6
VEILIGHEID
HULPSYSTEMEN BIJ HET
REMMEN
Uw auto is voorzien van de volgende
systemen, die u helpen om de auto in
een noodsituatie veilig tot stilstand te
brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar
(REF).
Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volledig in
en laat het niet los. De twee verklikkerlampjes gaan
tegelijkertijd branden en de
twee waarschuwingsmeldingen
verschijnen afwisselend op het
display van het instrumentenpa-
neel.
Zorg er bij vervanging van de
wielen (banden en velgen) voor,
dat deze voldoen aan de voor-
schriften van de constructeur.
Storing
Wanneer dit verklikkerlampje gaat bran-
den, in combinatie met een melding op
het display van het instrumentenpa-
neel, is er een storing in het ABS-sy-
steem waardoor u tijdens het remmen
de controle over de auto zou kunnen
verliezen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats. Wanneer deze twee verklikkerlampjes
branden in combinatie met de mel-
dingen op het display van het instru-
mentenpaneel, is er een storing in de
elektronische remdrukregelaar, waar-
door u tijdens het remmen de controle
over de auto zou kunnen verliezen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige
plaats.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto en voor een
betere controle in scherpe bochten,
vooral op een slecht of glad wegdek. Het verklikkerlampje brandt ge-
durende enkele seconden na het
aanzetten van het contact (stand
ON). Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats als het lampje niet
uitgaat of niet gaat branden.
Bij stilstaande auto
Tijdens het rijden
Als het verklikkerlampje perma-
nent brandt, is er een storing in
het ABS-systeem, waardoor u
tijdens het remmen de controle
over de auto zou kunnen verliezen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige
plaats.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Inschakelen
Het ABS-systeem werkt alleen wan-
neer de snelheid van de auto hoger is
dan 10 km/h. Zodra de snelheid lager
wordt dan 5 km/h wordt het systeem
uitgeschakeld.
Het ABS-systeem treedt automatisch in
werking, wanneer de kans bestaat dat
een wiel blokkeert.
De normale werking van het antiblok-
keersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
6
VEILIGHEID
De systemen ASC/TCL verho-
gen de veiligheid tijdens het rij-
den. De bestuurder mag echter
nooit risico's nemen of te hard
rijden.
De goede werking van de syste-
men wordt verzekerd door de
naleving van de voorschriften
van de constructeur op het ge-
bied van:
- wielen (banden en velgen),
- onderdelen van het remsy-
steem,
- elektronische onderdelen,
- de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamhe-
den.
Laat de systemen na een aan-
rijding controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.
Uitschakelen
In uitzonderlijke omstandigheden (wan-
neer de auto vastzit in modder, sneeuw,
zand, ...) kan het nuttig zijn het ASC-sy-
steem uit te schakelen, zodat de wielen
kunnen spinnen en weer grip krijgen.
)
Druk op de knop "ASC OFF"
links
van het stuurwiel, tot het pictogram
ASC OFF op het display van het in-
strumentenpaneel verschijnt.
De weergave van dit pictogram in de
rechter bovenhoek van het display van
het instrumentenpaneel geeft aan dat
de systemen ASC en TCL uitgescha-
keld zijn.
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden niet automa-
tisch weer ingeschakeld boven 50 km/h.
)
Druk nogmaals op de knop "ASC
OFF"
om de systemen handmatig
weer in te schakelen.
Als het pictogram in de rechter boven-
hoek van het display van het instru-
mentenpaneel verdwijnt, geeft dit aan
dat de systemen ASC en TCL opnieuw
zijn geactiveerd.
Storing
De weergave van deze mel-
ding op het display van het
instrumentenpaneel geeft
aan dat er een storing is in
één van de systemen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats om de syste-
men ASC/TCL te laten controleren.
STABILITEITSCONTROLE
Inschakelen
De systemen worden automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
Ze treden in werking als de auto sneller
dan 15 km/h rijdt.
Antispinregeling en dynamische
stabiliteitscontrole
De antispinregeling optimaliseert de
aandrijving om te voorkomen dat aan-
gedreven wielen doorspinnen door te
remmen op de wielen en de motor.
De dynamische stabiliteitscontrole remt
op de wielen en de motor om de auto
op de juiste koers te houden.
De systemen worden geacti-
veerd zodra de wielen te wei-
nig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de
bestuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit pictogram op het
display op het instrumentenpaneel
knipperen.
De auto is voorzien van twee systemen
die kunnen ingrijpen als de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuur-
der gewenste richting:
- antispinregeling (TCL),
- dynamische stabiliteitscontrole (ASC).