Page 265 of 420

te regelen als dit nodig is op hellingen die steiler
zijn dan ongeveer 8%. Op niet hellende opper-
vlakken wordt deze functie doorgaans niet in-
geschakeld.
De HDC-snelheid kan door de bestuurder wor-
den aangepast aan de rijomstandigheden. De
snelheid komt overeen met de geselecteerde
versnelling van de transmissie.
HDC kan worden uitgeschakeld door het rem-
pedaal in te trappen om de auto af te remmen
tot onder de snelheid die door HDC is geregeld.
Wanneer HDC is ingeschakeld en u daarente-
gen sneller wilt gaan rijden dan kunt u gewoon
het gaspedaal intrappen om de snelheid te
verhogen. Als u het rempedaal of het gaspedaal
loslaat dan regelt HDC de snelheid weer op de
oorspronkelijk ingestelde snelheid.
Gebruik van HDC in de groep 4WD-LOW
Om HDC in te schakelen drukt u op de HDC-
schakelaar. Het HDC-pictogram gaat branden
in de instrumentgroep en HDC wordt ingescha-
keld. Als de voertuigsnelheid de 32 km/u over-
schrijdt, gaat het HDC-pictogram knipperen enwerkt HDC niet meer. Om HDC uit te schakelen
drukt u op de HDC-schakelaar.
Snelheidsinstellingen groep 4WD Low
•
1e = 1 km/u (0,6 mph)
• 2e = 2 km/u (1,2 mph)
• 3e = 3 km/u (4,0 mph)
• 4e = 4 km/u (2,5 mph)
• 5e = 5 km/u (3,1 mph)
• 6e = 6 km/u (3,7 mph)
• 7e = 7 km/u (4,3 mph)
• 8e = 8 km/u (5,0 mph)
• ACHTERUIT = 1 km/u (0,6 mph)
• NEUTRAL = 2 km/u (1,2 mph)
• PARK = HDC blijft ingeschakeld, maar is niet
actief
HDC is uitsluitend bedoeld voor terreinrij-
den bij lage snelheid. Bij rijsnelheden boven
32 km/u (20 mph), blijft HDC ingeschakeld, maar werkt niet. HDC wordt uitgeschakeld als
gedurende langer dan 70 seconden de rijsnel-
heid boven 20 mph wordt gehouden. Zodra de
voertuigsnelheid onder de 32 km/u daalt, wordt
de HDC-functie automatisch hervat en keert de
voertuigsnelheid terug naar de ingestelde snel-
heid. Als de rijsnelheid hoger wordt dan 40 mph,
wordt HDC onmiddellijk uitgeschakeld.
Als het bestuurdersportier open staat, de hand-
rem geactiveerd is, of de auto niet in de groep
4WD LOW staat, wordt HDC uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
HDC is uitsluitend bedoeld om de bestuurder
tijdens het afdalen van een heuvel te helpen
de rijsnelheid onder controle te houden. De
bestuurder moet goed op de rijomstandighe-
den blijven letten en blijft verantwoordelijk
voor handhaving van een veilige rijsnelheid.
261
Page 266 of 420

Select Speed Control (SSC) —
Alleen modellen met
vierwielaandrijving met MP3023
tussenbak met twee versnellingen
SSC handhaaft de snelheid tijdens terreinrijden
en is alleen beschikbaar in de groep 4WD LOW.
Om SSC in te schakelen drukt u op de SSC-
schakelaar. Als SSC is ingeschakeld, brandt het
SSC-pictogram in de instrumentengroep. SSC
activeert indien nodig automatisch de remmen
om de snelheid te regelen op het geselecteerde
niveau. De SSC-snelheid kan door de bestuur-der worden aangepast aan de rijomstandighe-
den. De snelheid komt overeen met de gese-
lecteerde versnelling van de transmissie. SSC
kan worden uitgeschakeld door het rempedaal
in te trappen om de auto af te remmen tot onder
de snelheid die door SSC is geregeld. Wanneer
SSC is ingeschakeld en u daarentegen sneller
wilt gaan rijden dan kunt u gewoon het gaspe-
daal intrappen om de snelheid te verhogen. Als
u het rempedaal of het gaspedaal loslaat dan
regelt SSC de snelheid weer op de oorspronke-
lijk ingestelde snelheid.
Gebruik van SSC in de groep 4WD-LOW
Om SSC in te schakelen drukt u op de SSC-
schakelaar. Het SSC-pictogram gaat branden in
de instrumentgroep en SSC wordt ingescha-
keld. Als de voertuigsnelheid de 32 km/u
(20 mph) overschrijdt, gaat het SSC-pictogram
knipperen en werkt SSC niet meer. Om SSC uit
te schakelen drukt u op de SSC-schakelaar.
Snelheidsinstellingen groep 4WD Low
•
1e = 1 km/u (0,6 mph)
• 2e = 2 km/u (1,2 mph)
• 3e = 3 km/u (4,0 mph) •
4e = 4 km/u (2,5 mph)
• 5e = 5 km/u (3,1 mph)
• 6e = 6 km/u (3,7 mph)
• 7e = 7 km/u (4,3 mph)
• 8e = 8 km/u (5,0 mph)
• ACHTERUIT = 1 km/u (0,6 mph)
• NEUTRAL = 2 km/u (1,2 mph)
• PARK = SSC blijft ingeschakeld, maar is niet
actief
OPMERKING:
Deze standaard ingestelde snelheden van
de SSC zijn afhankelijk van de hellings-
graad. Dat wil zeggen, hoe steiler de helling
waarop het voertuig rijdt, hoe lager de waar-
den van de ingestelde snelheid voor alle
vermelde versnellingen, met als minimum-
waarde 1 km/u (0,6 mph).
SSC is uitsluitend bedoeld voor terreinrijden
bij lage snelheid. Bij rijsnelheden boven
32 km/u (20 mph), blijft SSC ingeschakeld,
maar werkt niet. SSC wordt uitgeschakeld als
gedurende langer dan 70 seconden de rijsnel-
Schakelaar Select Speed Control
262
Page 267 of 420

heid boven 20 mph wordt gehouden. Zodra de
voertuigsnelheid onder de 32 km/u daalt, wordt
de HDC-functie automatisch hervat en keert de
voertuigsnelheid terug naar de ingestelde snel-
heid. Als de rijsnelheid hoger wordt dan 40 mph,
wordt HDC onmiddellijk uitgeschakeld. Als het
bestuurdersportier open staat, de handrem ge-
activeerd is, of de auto niet in 4WD Low staat,
wordt SSC uitgeschakeld.
Controle-/storingslampje ESP en
indicatielampje ESP UIT
Het controle-/storingslampje van
het elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESP) in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer de
contactschakelaar in de stand ON
wordt gezet. Als de motor draait,
behoort dit lampje uit te gaan. Wanneer
controle-/storingslampje ESP continu blijft bran-
den terwijl de motor draait, is een storing gede-
tecteerd in het ESP-systeem. Als het lampje
blijft branden nadat er verschillende keren is
gestart en u meerdere kilometers hebt gereden
met een snelheid hoger dan 48 km/u (30 mph), dient u zo snel mogelijk contact op te nemen
met uw erkende dealer om het probleem te
laten opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESP (in de instru-
mentengroep) begint te knipperen zodra de
banden grip verliezen en het ESP-systeem
wordt geactiveerd. Het controle-/storingslampje
ESP knippert ook wanneer het ASR-systeem
actief is. Als het controle-/storingslampje ESP
gaat knipperen tijdens het optrekken, neem dan
gas terug en rijd verder terwijl u zo min mogelijk
gas geeft. Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan
de toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
•
Telkens wanneer de contactschakelaar in
de stand ON wordt gezet, wordt het ESP-
systeem ingeschakeld, ook wanneer dit
eerder werd uitgeschakeld.
• Het ESP-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESP-
systeem heeft veroorzaakt. Het controlelampje
"ESP uit"geeft
aan dat het elektronische stabili-
teitsregelsysteem (ESP) gedeelte-
lijk is uitgeschakeld
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
BandenspanningVoor de veiligheid en goede rijeigenschappen is
een juiste bandenspanning absoluut noodzake-
lijk. Als de bandenspanning niet juist is, heeft dit
de onderstaande gevolgen:
Veiligheid
WAARSCHUWING!
• Een onjuiste bandenspanning is gevaarlijk
en kan leiden tot ongelukken.
• Bij een te lage bandenspanning veert de
band te veel in en kan de band te warm
worden en lek raken.
(Vervolgd)
263
Page 268 of 420

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Bij een te hoge bandenspanning zal de
band schokken op het wiel minder goed
opvangen. Voorwerpen op de weg en ga-
ten in het wegdek kunnen de banden
beschadigen waardoor ze lek raken.
• Banden met een te hoge of te lage span-
ning kunnen het rijgedrag van de auto
beïnvloeden en kunnen een klapband ver-
oorzaken waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
• Als niet alle banden dezelfde spanning
hebben, kunnen besturingsproblemen op-
treden. U kunt de controle over de auto
verliezen.
• Als de bandenspanning van de linkerban-
den verschilt van die van de rechterban-
den kan de auto naar links of rechts gaan
trekken.
• Zorg dat alle banden altijd op de voorge-
schreven spanning (voor koude banden)
zijn. Slijtage en brandstofverbruik
Een onjuiste bandenspanning kan leiden tot
een onregelmatig slijtagepatroon over het loop-
vlak van de band. Deze abnormale slijtagepa-
tronen verkorten de levensduur het loopvlak,
waardoor de banden eerder vervangen moet
worden. Door een te lage bandenspanning
wordt ook de rolweerstand van de band hoger,
waardoor het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij aan het
rijcomfort. Bij een te hoge bandenspanning rijdt
de auto schokkerig en oncomfortabel. Zowel
een te lage als een te hoge bandenspanning
hebben invloed op de stabiliteit van de auto en
kunnen een gevoel van een trage of overgevoe-
lige reactie van de stuurinrichting tot gevolg
hebben.
Een ongelijke bandenspanning tussen linker-
en rechterbanden kan leiden tot een onnauw-
keurige en onvoorspelbare besturing.
Ongelijke bandenspanning links en rechts kan
leiden tot naar links of naar rechts trekken van
de auto.
BandenspanningDe juiste spanning voor koude banden staat
vermeld op de B-stijl aan de bestuurderszijde of
op de achterrand van het bestuurdersportier.
Ten minste één keer per maand:
•
Bandenspanning controleren met een draag-
bare bandenspanningsmeter van goede
kwaliteit en indien nodig aanpassen. Een
visuele schatting van de bandenspanning
volstaat niet. Banden lijken soms de juiste
spanning te hebben terwijl de spanning in
werkelijkheid onvoldoende is.
• Inspecteer banden op slijtage of zichtbare
schade.
LET OP!
Plaats na het controleren van de banden-
spanning of het vullen van de banden altijd
de ventieldop terug. Hierdoor voorkomt u dat
het ventiel beschadigd raakt door binnen-
dringend vocht of vuil.
De voorgeschreven bandenspanningswaarden
gelden altijd voor "koude banden". De banden
264
Page 269 of 420

zijn"koud" als ten minste drie uur niet met de
auto is gereden, of minder dan 1,6 km (1 mijl) na
een periode van drie uur stilstaan. De spanning
van een koude band mag nooit hoger zijn dan
de maximumspanning die op de wang van de
band staat vermeld.
Controleer de bandenspanning vaker als de
buitentemperaturen zeer verschillend zijn, aan-
gezien de bandenspanning varieert met de tem-
peratuur.
De bandenspanning verandert met ongeveer
1 psi (7 kPa) per 7 °C (12 °F) verandering van
de luchttemperatuur. Houd hier rekening mee
wanneer u de bandenspanning meet in een
garage, met name in de winter.
Bijvoorbeeld: als de garagetemperatuur 20 °C
(68 °F) en de buitentemperatuur 0 °C (32 °F)
bedraagt, moet de spanning bij koude banden
worden verhoogd met 3 psi (21 kPa), hetgeen
overeenkomt met 1 psi (7 kPa) voor elke 7 °C
(12 °F) voor deze buitentemperatuur.
Tijdens het rijden kan de bandenspanning met 2
tot 6 psi (13 tot 40 kPa) toenemen. Laat in dat
geval NOOIT lucht uit de banden lopen, aange-
zien de bandenspanning anders te laag wordt.Bandenspanning bij hoge snelhedenDe fabrikant is een voorstander van het rijden
met een veilige snelheid, binnen de geldende
snelheidslimiet. Wanneer de snelheidslimiet en
omstandigheden het toelaten om met hoge
snelheden te rijden, is de juiste bandenspan-
ning erg belangrijk. Mogelijk moet u de banden-
spanning verhogen en de belading van de auto
verminderen als u met hoge snelheden wilt
rijden. Raadpleeg uw erkende bandenspecialist
of dealer voor informatie over veilige rijsnelhe-
den, belasting en koude bandenspanning.
WAARSCHUWING!
Het rijden met hoge snelheden in een maxi-
maal beladen auto is gevaarlijk. De extra
belasting op uw banden kan lekkage of een
klapband veroorzaken. Dit kan leiden tot een
ernstig ongeval. Rijd niet sneller dan
120 km/u (75 mph) in een auto die tot het
maximale laadvermogen is beladen.
Radiaalbanden
WAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van radiaalban-
den en andere bandentypes heeft een nega-
tieve invloed op het weggedrag van uw auto.
Dit stabiliteitsverlies kan ongevallen veroor-
zaken. Als u radiaalbanden gebruikt, moeten
dat er altijd vier zijn. Combineer ze nooit met
andere bandentypes.
Banden repareren
Als uw band beschadigd is, kan deze worden
gerepareerd als hij voldoet aan de volgende
criteria:
• Er is niet met de band gereden terwijl hij lek
was;
• De beschadiging zit alleen op het loopvlak
van uw band (beschadiging op de wang kan
niet worden gerepareerd) en
• Het gat is niet groter dam ¼" (6 mm)
265
Page 270 of 420

Raadpleeg een erkende bandenleverancier voor
bandenreparaties en aanvullende informatie.
Beschadigde run-flat banden of run-flat banden
die zijn blootgesteld aan drukverlies, moeten
onmiddellijk worden vervangen door een an-
dere run-flat band van dezelfde maat en ser-
viceomschrijving (belastingsindex en snelheids-
code).
Type banden
Allseasonbanden – indien aanwezig
Allseasonbanden bieden grip in alle seizoenen
(lente, zomer, herfst en winter). De hoeveelheid
grip kan tussen verschillende allseasonbanden
variëren. Allseasonbanden zijn te herkennen
aan de aanduiding M+S, M&S, M/S of MS op de
wang van de band. Gebruik allseasonbanden
altijd in sets van vier, omdat anders de veilig-
heid en de bestuurbaarheid van de auto in het
gedrang kunnen komen.
Zomer- of drieseizoenenbanden – indien
aanwezig
Zomerbanden bieden grip onder zowel natte als
droge omstandigheden en zijn niet bedoeld om
in sneeuw of op ijs te gebruiken. Zomerbandenzijn niet voorzien van de all season-aanduiding
of het berg/sneeuwvloksymbool op de wang
van de band. Gebruik zomerbanden altijd in
sets van vier omdat anders de veiligheid en de
bestuurbaarheid van de auto in het gedrang
kunnen komen.
Winterbanden
In sommige landen is het gebruik van winter-
banden in de winter verplicht. Winterbanden
zijn te herkennen aan het symbool van een
berg/sneeuwvlok op de wang van de band.
Wanneer u winterbanden wilt gebruiken, moe-
ten deze van dezelfde maat en hetzelfde type
zijn als de originele banden. Gebruik winterban-
den altijd in sets van 4 omdat anders de veilig-
heid en de bestuurbaarheid van de auto in het
gedrang kunnen komen.
Winterbanden zijn doorgaans niet geschikt voor
de hoge snelheden die voor de standaard ge-
monteerde banden gelden. Rijd daarom niet
sneller dan 120 km/u (75 mph). Raadpleeg voor
snelheden hoger dan 120 km/u (75 mph) uw
erkende dealer of een bandenspecialist voor
informatie over veilige rijsnelheden, belasting
en koude bandenspanning.Hoewel banden met spikes betere prestaties
leveren op ijs en een glad wegdek, kan de
tractie op natte of droge oppervlakken slechter
zijn dan die van banden zonder spikes. In
sommige landen is het gebruik van banden met
spikes verboden. Raadpleeg de lokale wetge-
ving voordat u dit type banden gebruikt.
Run-flat-bandenRun-flat-banden maken het mogelijk om 50 mijl
(80 km) te rijden met 50 mph (80 km/u) na een
snel verlies van bandenspanning. Dit snelle ver-
lies van spanning wordt de run-flat-modus ge-
noemd. Een run-flat-modus treedt op bij een
bandenspanning van 14 psi (96 kPa) of lager.
Zodra een run-flat-band de run-flat-modus be-
reikt, heeft deze slechts beperkte rij-
eigenschappen en moet onmiddellijk worden ver-
vangen. Een run-flat-band is niet te repareren.
Het wordt niet aanbevolen een voertuig te rijden
met vol laadvermogen of een aanhanger/
caravan te trekken terwijl een band in de run-
flat-modus loopt.
Raadpleeg het hoofdstuk Bandenspannings-
controle voor meer informatie.
266
Page 271 of 420

Reservebanden
LET OP!
Laat vanwege de verminderde grondspeling
uw auto niet in een automatische wasstraat
wassen wanneer een compact reservewiel
of een reservewiel voor beperkt gebruik is
gemonteerd. De auto kan schade oplopen.
Reservewiel overeenkomend met de
standaard geleverde banden en velgen –
Indien van toepassing
Uw voertuig kan zijn uitgerust met een reserve-
band en velg die zowel in uiterlijk als in gebruik
gelijk zijn aan de originele banden en velgen op
de voor- en achteras van uw voertuig. Dit
reservewiel mag worden gebruikt bij het roule-
ren van banden voor uw auto. Als uw voertuig
beschikt over deze optie kunt u een erkende
bandenleverancier raadplegen voor het aanbe-
volen roulatieschema. Compact reservewiel – Indien aanwezig
Het compacte reservewiel mag slechts tijdelijk
en alleen in noodgevallen worden gebruikt. U
kunt aan de beschrijving van het reservewiel op
de band- en beladingsinformatiesticker op de
portieropening aan bestuurderszijde of op de
wang van de band zien of uw auto is uitgerust
met een compact reservewiel. Beschrijvingen
van compacte reservewielen beginnen met de
letter
"T"of"S" vóór de aanduiding van de
bandenmaat. Voorbeeld: T145/80D18 103M.
T, S = reservewiel
Omdat het loopvlak van deze band een be-
perkte levensduur heeft, moet de originele band
zo snel mogelijk worden gerepareerd (of ver-
vangen) en weer gemonteerd worden.
Probeer nooit een wieldop aan te brengen of
een conventionele band te monteren op het
compacte reservewiel, omdat het wiel specifiek
voor het compacte reservewiel is gemaakt.
Monteer nooit meer dan één compact reserve-
wiel tegelijk op de auto.
WAARSCHUWING!
Compacte reservewielen mogen slechts tijdelijk
en alleen in noodgevallen worden gebruikt. U
mag met een deze reservewielen niet sneller
rijden dan 80 km/u (50 mph). Het loopvlak van
een reservewiel heeft slechts een beperkte le-
vensduur. Als het loopvlak is versleten tot op de
bandenslijtage-indicatoren, dient u het reserve-
wiel te vervangen. Let op de waarschuwingen
met betrekking tot het reservewiel. Anders kan
de band van het reservewiel lek raken en kunt u
de controle over de auto verliezen.
Full-size reservewiel - Indien van toepassing
Het full-size reservewiel mag alleen in noodgeval-
len worden gebruikt. Het reservewiel lijkt op het
originele wiel op de voor- of achteras van de auto,
maar heeft andere eigenschappen. Dit reservewie-
len heeft wellicht een beperkte levensduur. Als het
loopvlak is versleten tot op de slijtindicatoren, dient
u de band van het full-size reservewiel te vervan-
gen. De originele band moet daarom zo snel mo-
gelijk worden gerepareerd (of vervangen) en weer
gemonteerd worden.
267
Page 272 of 420

Reservewiel voor beperkt gebruik – indien
aanwezig
Het reservewiel voor beperkt gebruik mag
slechts tijdelijk en alleen in noodgevallen wor-
den gebruikt. De omschrijving van de band
bevindt zich op een sticker op het reservewiel
voor beperkt gebruik. Op deze sticker worden
de beperkingen voor het rijden met het reserve-
wiel aangegeven. Het reservewiel lijkt op het
oorspronkelijke wiel op de voor- of achteras van
de auto, maar heeft andere eigenschappen. Het
rijgedrag van de auto verandert wanneer u dit
reservewiel voor beperkt gebruik monteert. De
originele band moet daarom zo snel mogelijk
worden gerepareerd (of vervangen) en weer
gemonteerd worden.
WAARSCHUWING!
Reservewielen voor beperkt gebruik mogen
alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het
rijgedrag van de auto verandert wanneer u
dit reservewiel voor beperkt gebruik mon-
teert. Rijd met dit reservewiel niet sneller dan
de snelheid die staat vermeld op het reser-
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
vewiel voor tijdelijk gebruik. De bandenspan-
ning mag nooit hoger of lager zijn dan de
spanning voor koude banden, die op de
band- en beladingsinformatiesticker op de
B-stijl aan de bestuurderszijde of de achter-
rand van het bestuurdersportier is vermeld.
De originele band moet zo snel mogelijk
worden gerepareerd (of vervangen) en weer
gemonteerd worden. Anders kunt u de con-
trole over de auto verliezen.
Doorslippen van de wielenAls u vast komt te zitten in modder, zand,
sneeuw of ijs, mag u de wielen niet sneller dan
48 km/uur (30 mph) en niet langer dan 30
seconden ononderbroken laten doorslippen als
u vast blijft zitten.
Raadpleeg"Een vastzittende auto losrijden" in
"Wat te doen in noodgevallen" voor meer infor-
matie.
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen is ge-
vaarlijk. De krachten die vrijkomen bij te
hoge wielsnelheden kunnen de banden be-
schadigen of lek raken. Er kan een band
exploderen, waardoor iemand gewond kan
raken. Laat de wielen van uw auto niet met
een hogere snelheid dan 48 km/u (30 mph)
of langer dan 30 seconden continu doorslip-
pen. Zorg er ook voor dat er geen personen
aanwezig zijn in de nabijheid van een door-
slippend wiel, ongeacht de snelheid waar-
mee het wiel ronddraait.
Bandenslijtage-indicatorenIn de originele banden zijn bandenslijtage-
indicatoren aangebracht, die u helpen te bepa-
len wanneer uw banden moeten worden ver-
vangen.
268