Page 89 of 237

Spiegels en ruiten
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Binnenspiegel
De binnenspiegel kent 2 standen:
- dagstand (normaal),
- nachtstand (antiverblinding).
De spiegel kan in de dag- en nachtstand
gezet worden met behulp van het hendeltje
aan de onderzijde.
SPIEGEL NAAR ACHTERPASSAGIERS
Deze spiegel, die boven de binnenspiegel
is geplaatst, biedt de bestuurder of
voorpassagier de mogelijkheid om de
zitplaatsen achterin in de gaten te houden.
Doordat de spiegel kan worden gedraaid,
kan deze eenvoudig handmatig worden
afgesteld en is het mogelijk een goed zicht
te krijgen op de ruimte achter in de auto.
De spiegel kan ook zo worden afgesteld dat
deze een beter overzicht geeft bij parkeren
of inhalen.
ZIJRUITEN ACHTER
Zijruiten 2e zitrij
De zijruiten van de 2e
zitrij (volgens
uitvoering) kunnen worden geopend.
Knijp de twee knoppen in en schuif de ruit
open. De ruit kan in 4 standen worden
vastgezet.
Tijdens het rijden moet de ruit zijn gesloten
of in een van de 4 standen zijn vastgezet.
Zijruiten 3e zitrij
Deze zijruiten kunnen niet worden geopend.
Page 90 of 237

84
Spiegels en ruiten
ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN
1. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde
2. Schakelaar ruitbediening passagierszijde De elektrische ruitbediening wordt
uitgeschakeld:
- ongeveer 45 seconden na het afzetten
van het contact.
- als bij afgezet contact een voorportier wordt geopend.
Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest, moet
de ruitbediening opnieuw gereset worden.
Open de ruit volledig en sluit de ruit.
Telkens als de schakelaar omhoog wordt
getrokken, sluit de ruit enkele centimeters.
Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw
omhoog totdat de ruit volledig is gesloten.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld.
U kunt de ruiten op twee manieren
bedienen:
Handbediening
Duw of trek de schakelaar tot aan het zware
punt om de ruit te openen of te sluiten. De ruit
stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische bediening
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten,
opent of sluit de ruit volledig. Druk nogmaals
op de schakelaar om het openen of sluiten
te stoppen.
Beveiliging tegen beknellen (volgens uitvoering)
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de
schakelaar om de ruit helemaal te openen.
Trek vervolgens binnen 4 seconden de
schakelaar omhoog tot de ruit volledig is
gesloten.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld.
Gebruiksvoorschrift
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan de
passagierszijde bedient, moet hij ervan
verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten
van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat
de passagiers op de juiste manier gebruik
maken van de elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het
bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
Page 91 of 237
85
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEID
4
HANDREM Als de auto stilstaat op een helling, draai
dan de wielen richting trottoir en trek de
handrem aan.
Het is zeker bij een beladen auto niet
voldoende een versnelling in te schakelen
bij het parkeren van de auto. ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk deze knop in, de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Gebruik de alarmknipperlichten alleen
bij een noodsituatie, een noodstop of in
uitzonderlijke omstandigheden.
VEILIGHEID TIJDENS HET RIJDEN
Aantrekken
Trek aan de hendel van de handrem om de
auto op de handrem te zetten.
Controleer voordat u uitstapt of de handrem
goed is aangetrokken. Als de handrem nog (iets)
is aangetrokken, wordt
dit aangegeven door dit
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Loszetten
Trek aan de hendel van de handrem en druk
op de knop om de handrem los te zetten.
Page 92 of 237

86
Parkeerhulp
De parkeerhulp achter met geluidssignalen
en/of een grafische weergave bestaat uit
vier parkeersensoren die zijn aangebracht in
de achterbumper. Het systeem waarschuwt
de bestuurder voor elk obstakel (persoon,
auto, boom, hek, …) dat zich binnen het
bereik van het systeem achter de auto
bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten die
zich direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden
of gelijksoortige voorwerpen worden
waargenomen bij aanvang van de
aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer
de auto te dicht genaderd is.
Inschakelen van de achteruitversnelling
Een geluiddsignaal bevestigt dat het
systeem wordt ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het
obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de
geluidssignalen is. Als de auto minder dan
ongeveer 30 centimeter van het obstakel
verwijderd is, is het geluidssignaal continu
hoorbaar.
Activeren/Deactiveren
PARKEERHULP ACHTER
Weergave op het display
Druk op deze schakelaar om
het systeem te activeren of te
deactiveren.
De geactiveerde of gedeactiveerde
toestand van het systeem wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Storing
Als het systeem bij het inschakelen van
de achteruitversnelling niet werkt, gaat
het lampje van de schakelaar branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Gebruiksvoorschrift
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of
bij slecht weer niet bedekt zijn met modder,
ijs of sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhanger of de montage van een
fietsdrager (auto met een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsdrager).
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet
blijven en verantwoordelijk is.
Uitschakelen van de parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
Page 93 of 237

ABS
ABS
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEID
4
CLAXON
Druk op het midden van het stuurwiel.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS - REF)
Het ABS zorgt samen met de elektronische
remdrukregelaar (REF) tijdens het
remmen voor een betere stabiliteit en
bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de
wielen, terwijl de remdrukregelaar de
remdruk over de vier wielen verdeelt.
Gebruiksvoorschrift
Het ABS treedt automatisch in werking als
één van de wielen dreigt te blokkeren. Het
systeem zorgt niet voor een kortere remweg.
Op een erg glad wegdek (sneeuw, olie, enz.)
kan de remweg door de werking van het
ABS langer zijn. Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volledig in en laat het
niet los, ook niet op een glad wegdek. Het
ABS zorgt er dan voor dat u om het obstakel
heen kunt sturen.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die zijn voorzien van
een artikelnummer van PEUGEOT. Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met de
verklikkerlampjes remsysteem
en STOP, een geluidssignaal en
een melding op het display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdrukregelaar.
Door deze storing zou u tijdens het remmen
de controle over uw auto kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk op een veilige plaats.
NOODREMASSISTENTIE (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt:
trap het rempedaal volledig in zonder het los
te laten.
Het systeem wordt ingeschakeld als de
snelheid waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt groot is en zorgt ervoor dat de
benodigde bedieningskracht verandert.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een
storing in het antiblokkeersysteem. Door
deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk.
Houd het rempedaal ingetrapt om de
werking van de noodremassistentie voort te
zetten.
Page 94 of 237

ESP
88
Veiligheid tijdens het rijden
ANTISPINREGELING (ASR) EN ELEKTRONISCH STABILITEITSPROGRAMMA (ESP)
Deze systemen staan in verbinding met het
ABS en zijn hier een aanvulling op.
De ASR zorgt voor een optimale
overbrenging van de aandrijfkracht op de
weg, zodat wordt voorkomen dat u tijdens
het accelereren de controle over de auto
verliest.
Het systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. Het systeem zorgt ook voor
meer koersstabiliteit bij het accelereren. de koers van de auto afwijkt van de
door de bestuurder gewenste richting.
Uitschakelen ASR/ESP
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond, ...) kan het nuttig zijn het ASR/ESP
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen
slippen en weer grip kunnen krijgen.
- Druk op de knop die zich op de
middenconsole bevindt.
- Het verklikkerlampje gaat branden: de systemen ASR en ESP zijn
uitgeschakeld. Controle van werking Gebruiksvoorschrift
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's en het te hard
rijden.
De goede werking van het systeem wordt
verzekerd onder voorwaarde dat de
voorschriften van de constructeur op het
gebied van wielen (banden en velgen),
onderdelen van het remsysteem en
elektronische onderdelen worden nageleefd
en dat de procedures voor montage en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk worden opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk .
Werking van het ASR-en ESP-systeem
Het lampje knippert tijdens een
ingreep van de ASR of het ESP.
De systemen worden opnieuw:
-
automatisch ingeschakeld als de
wagensnelheid hoger wordt dan 50 km/h,
- handmatig ingeschakeld door nogmaals op de knop te drukken. Bij een storing in de systemen
zal het verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het
systeem na te laten kijken.
Het verklikkerlampje kan ook gaan
branden in het geval van een te lage
bandenspanning. Controleer van alle
banden de bandenspanning.
Houd als het ESP is ingeschakeld in een
bocht het stuurwiel altijd in de gewenste
richting en stuur niet tegen.
Het ESP-systeem grijpt automatisch
in via het remsysteem en de motor als
Page 95 of 237

89
Veiligheidsgordels
VEILIGHEID
4
Hoogteverstelling
Knijp de knop van de geleider in en schuif
deze omhoog of omlaag (veiligheidsgordel
bestuurdersstoel en enkele passagiersstoel).
Als uw auto is voorzien van een
tweezitsbank, is de veiligheidsgordel
van de middelste zitplaats niet in hoogte
verstelbaar.
Losmaken
Druk op de rode knop.
VEILIGHEIDSGORDELS
Gebruiksvoorschrift
De bestuurder dient er vóór het wegrijden
zeker van te zijn dat alle inzittenden hun
veiligheidsgordels op de juiste manier
hebben vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan uw lichaamsbouw.
Gebruik geen accessoires om de
veiligheidsgordels minder strak te laten
aansluiten (zoals wasknijpers, klemmen,
veiligheidsspelden, ...).
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verplaatsen
van een stoel of de achterbank of de gordel
goed is opgerold en de gordelsluiting zich op
de juiste plaats bevindt.
Vastmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de vergrendeling van
de gesp te controleren. Verklikkerlampje
veiligheidsgordel bestuurder
Als de bestuurder zijn
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt, gaat bij het starten
van de motor het verklikkerlampje
branden.
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel passagier
Als uw auto is voorzien van een
passagiersstoel vóór, gaat als
bij het starten van de motor de
passagier zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt, dit verklikkerlampje branden. De gordelspanners van de veiligheidsgordels
vóór kunnen, afhankelijk van de aard en
de kracht van de aanrijding, onafhankelijk
van de airbags afgaan. De gordelspanners
trekken de veiligheidsgordels direct stevig
tegen het lichaam van de inzittenden.
Het afgaan van de gordels gaat gepaard
met een lichte onschadelijke rookvorming en
een geluid als gevolg van de pyrotechnische
lading in het systeem.
Page 96 of 237

Veiligheidsgordels
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of het
over de kop slaan van de auto.
De veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners werken alleen als het
contact aan staat.
U kunt de gordel losmaken door de rode
knop op de gesphouder in te drukken.
Geleid de gordel tijdens het oprollen.
Als de gordelspanners zijn geactiveerd,
gaat het verklikkerlampje airbag branden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. Voorschriften voor kinderen:
- maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
- laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. De veiligheidsgordel
mag door niet meer dan één persoon
gedragen worden. VEILIGHEIDSGORDELS ZITPLAATSEN VÓÓR
VEILIGHEIDSGORDELS ACHTERZITPLAATSEN
Als uw auto is voorzien van een losse stoel
en een tweezitsbank, zijn de 3 zitplaatsen
voorzien van driepunts veiligheidsgordels
met oprolautomaat.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
Raadpleeg voor meer informatie over
kinderzitjes in rubriek 4 het gedeelte
"Kinderen in de auto".
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het PEUGEOT-netwerk, dat tevens voor de
garantie zorgt en de werkzaamheden volgens
de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig (ook na een kleine aanrijding)
controleren door het PEUGEOT-netwerk:
de gordels mogen geen slijtagesporen
en scheuren vertonen en er mogen geen
wijzigingen aan de gordels zijn aangebracht.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- moet worden voorkomen dat de gordel gedraaid raakt en moet de gordel in een
vloeiende beweging naar voren worden
getrokken,
- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief. Als de zitplaatsen zijn voorzien
van armsteunen, moet de heupgordel altijd
onder de armsteun door worden geleid.
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Met airbags vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien
van pyrotechnische gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers.
Zonder airbags vóór
Als uw auto is voorzien van een tweezitsbank
vóór zonder airbags vóór, is de veiligheidsgordel
van de middelste passagier niet voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner.
Zorg ervoor dat de gordels op de 2 e
en
3 e
zitrij in de juiste gordelsluiting worden
vastgemaakt. Bevestig de gordels van de
buitenste zitplaatsen niet in de gordelsluiting
van de middelste zitplaats en andersom.