Page 113 of 307

PARKEERSENSOREN VOOR EN ACHTER (in
combinatie met Magic Parking)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensoren bevinden zich in de voorbumper
(voor bepaalde versies/markten) fig. 84 en de
achterbumper fig. 85 van de auto en detecteren de
aanwezigheid van obstakels in het gebied vóór
(versies met 4 sensoren) en achter de auto (versies
met 8 sensoren) en waarschuwen de bestuurder
met een geluidssignaal.
De sensoren zijn altijd gecombineerd met de Magic
Parking functie.
Versie met 10 sensoren
Het systeem wordt geactiveerd wanneer de
achteruit wordt ingeschakeld of bij bediening van
de PARK-knop fig. 86.Als om inschakeling van de Magic Parking functie
is verzocht, worden de sensoren voor en achter
niet automatisch ingeschakeld tijdens het zoeken
naar een parkeerplek, maar kunnen geactiveerd
worden door op de PARK-knop te drukken of
de achteruit in te schakelen bij een snelheid van
circa 15 km/h.
Wanneer de achteruit wordt uitgeschakeld, blijven
de sensoren voor en achter geactiveerd totdat
een snelheid van circa 15 km/h wordt
overschreden, om voltooiing van de
parkeermanoeuvre toe te staan.
De sensoren worden uitgeschakeld door opnieuw
op de PARK-knop te drukken of wanneer een
snelheid van 15 km/h wordt overschreden: de led
in de knop is uit wanneer het systeem niet actief
is.
fig. 84
L0F0028
LANCIA
fig. 85
L0F0027
111WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 114 of 307

Bij inschakeling van de sensoren, begint het
systeem geluidssignalen uit de voorste of achterste
zoemers af te geven zodra een obstakel wordt
gedetecteerd. De frequentie neemt toe naarmate
het obstakel dichterbij komt. Wanneer het
obstakel zich op minder dan 30 cm bevindt, wordt
het geluid ononderbroken. Afhankelijk van de
positie van het obstakel (voor of achter) wordt het
geluid door de bijbehorende zoemers (voor of
achter) geproduceerd. Het obstakel dat zich het
dichtst bij de auto bevindt wordt gesignaleerd.
Het geluidssignaal stopt onmiddellijk wanneer de
afstand ten opzichte van het obstakel toeneemt.
De geluidscyclus blijft constant als de door de
middelste sensoren gemeten afstand ongewijzigd
blijft. Als deze situatie optreedt voor de
zijsensoren, wordt het signaal na circa 3 seconden
onderbroken (bijvoorbeeld om signalen te
voorkomen tijdens manoeuvres langs muren).
BELANGRIJK
De verantwoordelijkheid voor de
parkeermanoeuvres ligt echter altijd
bij de bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen (vooral
kinderen) of dieren in het manoeuvregebied
aanwezig zijn. De parkeersensoren dienen
als hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
GELUIDSMELDING
De informatie over de aanwezigheid en afstand
van een obstakel ten opzichte van de auto wordt
gegeven door middel van geluidssignalen uit
zoemers die in het interieur zijn gemonteerd:
❒bij de versies met 4 sensoren achter, meldt een
zoemer in de dashboardzone de aanwezigheid
van obstakels achter de auto;
❒bij de versies met 10 sensoren, meldt een
zoemer voorin de aanwezigheid van obstakels
vóór de auto en een zoemer achterin de
aanwezigheid van obstakels achter de auto.
De geluidsmelding:
❒neem toe naarmate de afstand tussen de auto en
het obstakel afneemt;
fig. 86
L0F0038
112WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 115 of 307

❒wordt ononderbroken wanneer de afstand
tussen de auto en het obstakel minder dan 30
cm bedraagt en stopt onmiddellijk als de
afstand toeneemt
❒blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft;
als deze situatie de zijsensoren betreft, zal de
zoemer na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen tijdens
manoeuvres langs muren.
Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit
bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw
of ijs. Zorg ervoor dat ze tijdens het reinigen
niet gekrast of beschadigd worden. Vermijd
het gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals
stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig
dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag
in de zone van de sensoren, dient men
zich uitsluitend tot het Lancia Servicenetwerk
te richten. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch
uitgeschakeld zodra de elektrische stekker van de
aanhanger in het stopcontact van de trekhaak
van de auto wordt gestoken. De sensoren worden
automatisch ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
BELANGRIJK Als de trekhaak gemonteerd moet
blijven, ook als er geen aanhanger is, wordt
geadviseerd zich tot het Lancia Servicenetwerk te
wenden om het systeem te laten bijwerken,
aangezien de trekhaak door de middelste sensoren
als een obstakel gedetecteerd kan worden.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres in bijzondere mate
op obstakels die zich boven of onder de sensoren
kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen
voorwerpen voor of achter de auto niet
gedetecteerd worden en kunnen zo schade aan de
auto veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen de werking
van de parkeersensoren beïnvloeden:
❒Verminderde gevoeligheid van de sensoren en
afname van de prestaties van het systeem
kunnen te wijten zijn aan de aanwezigheid van
ijs, sneeuw, modder, dikke verf op de sensoren.
113WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 116 of 307

❒De sensoren kunnen een onbestaand voorwerp
(echogeluid) wegens mechanische geluiden
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het wassen van
de auto, in geval van regen, sterke wind, hagel.
❒De door de sensoren verzonden signalen kunnen
ook gewijzigd worden door ultrasoonsystemen
(bijv. pneumatisch remsysteem of pneumatische
hamers) in de buurt van de auto.
❒De prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen ook beïnvloed worden door de positie
van de sensoren. Als bijvoorbeeld de geometrie
gewijzigd wordt (door slijtage van de
schokdempers, wielophanging) of de banden
verwisseld worden, de auto te veel beladen is, of
speciale afstellingen worden uitgevoerd die de
auto lager zetten.
❒De detectie van obstakels in het hoge gedeelte
van de auto kan niet gegarandeerd zijn,
aangezien het systeem obstakels detecteert die
de auto in het lage gedeelte kunnen raken.
TANKENVersies voorzien van "Smart Fuel" systeem zijn
uitgerust met een blokkeersysteem dat het tanken
van het verkeerde type brandstof verhindert.
Het per ongeluk bijvullen van brandstof van het
verkeerde type (bijvoorbeeld benzine in
dieselmotoren) kan alleen gebeuren in geval van
versies met tankvuldop. Controleer het type
brandstof alvorens te tanken.
Zet de motor af alvorens te tanken.
BENZINEMOTOREN
Tank alleen loodvrije benzine met een
octaangehalte van ten minste 95 RON. Vul de auto
nooit, noch in noodgevallen noch in minimale
hoeveelheid, met loodhoudende benzine bij.
Zoniet kan de katalysator beschadigd worden.
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator
veroorzaakt schadelijke uitlaatgassen, met
luchtvervuiling tot gevolg.
BELANGRIJK Vul de auto nooit, noch in
noodgevallen noch in minimale hoeveelheid, met
loodhoudende benzine bij. Zoniet kan de
katalysator onherstelbaar beschadigd worden.
114WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 117 of 307

DIESELMOTOREN
Werking bij lage temperaturen
Bij zeer lage buitentemperaturen kan de
vloeibaarheid van de dieselolie onvoldoende
worden wegens de vorming van paraffine met een
slechte werking van het brandstoftoevoersysteem
als gevolg.
Om deze problemen te voorkomen, zijn
afhankelijk van het seizoen verschillende soorten
dieselolie beschikbaar: zomerdiesel, winterdiesel
en arctische diesel (koude landen). Als diesel
wordt getankt met specificaties die niet geschikt
zijn voor de gebruikstemperatuur, wordt
geadviseerd om TUTELA DIESEL ART additief
in de op de verpakking aangegeven verhoudingen
met de brandstof te mengen. Schenk het additief
vóór de dieselolie in de tank.
Als het voertuig gedurende een lange periode in de
bergen of in koude zones wordt gebruikt of
geparkeerd, wordt geadviseerd om met de
plaatselijk beschikbare dieselolie te tanken. In dit
geval wordt tevens geadviseerd om de tank meer
dan 50% gevuld te houden.
Gebruik voor dieselmotoren uitsluitend
dieselolie voor motorvoertuigen,
conform de Europese EN590 norm. Het
gebruik van andere producten of mengsels
kan de motor onherstelbaar beschadigen en
derhalve de garantie voor de veroorzaakte
schade ongeldig maken. Als per ongeluk
andere brandstofsoorten worden getankt, mag
de motor niet gestart worden. Als de motor
ook maar zeer kortstondig heeft gewerkt, moet
behalve de tank het complete toevoersysteem
geledigd worden.
TANKCAPACITEIT
Om de tank volledig te vullen, kan men twee keer
bijvullen nadat het tankpistool is afgeslagen.
Meer bijvullen kan storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
TANKEN VOOR VERSIES MET
TANKVULDOP
(voor bepaalde versies/markten)
Ga voor het tanken als volgt te werk:
❒trek aan de tankklep A fig. 87 om hem te
openen;
❒houd de dop B vast, steek de contactsleutel in
het slot en draai hem linksom;
❒Draai de dop linksom en verwijder hem.
115WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 118 of 307

De dop is voorzien van een koord C fig. 87 dat
aan de klep A vastzit, om verlies van de dop
te voorkomen. Maak bij het tanken de dop aan de
klep vast zoals aangegeven in de figuur.
Breng de dop B fig. 87 (compleet met sleutel) na
het tanken aan en draai hem rechtsom tot de
aanslag. Draai de sleutel rechtsom en verwijder
hem. Sluit de klep A.
De hermetische afsluiting kan een lichte toename
van de druk in de tank veroorzaken. Het is dus
volstrekt normaal als bij het losdraaien van de
tankdop of bij het invoeren van het vulpistool bij
versies met "Smart Fuel" systeem een sissend
geluid hoorbaar is.TANKEN VOOR VERSIES MET "SMART
FUEL" SYSTEEM
Het "Smart Fuel" systeem is een apparaat dat aan
de rand van de vulopening is ingebouwd en dat
zich automatisch opent en sluit tijdens het tanken.
Het "Smart Fuel" systeem is uitgerust met een
blokkeersysteem dat het tanken van het verkeerde
type brandstof verhindert.
De werkwijze voor het tanken is geïllustreerd op
het plaatje B fig. 88, dat aan de binnenkant van
de brandstofklep is aangebracht. Op het plaatje is
ook het type brandstof aangegeven (LOODVRIJE
BRANDSTOF=benzine, DIESEL=dieselolie).
Ga als volgt te werk om te tanken:
❒trek aan de tankklep A fig. 88 om hem te
openen;
❒steek het vulpistool in de vulopening en tank;
❒wacht na het tanken minstens 10 seconden
alvorens het vulpistool te verwijderen zodat de
brandstof in de tank kan vloeien;
❒neem het vulpistool uit de vulopening en sluit de
klep A.
fig. 87
L0F0240
116WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 119 of 307
.
fig. 88
L0F0085
fig. 89
L0F0242
fig. 90
L0F0241
117WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
De klep A fig. 88 is voorzien van een stofkap C die
bij gesloten klep de rand van de vulopening
beschermt tegen de afzetting van vuil en stof.
Page 120 of 307

❒open de achterklep en neem de adapter B uit de
gereedschapshouder (versies met
ruimtebesparend reservewiel - voor bepaalde
versies/markten) fig. 89 of uit de Fix&Go
Automatic kit (versies met Fix&Go Automatic)
fig. 90;
❒trek aan de tankklep A om hem te openen;
❒steek de adapter B in de vulopening zoals
aangegeven in fig. 91 en tank;
❒verwijder de adapter na het tanken en sluit de
klep;
❒doe de adapter terug in de doos en zet hem
terug in de achterklep.BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR VERSIES
MET "Smart Fuel" SYSTEEM
BELANGRIJK
Monteer geen voorwerp/dop op de
rand van de vulopening die niet
geschikt is voor het voertuig. Het gebruik
van voorwerpen/doppen van het verkeerde
type kan de druk in de tank doen toenemen,
waardoor gevaarlijke situaties kunnen
ontstaan.
BELANGRIJK
Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de
vulopening van de tank: brandgevaar. Kom
niet te dicht met het gezicht bij de
vulopening, om geen schadelijke dampen in
te ademen.
BELANGRIJK Houd de waterstraal van een
hogedrukreiniger op minstens 20 cm afstand van
de brandstofvulopening.
fig. 91
L0F0086
118WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Tanken in noodgeval (alleen voor versies met
"Smart Fuel" systeem)
Ga voor het tanken als volgt te werk als er geen
brandstof in de tank meer is of als het
brandstofcircuit volledig leeg is: