Page 153 of 219
149
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
fig. 24
F1
F2
F3
F1 F4 F3 F4 F5
F0P0241m
F1
F2
F3
F4
F36
F37
F38
F39
F4030
–
40/50
–
15
10
20
–
5
Zekeringenkast in interieur (op accu)
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE
Stoelverwarming
12V-stekkerdoos van derde zitrij (combi-uitvoering)
Regeleenheid aanhanger en (indien aanwezig)
beveiligingsregeleenheid voor carrosseriebouwers
Vrij
Sloten achterdeuren
Sloten achterdeuren
Achterruitwisser op achterdeur
Achterste aanjager in interieur
(combi-uitvoering)
Inklapbare spiegels
❒Haak het deksel van de accuhouder los.
❒Koppel de rode accuklem (+) los.
Sluit het deksel na de werkzaamhe-
den zeer zorgvuldig.
Page 154 of 219
150
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
fig. 25
F1
F2
F3
F4
F5
F0P0246m
F1
F2
F3
F4
F515
15
15
15
40
Extra zekeringenkast
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE
Vrij
Contactrelais en impulsgever
Voeding aanhanger
Permanente voeding voor opbouwcomponenten
Waarschuwingsknipperlichten
Page 155 of 219

151
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving voor het
opladen van de accu dient slechts ter in-
formatie. Wendt u bij voorkeur tot het
Fiat Servicenetwerk om deze werkzaam-
heden uit te laten voeren.
We raden u aan de accu langzaam en met
een lage stroomsterkte (ampèrage) gedu-
rende ca. 24 uur op te laden. Als u de ac-
cu snel oplaadt met een hoge stroom-
sterkte, kan de accu worden beschadigd.
Ga voor het opladen als volgt te werk:
❒maak de klem van de minpool van de
accu los;
❒sluit de kabels van het laadapparaat aan
op de accupolen; let hierbij op de po-
lariteit;
❒schakel de acculader in;
De vloeistof in de accu is gif-
tig en corrosief. Vermijd het
contact met de huid en de ogen. Het
opladen van de accu moet worden
uitgevoerd in een goed geventileerde
ruimte, ver verwijderd van open vuur
en vonkvormende apparaten: brand-
en ontploffingsgevaar.
ATTENTIE!
❒aan het einde van het opladen: schakel
eerst de acculader uit en koppel dan de
accu los;
❒sluit de klem weer aan op de minpool
van de accu.
Probeer een bevroren accu
niet op te laden: eerst moet
de accu ontdooid worden, anders
loopt u het risico dat de accu ontploft.
Als de accu bevroren is geweest, moet
door deskundig personeel worden ge-
controleerd of de cellen niet bescha-
digd zijn en of de bak geen scheuren
vertoont, waardoor de giftige en cor-
rosieve vloeistof kan weglekken.
ATTENTIE!
ECONOMISCHE MODUS
Als de motor stilstaat en de contactsleu-
tel staat in stand M, dan kunnen bepaal-
de functies (ruitenwissers, ruitbediening,
interieurverlichting, autoradio enz.) slechts
gedurende maximaal dertig minuten wor-
den gebruikt om een lege accu te voor-
komen.
Zodra deze dertig minuten zijn verstre-
ken, worden de ingeschakelde functies in
stand-by gezet en het lampje van de accu
gaat knipperen gecombineerd met een
melding op het display.
Om deze functies weer klaar voor gebruik
te maken, moet de motor worden gestart
en enkele momenten draaien.
De tijd dat de functies weer beschikbaar
zijn, zal heet dubbele zijn van de tijd die de
motor heeft gedraaid.
Echter deze tijd zal altijd tussen vijf en der-
tig minuten liggen.
Als de accu leeg is, kan de motor niet wor-
den gestart.
Page 156 of 219

152
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
fig. 26
A
F0P0243m
Start de motor niet als de au-
to wordt gesleept.
ATTENTIE!
Maak de schroefdraad zorg-
vuldig schoon, voordat u het
sleepoog op de schroefdraadpen
draait. Controleer, voordat de auto
wordt gesleept, of het sleepoog geheel
op de schroefdraadpen is gedraaid.
ATTENTIE!
Schakel voordat de auto ge-
sleept wordt, het stuurslot uit
(zie de paragraaf “Start-/contactslot”
in het hoofdstuk “Dashboard en be-
diening”). Houd er tijdens het slepen
rekening mee dat de rem- en stuurbe-
krachtiging niet werken als de motor
niet draait, waardoor meer kracht no-
dig is voor de bediening van het rem-
pedaal en het stuur. Gebruik voor het
slepen geen elastische kabels en rijd zo
gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens
het slepen of de sleepkabel geen car-
rosseriedelen kan beschadigen. Houdt
u bij het slepen van een auto aan de
wettelijke voorschriften. Dit geldt zo-
wel voor het slepen zelf als voor het ge-
drag naar andere weggebruikers.
ATTENTIE!
fig. 27F0P0608m
SLEPEN VAN DE AUTO
Het sleepoog, dat bij de auto wordt ge-
leverd, is in de motorruimte geplaatst, zo-
als in fig. 26is afgebeeld.
SLEEPOOG BEVESTIGEN
Ga als volgt te werk:
❒open de motorkap en maak het oog
A-fig. 26los uit de zitting;
❒verwijder het beschermklepje voor of
achterB-fig. 27m.b.v. de bijgeleverde
schroevendraaier;
❒draaihet sleepoog geheel op de
schroefdraadpen.
Page 157 of 219

153
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD .......................... 154
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA ...... 155
PERIODIEKE CONTROLES .............................................. 157
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO................................. 157
NIVEAUS CONTROLEREN.............................................. 158
LUCHTFILTER/POLLENFILTER ......................................... 164
ACCU ..................................................................................... 164
WIELEN EN BANDEN....................................................... 167
RUBBER SLANGEN............................................................ 168
RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER ...................... 168
CARROSSERIE ...................................................................... 170
INTERIEUR............................................................................. 172
O O
N N
D D
E E
R R
H H
O O
U U
D D
E E
N N
Z Z
O O
R R
G G
Page 158 of 219

154
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
BELANGRIJK De servicebeurten van het
Geprogrammeerd Onderhoud zijn door
de fabrikant voorgeschreven. Het niet uit-
voeren van deze servicebeurten kan het
vervallen van de garantie tot gevolg heb-
ben.
De werkzaamheden van het Geprogram-
meerd Onderhoud kunnen door alle ves-
tigingen van het Fiat Servicenetwerk tegen
vaste tarieftijden worden uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken tij-
dens het uitvoeren van de diverse inspec-
ties en controles van het geprogrammeerd
onderhoud, worden uitsluitend na toe-
stemming van de klant uitgevoerd.BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele
kleine defecten onmiddellijk door het Fiat
Servicenetwerk te laten verhelpen en
daarmee niet te wachten tot de volgende
servicebeurt.
Als de auto vaak wordt gebruikt voor het
trekken van aanhangers, moeten er kor-
tere intervallen worden aangehouden voor
de werkzaamheden van het geprogram-
meerd onderhoud.GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Doelmatig onderhoud is een beslissende
factor voor een lange levensduur, de bes-
te prestaties en een zo zuinig mogelijk ge-
bruik van de auto.
Om dit te realiseren heeft Fiat een reeks
controle- en onderhoudsbeurten samen-
gesteld die iedere 30.000 km moeten wor-
den uitgevoerd.
Onthoud echter dat het geprogrammeerd
onderhoud niet volledig toereikend is om
de auto in optimale staat te houden: zo-
wel in de beginperiode voor de service-
beurt bij 30.000 kilometer als daarna, tus-
sen twee servicebeurten in, moet regel-
matig wat aandacht aan de auto worden
geschonken. Controleer bijvoorbeeld re-
gelmatig de bandenspanning en de vloei-
stofniveaus en vul deze laatste zo nodig bij.
Page 159 of 219

155
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
30 60 90 120 150 180
●●●●● ●
●●●●● ●
●●●●● ●
●●●●● ●
●●●●● ●
●● ●
●●●●● ●
●●
●●●●● ●
●●●●● ●
●●●●● ●
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
De onderhoudsbeurten moeten iedere 30.000 km worden uitgevoerd
x 1000 km
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning
eventueel herstellen
Werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaanwijzers,
waarschuwingsknipperlichten, laadruimte,
waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en
eventueel sproeiermonden afstellen
Stand wisserbladen controleren en wisserbladen op slijtage
controleren
Remblokken op conditie en slijtage controleren en
werking van remblokslijtagesensor voor en achter controleren
(indien aanwezig)
Remschoenen achter (trommelremmen) op conditie
en slijtage controleren (indien aanwezig)
Visueel de conditie controleren van:
buitenzijde carrosserie en bodemplaatbescherming,
uitlaat, brandstof- en remleidingen,
rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) en
rubber slangen van rem- en brandstofsysteem.
Spanning van diverse aandrijfriemen voor hulporganen controleren
(behalve uitvoeringen met automatische riemspanners)
Slag van handrem controleren en eventueel afstellen
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren
Vergrendelmechanismen op vervuiling controleren en
mechanismen smeren
Page 160 of 219
156
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
30 60 90 120 150 180
●●●●● ●
●●●
●● ●
●● ●
●●●●● ●
●●●●● ●
●
●
●●●●● ●
●● ●
●●●●● ●
●
●
x 1000 km
Motorolie en oliefilter vervangen
Dieselfilter aftappen
Dieselfilter vervangen
Luchtfilterelement vervangen
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen
(motorkoelsysteem, remsysteem, stuurbekrachtiging,
ruitensproeiers enz.)
Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel controleren
Conditie van getande distributieriem visueel controleren
Getande distributieriem vervangen (*)
Inspuiting/ontsteking controleren
(m.b.v. diagnosestekker)
Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of elke 24 maanden)
Additiefniveau voor roetfilter bijvullen
(voor versies/markten waar voorzien)
Roetfilter vervangen (voor versies/markten waar voorzien)
(*) Of om de 5 jaar ongeacht de kilometerstand