Page 121 of 420

Activeren
1. Schakel het automatische grootlicht in via
het scherm van het Uconnect® systeem. Raad-
pleeg de paragraaf"Door de klant te program-
meren functies - Instellingen Uconnect® Access
8.4" in het hoofdstuk "Het instrumentenpaneel"
voor meer informatie hierover.
2. Draai de koplampschakelaar naar de stand
AUTO.
3. Druk de multifunctionele hendel van u af (in
de richting van de voorkant van het voertuig)
om het grootlicht in te schakelen.
OPMERKING:
Dit systeem wordt niet geactiveerd voordat
de auto ten minste 32 km/u (20 mph) rijdt.
Deactiveren
1. Trek de multifunctionele hendel naar u toe
(of naar achteren in het voertuig) om het sys-
teem handmatig uit te schakelen (normale wer-
king van het dimlicht).
2. Druk de multifunctionele hendel weer terug
om het systeem opnieuw te activeren.Automatische hoogteverstelling
koplampen — alleen voor
hogedrukontladingslampen (HID)
Deze functie zorgt ervoor dat het grootlicht
tegenliggers niet verblindt. Door de automati-
sche hoogteverstelling van de koplampen wordt
de hoogte van het grootlicht aangepast aan de
hellingshoek van de auto.
Adaptieve bi-xenon koplampen met
ontlading met hoge intensiteit -
Indien aanwezig
Dit systeem verstelt het koplampschijnsel auto-
matisch horizontaal, zodat het licht in de stuur-
richting van de auto wordt gericht.
OPMERKING:
• Wanneer het adaptieve koplampsysteem
wordt ingeschakeld, maken de koplam-
pen eerst een aantal korte draaibewegin-
gen ter initialisatie.
• Het adaptieve koplampsysteem is alleen
actief tijdens vooruitrijden.
De werking van de adaptieve koplampsysteem
kan worden in- en uitgeschakeld met het Uconnect® systeem, raadpleeg
"Uconnect® in-
stellingen" in het hoofdstuk "Het instrumenten-
paneel" voor meer informatie hierover.
Uitschakelvertraging
koplampverlichting
Uw auto is uitgerust met uitschakelvertraging
van de koplampverlichting waardoor de kop-
lampen ongeveer 90 seconden blijven branden
na het uitstappen. Deze vertraging wordt inge-
schakeld wanneer de contactschakelaar in de
stand OFF wordt gezet terwijl de koplampscha-
kelaar is ingeschakeld en vervolgens wordt
uitgeschakeld. U kunt de uitschakelvertraging
van de koplampen annuleren door de koplamp-
schakelaar in- en vervolgens uit te schakelen of
door de contactschakelaar in de stand ON te
zetten.
De vertragingsduur van de koplampverlichting
is programmeerbaar op auto’s die zijn uitgerust
met het elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC). Raadpleeg de paragraaf "Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/Door de klant
te programmeren functies" in het hoofdstuk"Het
instrumentenpaneel" voor meer informatie hier-
over.
11 7
Page 122 of 420

Parkeerlichten en verlichting van het
instrumentenpaneel
Om de parkeerlichten en de instrumen-
tenverlichting in te schakelen, draait u de
koplampschakelaar rechtsom. Om de
parkeerlichten uit te schakelen, draait u de kop-
lampschakelaar terug in de stand O (Off, Uit).
Mistlampen vóór en
mistachterlichten - indien aanwezig
De mistlampen vóór en mistachterlichten kunt u
naar wens gebruiken als het zicht door mist is
verslechterd. De mistlampen worden in deze
volgorde ingeschakeld: als u de koplampscha-
kelaar één keer indrukt, gaan de mistkoplam-
pen aan. Druk de schakelaar een tweede keer
in om de mistachterlichten in te schakelen (mist-
lampen vóór blijven aan). Druk de schakelaar
een derde keer in om de mistachterlichten uit te
schakelen (mistkoplampen blijven aan). Druk
de schakelaar een vierde keer in om de mist-
koplampen uit te schakelen. Bij auto’s zonder
mistkoplampen worden de mistachterlichten in-
geschakeld als u de schakelaar de eerste keer
indrukt. OPMERKING:
De koplampschakelaar moet in de stand
parkeerlicht of koplampen staan voordat de
mistlampschakelaar ingedrukt kan worden.
InterieurverlichtingDe portier- en plafondverlichting worden inge-
schakeld als de voorportieren worden geopend,
als de dimschakelaar (draaischakelaar rechts
van de koplampschakelaar) naar boven wordt
gedraaid in de laatste stand of als op de ont-
grendelknop (indien aanwezig) wordt gedrukt
op de afstandsbediening. Wanneer een portier
is geopend en de interieurverlichting brandt dan
kunt u de interieurverlichting uitschakelen door
de dimschakelaar helemaal naar beneden te
draaien in de OFF-stand. Dit wordt ook de
“Party”-modus genoemd omdat in deze modus
de deuren langer open kunnen blijven staan
zonder dat de accu van de auto leegraakt.
De helderheid van de verlichting van het instru-
mentenpaneel kan worden geregeld door de
dimschakelaar omhoog (helderder) of omlaag
(dimmen) te draaien. Als de koplampen zijn
ingeschakeld, kunt u de helderheid van de
kilometerteller, dagteller, radio en dakconsole
verhogen door de schakelaar zo ver mogelijk
omhoog te draaien totdat u een klik hoort. Deze
functie wordt de “Parade”-modus genoemd en
is handig als de koplampen overdag nodig zijn.
Werking van de mistlampen
11 8
Page 123 of 420

Waarschuwingssignaal verlichting
aan
Als de koplampen, parkeerlichten of bagage-
ruimteverlichting ingeschakeld blijven nadat de
contactschakelaar in de stand OFF is gezet,
klinkt er een geluidssignaal wanneer het be-
stuurdersportier wordt geopend.
AccuspaarfunctieOm de levensduur van de accu van uw auto te
verlengen, wordt zowel voor de binnen- als de
buitenverlichting belastingreductie geboden.
Als de contactschakelaar in de stand OFF (UIT)
staat en een portier open blijft staan gedurende
10 minuten of de dimschakelaar in de stand ON
(AAN) staat voor de plafondverlichting, wordt de
binnenverlichting automatisch uitgeschakeld.
Als de koplampen ingeschakeld blijven terwijl
de contactschakelaar in de stand OFF (UIT) is
gezet, wordt de buitenverlichting automatisch
na acht minuten uitgeschakeld. Als de koplam-
pen worden ingeschakeld en ingeschakeld wor-
den geladen gedurende acht minuten terwijl de
contactschakelaar in de stand OFF (UIT) staat,
gaat de buitenverlichting automatisch uit.
OPMERKING:
De accuspaarmodus wordt geannuleerd als
de contactschakelaar in de stand ON (AAN)
staat.Leeslampen voorinDe leeslampen voorin bevinden zich in de dak-
console.
Elke lamp kan worden ingeschakeld door op de
schakelaar aan weerszijden van de console te
drukken. Deze schakelaars zijn verlicht voor
goede zichtbaarheid in het donker. U schakelt
de lampen uit door nogmaals op de schakelaar
te drukken. De lampen gaan ook branden wan-
neer u op de ontgrendelknop van de afstands-
bediening drukt.
Dimschakelaar
Leeslampen voorin
11 9
Page 124 of 420
InterieurverlichtingDe interieurverlichting kan worden ingescha-
keld door op de bovenhoek van de lens te
drukken. U schakelt de lampen uit door nog-
maals op de lens te drukken.SfeerverlichtingDe dakconsole is voorzien van sfeerverlichting.
Deze verlichting verbetert het zicht op de vloer
en middenconsole.
Multifunctionele hendelDe hendel bevindt zich aan de linkerzijde van
de stuurkolom.
RichtingaanwijzersBeweeg de multifunctionele hendel op of neer
om te controleren of de pijlen aan beide zijden
van de instrumentengroep gaan knipperen, wat
betekent dat de richtingaanwijzers voor en ach-
ter naar behoren werken.
Schakelaars voor leeslampen voorinInterieurverlichting
Multifunctionele hendel
120
Page 125 of 420

OPMERKING:
Als een van de lampjes blijft branden en niet
knippert, of als een van de lampjes zeer snel
knippert, controleer dan aan de buitenzijde
van de auto of een lamp defect is. Wanneer
een van de richtingaanwijzers niet gaat
branden wanneer u de hendel beweegt, is
waarschijnlijk de desbetreffende lamp de-
fect.
Lane Change AssistTik de hendel eenmaal omhoog of omlaag
zonder hem in de klikstand te duwen; de rich-
tingaanwijzer (rechts of links) knippert dan drie-
maal en gaat vervolgens automatisch uit.
LichtsignaalU kunt met uw koplampen een lichtsignaal
geven aan een ander voertuig door de multi-functionele hendel kort in de richting van het
stuurwiel te trekken. Hierdoor wordt het groot-
licht ingeschakeld tot u de hendel weer loslaat.
Schakelaar dimlicht/grootlichtDruk de multifunctionele hendel in de richting
van het instrumentenpaneel om het grootlicht in
te schakelen. Door de multifunctionele hendel
richting het stuurwiel te trekken, wordt het dim-
licht weer ingeschakeld of het grootlicht weer
uitgeschakeld.
RUITENWISSERS EN
-SPROEIERS
De bedieningselementen voor de ruitenwisser/-
sproeier bevinden zich op de multifunctionele
hendel aan de linkerzijde van de stuurkolom. De
voorruitenwissers worden bediend door een
schakelaar te bedienen op het uiteinde van de
hendel. Voor informatie over de achterruitwisser/-
sproeier, raadpleeg de paragraaf
"Achterruitfunc-
ties" in het hoofdstuk "De functies van uw auto ".Multifunctionele hendel
121
Page 126 of 420

Bediening van ruitenwissers
voorruit
Draai het uiteinde van de hendel naar een van
de eerste vier klikstanden voor intervalwissen,
de vijfde klikstand voor een lage wissnelheid en
de zesde klikstand voor een hoge wissnelheid.
LET OP!
Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als
die verhindert dat de wisserbladen terugke-
ren naar de ruststand. Wanneer de ruiten-
wisserschakelaar is uitgezet en de wisser-
bladen niet kunnen terugkeren naar de
ruststand, kan dat schade toebrengen aan
de ruitenwissermotor.
IntervalstandGebruik een van de vier intervalwissnelheden
wanneer de weersomstandigheden één wisslag
vereisen met een variabele interval tussen de
wisslagen. Bij rijsnelheden boven 16 km/u
(10 mph) kan de vertraging worden ingesteld
vanaf maximaal circa 18 seconden tussen de
wisbewegingen (eerste klikstand) tot één wis-
beweging per seconde (vierde klikstand).OPMERKING:
Als de rijsnelheid lager is dan 16 km/u,
worden de intervaltijden verdubbeld.
Werking van de ruitensproeierAls u de ruitensproeiers wilt inschakelen, duwt u
het uiteinde van de hendel (in de richting van
het stuurwiel) en houdt u de hendel ingedrukt zo
lang het sproeien nodig is. Als u tegen de
hendel duwt terwijl de intervalstand actief is,
voeren de ruitenwissers, nadat u het uiteinde
van de hendel hebt losgelaten, meerdere wis-
bewegingen uit en keren vervolgens terug naar
de eerder geselecteerde intervalstand.Bediening van ruitenwissers voorruit
Werking in de intervalstand
122
Page 127 of 420

Als u tegen het uiteinde van de hendel duwt
terwijl de ruitenwissers zijn uitgeschakeld, voe-
ren de ruitenwissers meerdere wisbewegingen
uit en worden vervolgens weer uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het zicht
door de voorruit kan tot aanrijdingen leiden.
Mogelijk ziet u andere voertuigen of obsta-
kels over het hoofd. Voorkom plotselinge
ijsvorming op de voorruit door de voorruit
eerst te verwarmen met de ontdooi-inrichting
voordat u de ruitensproeier gebruikt.
WasemGebruik de tipfunctie als het weer vereist dat de
ruitenwissers af en toe gebruikt worden. Draai
het uiteinde van de hendel naar de stand MIST
en laat hem los voor één wisbeweging.
OPMERKING:
De MIST-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproei-
ervloeistof op de voorruit gesproeid. De wis-
functie moet worden gebruikt om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.Regensensor — Indien aanwezigDeze voorziening detecteert vocht op de voor-
ruit en schakelt automatisch de ruitenwissers in.
De functie is vooral handig wanneer spatwater
van de weg of water dat van de ruitenwissers
van een voorliggende auto wordt geblazen, op
de voorruit terechtkomt. Draai het uiteinde van
de multifunctionele hendel naar één van de vijf
standen om deze functie te activeren.
Werking van de ruitensproeierBediening van MIST-functie
123
Page 128 of 420

De gevoeligheid van het systeem kan worden
ingesteld met de multifunctionele hendel. Wis-
serintervalstand 1 is het minst gevoelig en
wisserintervalstand 4 is het meest gevoelig. Bij
normale regenval dient stand 3 te worden ge-
bruikt. Gebruik stand 1 en 2 als u de gevoelig-
heid van de regensensor wilt verkleinen. Ge-
bruik stand 4 als u de gevoeligheid van de
regensensor wilt vergroten. Zet de ruitenwisser-
schakelaar in de stand OFF als u het systeem
niet wilt gebruiken.
OPMERKING:
•De regensensor werkt niet wanneer de
ruitenwisserschakelaar in de stand voor
lage of hoge snelheid staat.
• Als er ijs of opgedroogd zout water op de
voorruit aanwezig is, werkt de regensen-
sor mogelijk niet goed.
• Het gebruik van Rain-X® en was- of sili-
conenhoudende producten kan de presta-
ties van de regensensor beïnvloeden.
• Via een door de klant te programmeren
functie in het elektronisch voertuiginfor-
matiecentrum (EVIC) kan de regensensor worden uitgeschakeld. Raadpleeg de pa-
ragraaf
Elektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC)/Persoonlijke instellingen
(door de klant te programmeren functies)
in het hoofdstuk Het instrumentenpa-
neel voor meer informatie hierover.
Het regensensorsysteem is voorzien van be-
schermfuncties voor de wisserbladen en
-armen en werkt niet onder de volgende om-
standigheden:
• Lage omgevingstemperatuur — Als de
contactschakelaar voor het eerst in de stand
ON wordt gezet, dan werkt het regensensor-
systeem pas wanneer de ruitenwisserscha-
kelaar wordt bediend, de voertuigsnelheid
hoger is dan 0 km/u (0 mph) of de buitentem-
peratuur hoger is dan 0 °C (32 °F).
• Versnellingsbak in de neutraalstand — Als
de contactschakelaar in de stand ON staat
en de versnellingsbak in de neutraalstand
staat, dan werkt het regensensorsysteem
pas wanneer de ruitenwisserschakelaar
wordt bediend, de voertuigsnelheid hoger is
dan 8 km/u (5 mph) of als de schakelhendel
uit de neutraalstand wordt gezet. In de modus Starten op afstand
— Op voer-
tuigen die zijn uitgerust met de functie voor
starten op afstand werkt de regensensor niet
als het voertuig in de modus Starten op afstand
staat. Als de bestuurder in het voertuig zit en de
contactschakelaar in de stand RUN heeft gezet,
dan kan de werking van de regensensor wor-
den hervat als deze is geselecteerd en zijn er
geen andere belemmerende omstandigheden
(eerder vermeld).
VERSTELBARE STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurkolom in de
hoogte verstellen. U kunt de stuurkolom ook in
de lengte verstellen. De hendel voor de lengte-
en hoogteverstelling bevindt zich onder het
stuur aan het einde van de stuurkolom.
124