Page 17 of 236
IN EEN OOGOPSLAG
15
Automatische airconditioning
Temperatuurregeling.
Toevoer van buitenlucht.
Luchtcirculatie in het interieur.
Regeling luchtopbrengst. Automatisch programma (comfort).
Airconditioning uit.
Regeling luchtverdeling.
Voorruitontwaseming.
Achterruitverwarming.
46
Page 18 of 236
IN EEN OOGOPSLAG
16
Instrumentenpaneel
Bedieningspaneel
Wanneer het contact ingeschakeld
wordt, gaan de oranje en rode verklik-
kerlampjes branden.
Als de motor draait, moeten deze lamp-
jes binnen enkele seconden uitgaan.
Raadpleeg de betreffende pagina wan-
neer verklikkerlampjes blijven branden.
Verklikkerlampjes
21
A.
Verklikkerlampje airbag passagier
uitgeschakeld.
109
B.
Knop alarmknipperlichten.
102
C.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
passagier niet vastgemaakt.
106
22
Veiligheidsgordel bestuurder
Zodra h et contact wordt inge-
schakeld
, en de bestuurder zijn
veiligheidsgordel niet draagt,
gaat het verklikkerlampje van
de veiligheidsgordel
branden,
in combinatie met een geluidssignaal.
Het lampje gaat uit zodra de gordel
wordt vastgemaakt.
24
A.
Snelheidsmeter.
B.
Display instrumentenpaneel.
C.
Toerenteller.
D.
Dimmer dashboardverlichting.
Page 19 of 236
IN EEN OOGOPSLAG
17
Airbag voorpassagier
Kinderslot
1.
Steek de sleutel in het contact.
2.
Zet het contact in de stand "OFF"
.
3.
Neem de sleutel uit het contactslot. Als het kinderslot is ingeschakeld, kan
het betreffende portier niet meer van
binnenuit worden geopend.
Beweeg de knop A
omlaag of omhoog
om het kinderslot in- of uit te schake-
len.
109
101
ISOFIX-bevestiging
Tussen de rugleuning en de zitting van de
stoel bevinden zich twee ringen A
waaraan
een kinderzitje bevestigd kan worden.
Aan ring B
kan de bovenste gordel van
het type TOP TETHER
bevestigd wor-
den.
98
Page 20 of 236

IN EEN OOGOPSLAG
18
Snelheidsregelaar
Met de snelheidsregelaar kan de auto
constant blijven rijden, met een door de
bestuurder ingestelde snelheid.
1.
Toets "ON/OFF"
: snelheidsregelaar
inschakelen/uitschakelen.
2.
Toets "COAST SET"
: snelheid op-
slaan of kruissnelheid verlagen.
3.
Toets "ACC RES"
: kruissnelheid
verhogen en terugkeren naar vooraf
ingestelde snelheid.
4.
Toets "CANCEL"
: snelheidsrege-
laar uitschakelen.
Om een snelheid in te stellen, moet de
snelheid van de auto hoger zijn dan
40 km/h en moet tenminste de tweede
versnelling zijn ingeschakeld. De parkeerhulp detecteert elk obstakel
dat zich achter de auto bevindt (voet-
ganger, auto, boom, hek, ...).
De auto is voorzien van vier sensoren:
D.
twee zijsensoren.
E.
twee centrale sensoren.
Parkeerhulp met geluidssignaal
121
123
Vierwielaandrijving
Afhankelijk van de omstandigheden
kan de bestuurder kiezen uit drie soor-
ten aandrijving:
A. Tweewielaandrijving (2WD),
B. Vierwielaandrijving
(4WD AUTO),
C. Vierwielaandrijving
(4WD LOCK).
119
Plus...
U kunt de aandrijving wijzigen
wanneer de auto stilstaat of tij-
dens het rijden als u langzamer
dan 100 km/h rijdt.
Page 21 of 236

19
ECO-RIJDEN
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van
uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een hand-
geschakelde versnellingsbak, rijd dan
rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in en schakel
bij voorkeur relatief snel over naar een
hogere versnelling. Volg de aanwijzin-
gen van de schakelindicator (indien
aanwezig) die op het instrumentenpa-
neel worden weergegeven.
Als uw auto is voorzien van een auto-
matische transmissie of een gestuur-
de handgeschakelde versnellingsbak,
laat de selectiehendel dan in de stand
Drive "D"
of Auto "A"
(afhankelijk van
het type versnellingsbak) staan en
trap het gaspedaal niet bruusk of diep
in.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u,
rem bij voorkeur af op de motor in
plaats van het rempedaal te gebrui-
ken en trap het gaspedaal geleidelijk
in. Als u deze aanwijzingen naleeft,
neemt het brandstofverbruik en de
CO
2-uitstoot af en wordt de geluids-
overlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, ge-
bruik dan vanaf een snelheid van on-
geveer 40 km/h de snelheidsregelaar
(indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de
elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de tem-
peratuur in de auto hoog is opgelopen,
open dan alle ruiten en de ventilatie-
roosters alvorens de airconditioning in
te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h
de ruiten, maar laat de ventilatieroos-
ters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interi-
eur die de temperatuurstijging kunnen
beperken (blinderingspaneel van het
panoramadak, zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt (be-
halve bij auto's met een automatische
airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch
worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel
mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlam-
pen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het
starten niet stationair warmdraaien,
maar rijd zo snel mogelijk weg: uw
auto warmt sneller op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler,
MP3-speler, spelcomputer, enz.) op
de auto aan om het elektriciteitsver-
bruik, en dus het brandstofverbruik, te
beperken.
Koppel externe apparatuur los als u
de auto verlaat.
Page 22 of 236

20
Beperk de oorzaken van een
hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over
de auto: plaats de zwaarste voorwer-
pen in de bagageruimte, zo dicht mo-
gelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweer-
stand (dakdragers, imperiaal, fi etsen-
drager, aanhanger, enz.) van uw auto.
Gebruik liever een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers
en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk
de winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de
onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspan-
ning (bij koude banden), houd u daarbij
aan de bandenspanning die staat ver-
meld op de sticker op de portierspon-
ning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met
name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd
niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van
het reservewiel en van de wielen van
de aanhanger of de caravan te contro-
leren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden
(olie verversen, oliefi lter en luchtfi lter
vervangen, enz.) en houd u daarbij aan
het door de fabrikant voorgeschreven
interval.
Laat bij het tanken het vulpistool
niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank
stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken
dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
Page 23 of 236
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
INSTRUMENTENPANINSTRUMENTENPANEEL
3.
Display instrumentenpaneel:
- Weergave van waarschuwingen
en pictogrammen.
- Totale kilometerstand en dagtel-
ler.
- Onderhoudsintervalindicator.
- Koelvloeistoftemperatuur.
- Informatie boordcomputer.
- Snelheidsregelaar ingeschakeld.
- Instelling van de dashboardver-
lichting en parameters.
- Brandstofniveau.
- Buitentemperatuur.
- Aandrijvingsmodus.
Paneel met meters en verklikkerlamp-
jes. Deze informeren de bestuurder of
een functie wel of niet ingeschakeld is
(verklikkerlampje ingeschakeld of uitge-
schakeld) of bij een storing (waarschu-
wingslampje).
Display type 1
Display type 2
1.
Toerenteller.
2.
Snelheidsmeter.
Page 24 of 236

1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
VERKLIKKERLAMPJES INSTRUMENTENPANEEL
Verklikkerlampje
weergave
Oorzaak
Handelingen / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
Knipperend
met
geluidssignaal
Knippert als u de
bedieningsschakelaar
van de verlichting omlaag
duwt. Als het lampje veel sneller knippert dan
normaal, kan het zijn dat een lampje is
doorgebrand. Vervang het lampje of raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Richtingaanwijzer
rechts
Knipperend
met
geluidssignaal
Knippert als u de
bedieningsschakelaar van
de verlichting omhoog
duwt. Als het lampje veel sneller knippert dan
normaal, kan het zijn dat een lampje is
doorgebrand. Vervang het lampje of raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Grootlicht
Continu Gaat branden als u de
bedieningsschakelaar van
de verlichting naar u toe
trekt. Trek aan de bedieningsschakelaar om terug te
schakelen naar dimlicht.
Parkeerlicht
Continu Gaat branden als u de
bedieningsschakelaar van
de verlichting in de stand
parkeerlicht of dimlicht
zet. Draai de bedieningsschakelaar in de gewenste
stand.
Mistlampen
vóór
Continu Gaat branden als u
de mistlampen vóór
inschakelt. Draai de ring naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen.
Mistachterlicht
Continu Gaat branden als u het
mistachterlicht inschakelt. Draai de ring naar voren om het mistachterlicht
in te schakelen.
Snelheidsregelaar
Continu Gaat branden als de
snelheidsregelaar
ingeschakeld is. Druk op de toets "ON/OFF" om de functie in of
uit te schakelen.