Page 25 of 234

Toegang tot de auto
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
23
PORTIEREN
Automatische centrale
vergrendeling
Zodra sneller wordt gereden dan
10 km/h, worden de portieren
automatisch vergrendeld.
U kunt deze functie desgewenst
inschakelen of uitschakelen.
Uitschakelen
Druk bij aangezet contact
lang op het hangslot.
Bij het uitschakelen van de
functie is een geluidssignaal te horen.
Openen van buitenaf
Openen van binnenuit
Als de normale vergrendeling of
supervergrendeling van buitenaf
is ingeschakeld, knippert het
rode lampje en kunnen de portieren
niet worden ontgrendeld door op het
hangslot te drukken. Gebruik dan de
sleutel of de afstandsbediening om van
buitenaf te ontgrendelen.
De portieren kunnen niet met de
portiergrepen worden geopend wanneer
de supervergrendeling is ingeschakeld.
Vergrendelen/ontgrendelen
van binnenuit
Druk op het hangslot, het
rode lampje gaat branden bij
het vergrendelen en het gaat
uit bij het ontgrendelen.
Met deze knop kunnen de portieren en
de achterklep worden vergrendeld en
ontgrendeld.
Inschakelen
Druk bij aangezet contact
lang op het hangslot.
Bij het inschakelen van de
functie is een geluidssignaal te horen
in combinatie met een melding op het
display
.
Waarschuwingsmelding
"portier open"
Als een portier of de achterklep niet goed is
gesloten:
-
worden bij draaiende motor
gedurende
enkele seconden een grafische voorstelling
en een melding weergegeven op het display,
-
gaat tijdens het rijden
(wagensnelheid
hoger dan 10 km/h) het verklikkerlampje
service branden, in combinatie met een
geluidssignaal, een grafische voorstelling
en een melding op het display gedurende
enkele seconden.
Page 26 of 234

Toegang tot de auto
24
Openen/sluiten met de
afstandsbediening
Druk op de toets om de
desbetreffende schuifdeur te
openen of te sluiten (rechts
of links).
Openen/sluiten vanaf de
voorstoelen
Druk op de desbetreffende
schakelaar.
Bij het openen en sluiten klinkt een
geluidssignaal.
ELEKTRISCH BEDIENDE SCHUIFDEUREN
Zorg ervoor dat de schuifdeuren
gesloten zijn wanneer de auto
gedurende langere tijd stilstaat.
Als de schuifdeuren zijn geopend,
is het elektrische systeem van de
schuifdeuren in de stand-by-stand,
waarbij het energieverbruik relatief
hoog is.
Begeleidt de schuifdeur met de hand
bij het sluiten, indien de auto op een
steile helling staat.
Openen/sluiten vanaf
zitrij 2:
Druk op de desbetreffende
schakelaar.
Algemene voorschriften
Bedien de schuifdeuren uitsluitend bij
stilstaande auto.
Controleer voordat u een schuifdeur
bedient altijd of de omstandigheden
veilig zijn. Zorg ervoor dat zich zowel
in het interieur als buiten de auto
geen personen, dieren of voorwerpen
bevinden die het openen of sluiten van
de deur kunnen verhinderen.
Zorg ervoor dat bij geopende ruiten
tijdens het openen of sluiten van de
schuifdeur niets door de ruitopening
steekt.
Laat kinderen en dieren nooit zonder
toezicht in de buurt van de bediening
van de schuifdeuren komen.
Detectie van obstakels
Als de schuifdeur tegen een obstakel
met een bepaalde weerstand stuit,
treedt het detectiesysteem in werking.
Als een obstakel wordt gedetecteerd
tijdens het:
- sluiten van de schuifdeur, gaat
deze weer volledig open,
- openen van de schuifdeur, stopt
deze.
Druk nadat het obstakel is verwijderd
nogmaals op de knop van de
afstandsbediening of de schakelaar in
het interieur om het openen of sluiten
te hervatten.
Het niet in acht nemen van deze
voorschriften kan leiden tot letsel door
het bekneld raken van lichaamsdelen.
Page 27 of 234

Toegang tot de auto
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
25
ELEKTRISCHE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN
VOOR KINDEREN
Achterklep gelijktijdig met
de portieren ver- of ontgrendelen
De achterklep wordt vergrendeld of
ontgrendeld met de afstandsbediening
of één van de portiersloten voor.
Open de achterklep met de handgreep C
en til de achterklep omhoog.
Noodbediening
De achterklep wordt automatisch
vergrendeld zodra sneller
wordt gereden dan 10 km/h en
wordt weer ontgrendeld zodra een
voorportier wordt geopend.
ACHTERKLEP
Waarschuwingsmelding "achterklep open"
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden
de achterklep niet goed gesloten is, wordt
u gewaarschuwd door het verschijnen
van een pictogram op het display in
combinatie met een geluidssignaal.
Hiermee kan bij een eventuele storing
in de centrale vergrendeling, de
achterklep ontgrendeld worden.
-
Klap een van de zitplaatsen van
zitrij 2 neer,
-
Klap een van de zitplaatsen of de
achterbank van zitrij 3 neer om bij
het achterklepslot te komen,
-
Steek een kleine schroevendraaier
in de opening D
van het slot en
duw het uiteinde naar links om de
achterklep te ontgrendelen.
B - Elektrisch
De bediening van de volgende systemen kan
worden uitgeschakeld voor de passagiers
achterin:
-
elektrisch bedienbare ruiten,
-
schuifdeuren,
-
schuif-/kanteldaken zitrij 2 en 3.
Druk met het contact aan op de schakelaar B
.
Er verschijnt een melding op het display in
combinatie met een geluidssignaal. Deze
melding geeft aan of de functie is in- of
uitgeschakeld.
Controleer dit voor elke rit.
Deze veiligheidsvoorziening werkt
onafhankelijk van de centrale vergrendeling.
Bij een ernstige aanrijding worden de
opengaande carrosseriedelen automatisch
ontgrendeld om de auto beter toegankelijk te
maken voor hulpdiensten.
Neem voor het verlaten van de
auto, zelfs voor korte periodes,
altijd de sleutel uit het contact.
Page 28 of 234

Toegang tot de auto
26
SCHUIF-/KANTELDAKEN
U hebt de beschikking over drie
schuif-/kanteldaken met elk een eigen
bediening.
Het is tevens mogelijk de achterste twee
schuif-/kanteldaken met de schakelaars
van het voorste dak te bedienen.
Kantelen:
Houd het gedeelte A
van de
schakelaar ingedrukt.
Openen:
Druk kort op het gedeelte A
van de schakelaar.
Sluiten:
Druk kort op het gedeelte B
van
de schakelaar om het schuif-/kanteldak
verder dicht te schuiven en houd de
schakelaar vervolgens ingedrukt om
het schuif-/kanteldak volledig dicht te
schuiven.
Storing
Als het schuifdak in het geval van
een storing (bijv. door vorst) of na het
losnemen en weer aansluiten van de
accukabels niet wil sluiten:
- druk dan op A
tot het dak volledig
geopend is,
- druk binnen 1 seconde op B
om
het dak te sluiten,
- druk als het dak niet sluit
meermaals op B
tot het dak
volledig is gesloten,
- laat de schakelaar B
los en houd
deze na het sluiten van het dak
nog ongeveer 5 seconden
ingedrukt.
Tijdens deze handelingen is
de beveiliging tegen beknellen
uitgeschakeld.
Uitschakelen van de bediening
van de schuif-/kanteldaken van
zitrij 2 en 3
Druk op de blokkeerschakelaar van de
elektrische bediening van de achterste
schuif-/kanteldaken.
Het zonnescherm wordt handmatig
bediend.
Open het zonnescherm door aan de
handgreep te trekken en het scherm naar
achteren te schuiven.
Sluit het zonnescherm door het naar voren
te trekken tot de handgreep is vergrendeld.
Gebruiksvoorschrift
Open de schuif-/kanteldaken
niet direct na een regenbui of na het
wassen van de auto.
Controleer bij het verlaten van de auto
altijd of de schuif-/kanteldaken goed
zijn gesloten.
Wanneer het dak tijdens het bedienen
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend of gesloten. Druk
daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder het dak
bedient, moet deze ervan verzekerd
zijn dat niets het correcte sluiten van
het dak verhindert. Let op de kinderen
tijdens het bedienen van het dak.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de
elektrische dakbediening.
Beveiliging tegen beknellen
Als het schuifdak bij het sluiten tegen
een obstakel stuit, stopt het dak
automatisch en gaat het gedeeltelijk
weer open.
Page 29 of 234
Cockpit
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
27
COCKPIT
CONTROLEDISPLAY
Display
Page 30 of 234
Cockpit
28
INSTRUMENTENPANELEN
Met monochroom display
Met kleurendisplay
1.
Toerenteller.
2.
Snelheidsmeter.
3.
Brandstofniveau en
koelvloeistoftemperatuur.
4.
Display.
Page 31 of 234

Cockpit
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
29
VERKLIKKERLAMPJES
Bij het starten van de motor wordt een automatische controle van een aantal verklikkerlampjes uitgevoerd. Deze
verklikkerlampjes blijven kort branden. Als een lampje bij draaiende motor blijft branden of gaat knipperen, is dit
een waarschuwing. Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display. "Negeer deze waarschuwingen niet."
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen
STOP
brandt in combinatie
met een ander
verklikkerlampje en
een melding op het
display.
ernstige storingen
met betrekking tot
"Remvloeistofniveau",
"Motoroliedruk",
"Koelvloeistoftemperatuur",
"Elektronische
remdrukregelaar",
"Stuurbekrachtiging", "Lekke
band".
Stop onmiddellijk, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk.
Handrem/
oeistofniveau/
elektronische
drukregelaar
(REF)
brandt.
handrem (nog iets)
aangetrokken. Zet de handrem los; het verklikkerlampje zal uitgaan.
Zie in rubriek 2 het gedeelte "Starten en stoppen".
brandt.
remvloeistofniveau te laag. Vul de door PEUGEOT voorgeschreven remvloeistof
bij.
blijft branden, terwijl
het niveau correct
is, in combinatie met
het verklikkerlampje
ABS.
een storing in de elektronische
remdrukregelaar.
Stop onmiddellijk, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk.
Motoroliedruk
brandt tijdens het
rijden. een te lage druk. Zet de auto stil, zet het contact af en laat de motorolie
afkoelen. Controleer het motorolieniveau met de
peilstok. Zie in rubriek 6 het gedeelte "Niveaus".
blijft branden, terwijl
het niveau correct is. een ernstige storing. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Page 32 of 234

Cockpit
30
Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen
Koelvloeistoftemperatuur
en -niveau
brandt. een abnormale verhoging van
de temperatuur. Zet de auto stil, zet het contact af en laat de
koelvloeistof afkoelen. Controleer visueel het niveau.
Zie in rubriek 2 het gedeelte "Cockpit".
knippert. een te laag
koelvloeistofniveau. Zie in de rubriek 6 het gedeelte "Niveaus". Raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk.
Service blijft kort
branden. lichte storingen of
waarschuwingen. Raadpleeg het waarschuwingenlogboek op het
display. Zie rubriek 9 "Technologie aan boord",
gedeelte "Autoradio - Boordcomputer", afhankelijk van
de ernst van de storing. Raapleeg het PEUGEOT-
netwerk.
Zie rubriek 6, gedeelte "Niveaus" voor het
minimumniveau dieseladditief. blijft branden. ernstige storingen.
Veiligheidsgordel
zitrij 1 niet
vastgemaakt
brandt. dat de bestuurder en/
of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt. Doe de gordel om en steek de gesp in de
gordelsluiting.
knippert in
combinatie met
een steeds
luider wordend
geluidssignaal. tijdens het rijden is
de veiligheidsgordel
van de bestuurder of
de voorpassagier niet
vastgemaakt. Trek aan de gordel om de vergrendeling van de
gesp te controleren. Zie in rubriek 4 het gedeelte
"Veiligheidsgordels".
De bestuurder dient te controleren of alle inzittenden
hun veiligheidsgordel dragen en deze correct hebben
vastgemaakt.
Airbag vóór/
zij-airbag/
window-airbag knippert of blijft
branden. een defecte airbag. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door
het PEUGEOT-netwerk. Zie rubriek 4, gedeelte
"Airbags".
Uitschakeling
airbag vóór aan
passagierszijde
brandt.
dat deze airbag handmatig is
uitgeschakeld op het moment dat
een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze plaats is bevestigd. Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Airbags - kinderen
aan boord".