Page 217 of 420

Schermtoets
Gebruik het kleine aanjagerpictogram om het
aanjagertoerental te verlagen en het grote picto-
gram om dit toerental te verhogen. De aanjager
kan ook worden geselecteerd door op de aanja-
gerbalk tussen de pictogrammen te drukken.
11. Standen
De luchtverdeling kan zo worden ingesteld dat
lucht vanuit de luchtroosters in het instrumen-
tenpaneel, de vloerroosters, de ontwasemings-
roosters en de ontdooiroosters stroomt. De
volgende standen zijn beschikbaar:
Ventilatie instrumentenpaneel
Er komt lucht naar binnen via de roos-
ters in het instrumentenpaneel. U kunt
deze roosters afzonderlijk verstellen
om zo de luchtstroming te regelen. De lamellen
van de uitblaasopeningen in het midden en in de
zijpanelen kunnen omhoog en omlaag en naar
links en naar rechts worden bewogen om zo de
richting van de luchtstroom te regelen. Onder de
lamellen bevindt zich een stelwiel waarmee de
uitblaasopening kan worden afgesloten of aange-
past om zo de uitstromende hoeveelheid lucht te
regelen.
Stand Twee niveaus
Lucht stroomt uit de luchtroosters in
het instrumentenpaneel en de roos-
ters in de vloer. Een geringe hoeveel-
heid lucht stroomt via de openingen voor voor-
ruitontdooiing en zijraamontwaseming.
OPMERKING:
De stand Twee niveaus is bedoeld om comfort
te bieden door koele lucht uit de luchtroosters
in het instrumentenpaneel en warme lucht uit
de vloerroosters te laten stromen.
Vloerstand
Lucht stroomt uit de luchtroosters in
de vloer. Een geringe hoeveelheid
lucht stroomt via de openingen voor
voorruitontdooiing en zijraamontwaseming.
Gemengde stand
De lucht stroomt via de vloeropenin-
gen, ontdooiroosters en de roosters
voor ontwaseming van de zijramen.
Deze stand kunt u het beste gebrui-
ken bij koud weer of sneeuw. Ontdooistand
De lucht stroomt via de roosters voor
ontwaseming van de voorruit en zijra-
men. Gebruik de ontdooistand in
combinatie met de hoogste temperatuurinstel-
ling om zo snel mogelijk de voorruit en de
zijramen te ontdooien. Wanneer de ontdooi-
stand wordt geselecteerd, kan het aanjagertoe-
rental toenemen.
12. Toets klimaatregeling aan/uit
Druk op deze toets om de klimaatregeling in of
uit te schakelen.
13. Knop temperatuurverlaging bestuurder
Biedt de bestuurder een onafhankelijke tempe-
ratuurregeling. Druk op de knop om de inge-
stelde temperatuur te verlagen of druk op het
aanraakscherm op de schermtoets tempera-
tuurbalk en schuif deze naar de schermtoets
met de blauwe pijl om de ingestelde tempera-
tuur te verlagen
213
Page 218 of 420

OPMERKING:
In de modus Sync regelt deze knop tegelij-
kertijd ook automatisch de temperatuurre-
geling aan passagierszijde.
14. Knop temperatuurhoging bestuurder
Biedt de bestuurder een onafhankelijke tempe-
ratuurregeling. Druk op de knop om de inge-
stelde temperatuur te verhogen of druk op het
aanraakscherm op de schermtoets tempera-
tuurbalk en schuif deze naar de schermtoets
met de rode pijl om de ingestelde temperatuur
te verhogen.
OPMERKING:
In de modus Sync regelt deze knop tegelij-
kertijd ook automatisch de temperatuurre-
geling aan passagierszijde.
Functies van de klimaatregeling
A/C (airconditioning)
Met de knop voor de A/C (airconditioning) kan
de gebruiker het airconditioningsysteem hand-
matig in- of uitschakelen. Als de airconditioningis ingeschakeld, stroomt via de luchtroosters
koele, droge lucht in het interieur. Druk voor een
lager brandstofverbruik op knop A/C om de
airconditioning uit te schakelen en stel met de
hand de aanjager en luchtverdeling in. Zorg ook
dat u alleen de stand Instrumentenpaneel, Ven-
tilatie op twee niveaus of Vloer kiest.
OPMERKING:
•
Wanneer zich wasem of condens vormt
op de voorruit of zijramen, kiest dan de
ontdooistand en verhoog het aanjager-
toerental.
• Als het lijkt of de airco minder goed werkt
dan verwacht, controleer dan of de voor-
zijde van de airco-condensor (vóór in de
radiateur) is verstopt door vuil of insec-
ten. Maak de condensor schoon door
voorzichtig water vanaf de achterzijde
van de radiateur door de condensor te
spuiten. Beschermhoezen kunnen de
luchtstroom door de condensor hinderen,
waardoor de prestaties van de airco afne-
men. MAX A/C
Met MAX A/C wordt maximaal gekoeld.
Druk kort op de knop om te schakelen tussen
MAX A/C en de voorgaande instellingen. De
schermtoets gaat branden wanneer MAX A/C is
ingeschakeld (ON).
De gebruiker kan in de modus MAX A/C het
gewenste aanjagertoerental en de gewenste
stand kiezen. Door op andere instellingen te
drukken, schakelt de MAX A/C-werking over
naar de geselecteerde instelling en wordt MAX
A/C verlaten.
Recirculatie
Wanneer de buitenlucht rook, on-
prettige luchtjes of veel vocht be-
vat, of wanneer een snelle koeling
gewenst is, kunt u de binnenlucht
laten circuleren door op de recircu-
latieknop te drukken. Wanneer
deze knop is ingedrukt, brandt de het indicatie-
214
Page 219 of 420

lampje voor recirculatie. Druk nogmaals op de
knop om de recirculatiestand uit te schakelen
en buitenlucht in het interieur te laten stromen.
OPMERKING:
Bij koud weer kunnen de ruiten, bij gebruik
van de recirculatiestand, sneller beslaan. De
recirculatiefunctie is mogelijk niet beschik-
baar (schermtoets grijs weergegeven). In de
modus Ontwasemen mag de recirculatie-
stand niet worden gebruikt om de ramen
sneller vrij te maken. De recirculatie wordt
automatische uitgeschakeld als deze stand
wordt gekozen. Als u de recirculatie pro-
beert in te schakelen terwijl deze stand ac-
tief is, gaat het lampje in de bedieningsknop
knipperen en vervolgens uit.
Automatische temperatuurregeling
(ATC)
Automatische werking
1. Druk op de toets of schermtoets AUTO (4) in
het bedieningspaneel van de automatische
temperatuurregeling.2. Stel vervolgens de gewenste temperatuur in
met de toetsen of schermtoetsen (7, 8, 13 en
14) voor het regelen van de temperatuur aan de
bestuurderszijde en de passagierszijde. Zodra
de gewenste temperatuur wordt weergegeven,
zorgt het systeem dat deze temperatuur wordt
bereikt en automatisch wordt gehandhaafd.
3. Nadat de gewenste temperatuur is inge-
steld, hoeft u de instellingen niet meer te wijzi-
gen. U ervaart het meeste gebruiksgemak wan-
neer u het systeem automatisch laat werken.
OPMERKING:
•
U hoeft de temperatuurinstelling niet te
wijzigen wanneer de auto warm of koud
is. Het systeem past automatisch de tem-
peratuur, de luchtverdeling en het aanja-
gertoerental aan om zo snel mogelijk de
door u gewenste instelling te bereiken.
• De temperatuur kan worden weergegeven
in Amerikaanse of metrische maateenhe-
den, door de programmeerbare optie US
of Metric (metrisch) te kiezen. Raadpleeg
voor meer informatie de paragraaf Instel-
lingen van Uconnect® in dit hoofdstuk
van deze handleiding. Voor een optimaal comfort in de automatische
stand, blijft de aanjager tijdens een koude start
met een laag toerental draaien totdat de motor
is opgewarmd. Daarna zal de aanjager steeds
sneller gaan draaier en overgaan op het ge-
wenste toerental voor de automatische modus.
Handmatige bediening
Met het systeem kunt u ook handmatig het
aanjagertoerental, de luchtverdeling, de airco
en de recirculatie bedienen.
Het aanjagertoerental kan op elke gewenste
constante waarde worden ingesteld met de
aanjagerschakelaar. De aanjager werkt dan
met een vast toerental, totdat een ander toeren-
tal wordt gekozen. Zo kunnen de inzittenden
voorin de luchthoeveelheid regelen die in het
voertuig circuleert en de automatische stand
annuleren.
Ook de richting van de luchtstroom kan worden
gekozen door een van de beschikbare standen
te selecteren. Ook de airco en recirculatie kan
handmatig worden bediend.
215
Page 220 of 420

Aanwijzingen voor bediening
OPMERKING:
Zie de tabel aan het eind van dit hoofdstuk
voor de juiste instellingen voor de verschil-
lende weersomstandigheden.
Rijden in de zomer
Het motorkoelsysteem in auto’s met airconditi-
oning moet worden beschermd met een koel-
vloeistof met antivries van uitstekende kwaliteit
om een goede bescherming te bieden tegen
roestvorming en oververhitting van de motor.
Een oplossing van 50% OAT (Organic Additive
Technology) koelvloeistof die voldoet aan de
Chrysler-materiaalnorm MS-12106 en 50% wa-
ter wordt aanbevolen. Raadpleeg de paragraaf
"Onderhoudsprocedures"in het hoofdstuk"On-
derhoud van uw auto" voor de aanbevolen
koelvloeistof.
Rijden in de winter
Het gebruik van de recirculatiestand in de win-
termaanden wordt afgeraden, omdat daardoor
de ruiten kunnen beslaan. Stalling
Wanneer u de auto twee weken hebt gestald of
niet hebt gebruikt (bijv. in de vakantie), laat het
aircosysteem daarna dan gedurende vijf minu-
ten werken bij stationair toerental in de buiten-
lucht en met een hoog aanjagertoerental. Zo
wordt het systeem voldoende gesmeerd en
wordt de kans op schade aan de aircocompres-
sor tot een minimum beperkt wanneer u het
systeem weer start.
Ontwasemen
U kunt de voorruit snel ontwasemen door de
ontdooistand te kiezen. Met de ontdooistand/
vloerstand kunt u de voorruit helder houden en
daarnaast zorgen voor voldoende verwarming.
Als zijramen bestaan, verhoog dan het aanja-
gertoerental. Vooral bij zacht maar regenachtig
of vochtig weer is de kans groot dat de autorui-
ten aan de binnenzijde beslaan.
OPMERKING:
Zet het systeem niet langdurig in de
recirculatiestand wanneer de airco is uitge-
schakeld, omdat anders de ruiten kunnen
beslaan.Luchtinlaat aan buitenzijde
Zorg dat de luchtinlaat, direct vóór de voorruit,
niet wordt verstopt door achtergebleven blade-
ren e.d. Wanneer bladeren achterblijven in de
luchtinlaat wordt de luchtstroming belemmerd
en als ze in de luchtkamer terechtkomen kun-
nen de waterafvoeren verstopt raken. Zorg er in
de wintermaanden voor dat de luchtinlaat vrij is
van ijs en sneeuw.
Aircoluchtfilter
Het klimaatregelsysteem filtert stof, pollen en
sommige geuren uit de buitenlucht. Sterke
stank kan niet volledig worden gefilterd. Raad-
pleeg de paragraaf
"Onderhoudsprocedures" in
het hoofdstuk "Onderhoud van uw auto" voor
aanwijzingen voor het vervangen van het filter.
216
Page 221 of 420
Instelsuggesties voor diverse weersomstandigheden
217
Page 222 of 420
Page 223 of 420

5
STARTEN EN RIJDEN
•STARTPROCEDURES ..........................223•Automatische versnellingsbak ....................223
• Keyless Enter-N-Go™ ........................ .224
• Normaal starten ............................ .224
• Extreem lage temperaturen (lager dan 29°C of -20°F) ......225
• Als de motor niet start ....................... .225
• Na het starten ............................. .226
• Normaal starten — dieselmotor ....................226
•AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK ................228•Sleutelblokkering ........................... .229
• Blokkeersysteem rem/transmissie ..................230
• ECO-modus .............................. .230
• Automatische transmissie met acht versnellingen ........230
•WERKING VAN DE VIERWIELAANDRIJVING ............236•Bedieningsaanwijzingen/voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac I® -
Indien aanwezig ........................... .236
• Bedieningsaanwijzingen/voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac II® -
Indien aanwezig ........................... .237
• Schakelstanden ............................ .237
219
Page 224 of 420

•Schakelprocedures ............................ .238
• Quadra-Drive® II-systeem – indien aanwezig ..............241
•SELEC-TERRAIN™ — INDIEN AANWEZIG ................241•Omschrijving ................................ .241
• Berichten op scherm elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) .................................... .242
•QUADRA-LIFT™ — INDIEN AANWEZIG .................242•Omschrijving ................................ .242
• Standen van de luchtvering ....................... .245
• Berichten op scherm elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) .................................... .245
• Bediening .................................. .245
•TIPS VOOR RIJDEN OP DE WEG .....................247
• TIPS VOOR TERREINRIJDEN ........................247
•Quadra-lift™ — indien aanwezig .....................247
• Gebruik van de groep 4WD LOW – indien aanwezig ..........248
• Door water rijden ............................. .248
• Rijden in sneeuw, modder of zand ....................249
• Heuvel oprijden .............................. .249
• Neerwaartse tractie ............................ .250
• Na terreinrijden .............................. .250
•STUURBEKRACHTIGING ..........................251•5.7-liter motor ............................... .251
• 3.6-liter benzinemotor en 3.0-liter dieselmotor .............251
• Controle vloeistof stuurbekrachtiging ..................252
•BRANDSTOFBESPARINGSTECHNOLOGIE ALLEEN 5.7-LITER
MOTOR - INDIEN AANWEZIG ........................253
220