Page 137 of 236

9
PRAKTISCHE INFORMATIE
Plaats van de auto
Zet de auto op een plaats waar
het verkeer niet gehinderd wordt
en zorg ervoor dat de auto op
een vlakke en bij voorkeur hori-
zontale, stabiele en stroeve on-
dergrond staat.
Trek de handrem aan, zet het
contact af en schakel de eerste
versnelling in om de wielen te
blokkeren.
Plaats indien nodig een wielblok
onder het wiel kruislings tegen-
over het te verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen
die alleen op de krik steunt; ge-
bruik bokken.
Demonteren van het wiel
Procedure
)
Bevestig de dop 5
op de wielsleutel
1
en draai de slotbout een omwen-
teling los (volgens uitvoering, uitrus-
ting als accessoire leverbaar).
)
Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wiel-
sleutel 1
.
)
Plaats de krik 2
onder één van de
twee steunpunten aan de voorzijde
A
of achterzijde B
(bij het te verwis-
selen wiel).
)
Draai de krik 2
uit tot het voetstuk
op de grond staat. Zorg ervoor dat
het voetstuk zich loodrecht onder
het gebruikte steunpunt A
of B
be-
vindt.
)
Krik de auto op tot er voldoende
ruimte tussen het wiel en de grond
is om het (niet lekke) reservewiel te
monteren.
)
Verwijder de wielbouten en leg ze
op een schone plaats weg.
)
Verwijder het wiel.
Page 138 of 236

9
PRAKTISCHE INFORMATIE
Na het verwisselen van het wiel
Rijd als het noodreservewiel
is gemonteerd niet sneller dan
80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aan-
haalmoment van de wielbouten
en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig
mogelijk repareren en verwissel
hem met het reservewiel.
Monteren van het wiel
Procedure
)
Laat de krik zakken.
)
Vouw de krik 2
op en verwijder
hem.
)
Draai de slotbout vast met de wiel-
sleutel 1
en de dop 5
(volgens uit-
voering).
)
Draai de overige wielbouten vast
met alleen de wielsleutel 1
.
)
Berg het het gereedschap op (zie
de paragraaf "Toegang tot het ge-
reedschap").
Montage van winterbanden
Stalen velgen met winterban-
den moeten altijd
worden ge-
monteerd met speciale bouten
die verkrijgbaar zijn bij het
PEUGEOT-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.
)
Plaats het wiel op de naaf.
)
Draai de wielbouten met de hand
vast.
)
Draai de slotbout met de wielsleutel
1
en de dop 5
enigszins vast (vol-
gens uitvoering).
)
Draai de overige wielbouten enigs-
zins vast met alleen de wielsleutel 1
.
Page 139 of 236
9
PRAKTISCHE INFORMATIE
LAMPEN VERVANGENLAMPE
Raak de lampen uitsluitend met
een droge doek aan.
Gebruik voor het schoon-
maken van de koplampen
nooit een droge doek of een
schuur-, schoonmaak- of op-
losmiddel
. Gebruik een spons
en zeepwater. Onder bepaalde weersomstan-
digheden (lage temperatuur,
vochtigheid) kan zich een laagje
condens aan de binnenzijde van
de koplampen en de achterlich-
ten vormen; dit verdwijnt enkele
minuten na het ontsteken van
de koplampen.
Koplampen
1.
Richtingaanwijzers
(PY21W - 21 W).
2.
Dimlicht (H11 - 55 W)
of xenonlampen (D2S - 35 W).
3.
Parkeerlicht (W5W - 5 W).
4.
Grootlicht (H7 - 55 W).
5.
Mistlampen vóór
(H11 - 55 W).
LET OP:
ELEKTROCUTIEGEVAAR
Het vervangen van een xenonlamp
moet worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.
Page 140 of 236