORDELS VÓÓR
EN BUITENSTE
VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER
De veiligheidsgordels van de voorstoelen
en de buitenste veiligheidsgordels van
zitrij 2 zijn voorzien van gordelspanners
en gordelkrachtbegrenzers.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst. De
schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Trek aan de gordel om te controleren of
deze goed vastzit.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen de
borst van de inzittenden getrokken
wordt. Het systeem biedt hierdoor een
betere bescherming.
Het lampje kan ook gaan branden
als bijv. een tas of huisdier op de
stoel is geplaatst.
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel vóór
Als de bestuurder en/
of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt,
gaat het verklikkerlampje branden.
Vervolgens knippert het verklikkerlampje
bij snelheden hoger dan 25 km/h in
combinatie met een steeds sterker wordend
geluidssignaal (gedurende ongeveer
90 seconden) en een melding op het display.
Buitenste veiligheidsgordels
zitrij 2
Als de desbetreffende zitplaats
niet wordt gebruikt, schuif dan de
gordelgeleider zo ver mogelijk omhoog
om bijgeluiden te voorkomen.
Hoogteverstelling
-
Knijp de knop in en schuif het
bovenste bevestigingspunt omlaag.
-
Schuif de knop omhoog om het
bovenste bevestigingspunt omhoog
te schuiven.
Omdoen
-
Trek aan de gordel en steek de
gesp in de gordelsluiting.
-
Trek aan de gordel om de
vergrendeling van de gesp te
controleren.
Veiligheidsgordels met
oprolautomaat
Deze zijn voorzien van een automatische
blokkeerinrichting die in werking treedt bij
een aanrijding of een noodstop.
Dankzij de toepassing van
veiligheidsgordels met gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers is de veiligheid
van de inzittenden bij frontale aanrijdingen
nog verder verbeterd. De gordelspanners
dienen om, afhankelijk van de kracht van
de aanrijding, de veiligheidsgordels stevig
tegen de lichamen van de inzittenden te
trekken.
De veiligheidsgordels met gordelspanners
werken alleen als het contact is aangezet.
Buitenste veiligheidsgordels
zitrij 3
De zitplaatsen op de zitrij 3 zijn
voorzien van twee driepuntsgordels met
oprolautomaat en gordelkrachtbegrenzer.
Page 94 of 234

92
Veiligheidsgordels
De gordelspanners van de
veiligheidsgordels vóór kunnen,
afhankelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding, onafhankelijk van
de airbags afgaan. De gordelspanners
trekken de veiligheidsgordels direct stevig
tegen het lichaam van de inzittenden.
Het afgaan van de gordels gaat gepaard
met een lichte onschadelijke rookvorming
en een geluid als gevolg van de
pyrotechnische lading in het systeem.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittenden getrokken
wordt.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van de
auto.
De veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners werken alleen als het
contact aan staat.
U kunt de gordel losmaken door de rode
knop op de gesphouder in te drukken.
Geleid de gordel tijdens het oprollen. De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de
veiligheidsgordels niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen, moet de heupgordel altijd
onder de armsteun door worden geleid.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Gebruiksvoorschrift
De bestuurder dient er vóór het
wegrijden zeker van te zijn dat alle
inzittenden hun veiligheidsgordels op
de juiste manier hebben vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dragen,
ook al betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan uw
lichaamsbouw.
Gebruik geen accessoires om de
veiligheidsgordels minder strak te
laten aansluiten (zoals wasknijpers,
klemmen, veiligheidsspelden, ...).
Controleer zowel voor als na het
gebruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
Controleer na het neerklappen of
verplaatsen van een stoel of de
achterbank of de gordel goed is
opgerold en de gordelsluiting zich op
de juiste plaats bevindt. Breng om de veiligheidsgordel om te
doen de gesp in de juiste positie en steek
deze vervolgens in de gordelsluiting.
Middelste veiligheidsgordel
zitrij 2 en 3
De middelste zitplaats van de zitrij 2 en
3 is voorzien van een geïntegreerde
driepuntsgordel met oprolautomaat.
Als de gordelspanners zijn geactiveerd,
gaat het verklikkerlampje airbag branden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- moet worden voorkomen dat de
gordel gedraaid raakt en moet de
gordel in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken,
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen.
Voorschriften voor kinderen:
- maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
- laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden. De veiligheidsgordel
mag door niet meer dan één persoon
gedragen worden.
Raadpleeg voor meer informatie over
kinderzitjes in rubriek 4 het gedeelte
"Kinderen in de auto".
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het PEUGEOT-netwerk, dat tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig (ook na een kleine aanrijding)
controleren door het PEUGEOT-netwerk:
de gordels mogen geen slijtagesporen
en scheuren vertonen en er mogen geen
wijzigingen aan de gordels zijn aangebracht.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Page 95 of 234

VEILIGHEI
D
93
Airbags
4
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden (behalve op de middelste
zitplaatsen van zitrij 2 en 3) bij
ernstige aanrijdingen; ze vormen
een aanvulling op de werking
van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren
registreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de
registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het
gas zodat noch het zicht, noch het
eventueel verlaten van de auto door de
inzittenden wordt belemmerd:
- bij een minder ernstige aanrijding
of een aanrijding van achteren en
in bepaalde gevallen waarin de
auto over de kop slaat, treden de
airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels zorgen in
deze situaties voor een afdoende
bescherming.
De kracht van de aanrijding is
afhankelijk van het soort obstakel
en de snelheid van de auto op dat
moment.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de airbags
niet meer.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en
een knal, als gevolg van de activering
van de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die daar gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
AIRBAGS
Wanneer een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de
passagiersstoel is geplaatst,
moet de airbag aan passagierszijde
zijn uitgeschakeld. Zie in rubriek 4 het
gedeelte "Kinderen aan boord".
Page 96 of 234

94
Airbags
Gebruiksvoorschrift
Houd u aan dit gebruiksvoorschrift als
uw auto is uitgerust met een airbag
vóór aan passagierszijde, zij-airbags
en/of window-airbags.
Maak er een gewoonte van om
normaal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, voorwerpen...). Dit kan
de goede werking van de airbag
belemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren aan
airbagsystemen, alleen het PEUGEOT
netwerk heeft hiervoor gekwalificeerd
personeel.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten
niet op het dashboard rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak
geen gaten in de stuurwielbekleding en
sla er niet op.
Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met de
goedgekeurde stoelhoezen. Deze
belemmeren het activeren van de zij-
airbags niet. Raadpleeg het PEUGEOT
netwerk .
Bevestig nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen, dit zou bij het afgaan
van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de
hemelbekleding, dit zou bij het afgaan
van de window-airbags kunnen leiden
tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van
het dak; deze maken deel uit van de
bevestiging van de window-airbags.
Zelfs als alle bovenstaande
voorschriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airbag wordt
geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de warme
gassen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen.