Page 17 of 276

IN EEN OOGOPSLAG
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Het instrumentenpaneel wordt permanent
verlicht, zodat deze zowel overdag als 's
nachts onder alle omstandigheden uitstekend
afleesbaar is.
- Als het contact wordt aangezet, moet
de wijzer van de brandstofmeter de
resterende hoeveelheid brandstof
aangeven.
- Bij draaiende motor moet het
verklikkerlampje laag brandstofniveau
uitgaan.
- Als het contact wordt aangezet, moet de
motorolieniveaumeter enkele seconden
aangeven of het oliepeil "OK" of "correct"
is (volgens uitvoering).
Ga indien nodig tanken of vul olie bij.
INSTRUMENTENPANEEL
60
22
- Als het contact wordt aangezet, gaan de
oranje en rode verklikkerlampjes branden.
- Bij draaiende motor moeten deze lampjes
weer uitgaan.
Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er
lampjes blijven branden.
VERKLIKKERLAMPJES
26 Het branden van een lampje geeft de status
van de desbetreffende functie aan.
A.
Verzending van een noodoproep.
RIJ DRUKSCHAKELAARS
54 195
104
140
195
B.
Uitschakeling inbraak- en
wegsleepbeveiliging (alarm).
C.
Centrale vergrendeling.
D.
Uitschakeling ESP/ASR.
E.
Uitschakeling parkeerhulp voor en achter.
F.
Toegang tot de diensten van PEUGEOT.
Page 18 of 276
ONOF
FAI
R
BAG
P
ASS.
16
124
1.
Stand Stop
.
2.
Stand Contact
.
3.
Stand Starten
.
CONTACTSLOT
Hang geen zware voorwerpen aan
de sleutel. Hierdoor kunnen storingen
optreden.
)
Selecteer de stand:
"OFF"
(uitschakelen) wanneer een
kinderzitje "met de rug in de rijrichting" is
bevestigd,
"ON"
(inschakelen) wanneer een
passagier op de voorstoel zit of een
kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" is bevestigd.
AIRBAG VOORPASSAGIER
112, 116
A.
Verklikkerlampje veiligheidsgordels voor en/of
achter niet vastgemaakt of weer losgemaakt.
B.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel links voor.
C.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts
voor.
D.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts
achter.
E.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel links
achter.
F.
Verklikkerlampje uitschakeling airbag vóór
aan passagierszijde.
G.
Verklikkerlampje airbag vóór aan
passagierszijde actief.
VEILIGHEIDSGORDELS EN AIRBAG
VÓÓR AAN PASSAGIERSZIJDE
108, 112, 116
Page 19 of 276
IN EEN OOGOPSLAG
- Vastmaken van de gesp A
in de
gordelsluiting A
in het midden van de
achterbank.
- Vastmaken van de gesp B
in de
gordelsluiting B
aan de zijkant van de
bekleding.
VEILIGHEIDSGORDELS
ACHTER
109
NEERKLAPPEN VAN DE
RUGLEUNING
71
1.
Ontgrendelen van de rugleuning
door vanuit de bagageruimte aan de
handgreep te trekken.
71
TOEGANG TOT DE
ZITPLAATSEN ACHTER
1.
Ontgrendelen van de rugleuning.
2.
Naar voren klappen van de rugleuning.
ACHTERIN
2.
Neerklappen van de rugleuning op de
zitting vanuit het interieur. Druk op de rode knop B
en vervolgens op de
zwarte knop A
om de gordel los te maken. Bij de instapfunctie voor de achterste
zitplaatsen wordt de zitting niet
ontgrendeld.
Page 20 of 276

km/h110
CRUISE Pause
offkm/h11 0
SE
T/+LIM
IT
CRUISE 0 I
I
SE
T/
–
SE
T/+LIM
IT
CRUISE 0 I
I
SE
T/
–
18 Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is
ingeschakeld, verschijnen de instellingen van
het systeem op het instrumentenpaneel.
WEERGAVE OP HET
INSTRUMENTENPANEEL
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
RIJDEN
1.
Selecteren/deactiveren van de
snelheidsbegrenzer.
2.
Verlagen van de ingestelde snelheid.
3.
Verhogen van de ingestelde snelheid.
4.
Snelheidsbegrenzer aan/uit.
Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk bij
draaiende motor.
SNELHEIDSBEGRENZER
"LIMIT"
133
1.
Selecteren/deactiveren van de
snelheidsregelaar.
2.
Instellen van een snelheid / Verlagen van
de ingestelde snelheid.
3.
Instellen van een snelheid / Verhogen van
de ingestelde snelheid.
4.
Snelheidsbegrenzer uit / Hervatten
snelheidsbegrenzer.
SNELHEIDSREGELAAR
"CRUISE"
Het instellen van een snelheid en het activeren
van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij een
wagensnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf de vierde
versnelling bij een handgeschakelde versnellingsbak
(tweede bij een automatische transmissie).
136
Page 21 of 276
Page 22 of 276

20
MAAK OPTIMAAL GEBRUIK
VAN DE VERSNELLINGSBAK
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde versnellingsbak, rijd
dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in en schakel bij
voorkeur relatief snel over naar een hogere
versnelling. Volg de aanwijzingen van de
schakelindicator (indien aanwezig) die op het
instrumentenpaneel worden weergegeven.
Als uw auto is voorzien van een automatische
transmissie of een gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak, laat de selectiehendel dan in
de stand Drive "D"
of Auto "A"
(afhankelijk
van het type versnellingsbak) staan en trap het
gaspedaal niet bruusk of diep in.
KIES VOOR EEN SOEPELE
RIJSTIJL
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij
voorkeur af op de motor in plaats van het
rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal
geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft,
neemt het brandstofverbruik en de CO
2-
uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door
het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan
vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de
snelheidsregelaar (indien aanwezig).
GEBRUIK OP SLIMME
WIJZE DE ELEKTRISCHE
VOORZIENINGEN
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur
in de auto hoog is opgelopen, open dan alle
ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de
ruiten, maar laat de ventilatieroosters
geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur
die de temperatuurstijging kunnen beperken
(blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij
auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch worden
aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk
uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit
als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als
u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan
om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto
verlaat.
MILIEUBEWUST RIJDEN
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
Page 23 of 276

BEPERK DE OORZAKEN
VAN EEN HOGER
BRANDSTOFVERBRUIK
Verdeel het gewicht evenwichtig over de
auto: plaats de zwaarste voorwerpen in
de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de
achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager,
aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever
een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het
imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de
winterbanden door zomerbanden.
HOUD U AAN DE
ONDERHOUDSVOORSCHRIFTEN
Controleer regelmatig de bandenspanning
(bij koude banden), houd u daarbij aan
de bandenspanning die staat vermeld
op de sticker op de portiersponning aan
bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is
gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van
het reservewiel en van de wielen van de
aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie
verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen,
enz.) en houd u daarbij aan het door de
fabrikant voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer
dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat
brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na
3000 km het gemiddelde brandstofverbruik
zich stabiliseert.
Page 24 of 276

01030 23070 190110 150250 50
210
90170130
0.
5
1
.5
2.53
.
5
4.5
12
65 4 3tr/min
x1000km/h
50 01/2
190
130
CHECK/000
22
INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL
MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
OF AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
KLOKKEN
1.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan (x 1000 t/min).
2.
Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan (°Celsius).
3.
Brandstofniveaumeter.
Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan.
4.
Snelheidsmeter.
Geeft de wagensnelheid aan (km/h of mph).
5.
Klein display.
6.
Centraal display.
7.
Weergaveknop.
Voor het uitvoeren van een handmatige CHECK.
Toont onderhoudsinformatie.
Knop voor de nulstelling van de geselecteerde functie (dagteller of
onderhoudsindicator).
8.
Dimmer verlichting.
Knop voor de instelling van de lichtsterkte in de cockpit.
Met groot centraal display
De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven
informatie over de werking van de auto en worden permanent verlicht.
Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave
van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.
Met klein centraal display