Page 41 of 237
37
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel, voorbij het zware punt, naar
u toe. Automatische verlichting,
als uw auto is voorzien van een
lichtsensor.
Lichten uit
Dimlicht (groen)
Grootlicht (blauw) LICHTSCHAKELAAR STUURKOLOMSCHAKELAARS
Parkeerlichten
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en er wordt
een voorportier geopend, klinkt een
geluidssignaal.
RICHTINGAANWIJZERS (knipperend)
Links : duw de hendel
helemaal omlaag, voorbij
het zware punt.
Rechts : duw de hendel
helemaal omhoog, voorbij
het zware punt.
Verlichting vóór en achter
Draai de ring A om de verlichting in te
schakelen.
Zie in rubriek 2 het gedeelte “Cockpit”
voor meer informatie over de
verklikkerlampjes.
Page 42 of 237
37
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel, voorbij het zware punt, naar
u toe. Automatische verlichting,
als uw auto is voorzien van een
lichtsensor.
Lichten uit
Dimlicht (groen)
Grootlicht (blauw) LICHTSCHAKELAAR STUURKOLOMSCHAKELAARS
Parkeerlichten
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en er wordt
een voorportier geopend, klinkt een
geluidssignaal.
RICHTINGAANWIJZERS (knipperend)
Links : duw de hendel
helemaal omlaag, voorbij
het zware punt.
Rechts : duw de hendel
helemaal omhoog, voorbij
het zware punt.
Verlichting vóór en achter
Draai de ring A om de verlichting in te
schakelen.
Zie in rubriek 2 het gedeelte “Cockpit”
voor meer informatie over de
verklikkerlampjes.
Page 43 of 237

38
Stuurkolomschakelaars
Mistlampen vóór (groen)
en mistachterlicht
(amberkleurig, draai
de ring 2 standen naar
voren).
Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór te
doven.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als ‘s nachts, is
het mistachterlicht verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra het niet meer nodig is.
De automatische verlichting schakelt het
mistachterlicht uit, maar de mistlampen vóór
blijven branden. Verlichting overdag
Afhankelijk van het land van bestemming, kan
de auto zijn uitgerust met verlichting overdag.
Als de auto wordt gestart, wordt het dimlicht
ingeschakeld.
De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting wordt
ingeschakeld of wanneer de verlichting
handmatig wordt ingeschakeld.
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door de ring
B naar voren te draaien en uitgeschakeld
door de ring naar achteren te draaien.
Het branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met parkeer- en
dimlicht.
Mistlampen vóór (groen, draai de
ring 1 stand naar voren). Dit verklikkerlampje gaat branden
op het instrumentenpaneel.
Page 44 of 237

39
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Automatisch inschakelen van de verlichting Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO .
Bij het inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
Bij een storing in de lichtsensor gaat de
verlichting branden en wordt het pictogram
service weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
display.
Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de auto kan
het noodzakelijk zijn om de koplampen in
hoogte te verstellen.
0 - 1 of 2 personen voorin.
1 - 5 personen.
2 - 6 - 9 personen.
3 - Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af. Deze sensor dient voor de
regeling van de automatische verlichting en
ruitenwissers.
Het parkeerlicht en het
dimlicht worden automatisch
ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving
onvoldoende is en als de ruitenwissers wissen.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in combinatie
met verlichting overdag. Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar achteren.
Bij het uitschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als
de verlichting met de lichtschakelaar wordt
bediend.
Stand 0: basisinstelling.
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen,
waardoor de lichten niet automatisch zullen
worden ingeschakeld. Schakel indien nodig
het dimlicht handmatig in.
Page 45 of 237

40
Stuurkolomschakelaars
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Handbediende ruitenwissers vóór
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
Eén keer wissen
(omlaag duwen). Dek de regensensor, die zich
achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet af.
De ruitenwissers werken automatisch in de
stand AUTO , waarbij de snelheid van de
wissers aan de hoeveelheid neerslag wordt
aangepast.
De werking van de ruitenwissers in andere
standen dan de stand AUTO komt overeen
met die van de handbediende ruitenwissers.
In de I ntervalstand wordt de snelheid van de
wissers aangepast aan de rijsnelheid.
Ruiten- en koplampsproeiers
Trek de hendel naar u toe, de
ruitensproeiers treden in werking in
combinatie met het tijdelijk inschakelen van
de ruitenwissers.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig
met de ruitensproeiers in werking als de
dimlichten zijn ingeschakeld.
Raadpleeg voor het bijvullen van het
reservoir in de rubriek 6 het gedeelte
"Niveaus".
Automatische ruitenwissers
Als het contact langer dan één minuut is
afgezet terwijl de schakelaar in de stand
2 , 1 of I stond, dient de schakelaar weer
geactiveerd te worden:
- zet de schakelaar in een willekeurige stand,
- zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand.
Page 46 of 237

41
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Onderhoudsstand ruitenwissers vóór
Als de ruitenwisserschakelaar binnen één
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, bewegen de ruitenwissers naar de
voorruitstijlen. Deze stand moet worden gebruikt voor
‘s winters parkeren en het vervangen of
reinigen van de ruitenwisserbladen.
Zie in de rubriek 7 het gedeelte
“Ruitenwisserbladen vervangen”.
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
na de werkzaamheden weer in de ruststand
te zetten.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat, om
te voorkomen dat de automatische
ruitenwissers worden ingeschakeld.
Wacht 's winters met het inschakelen van
het automatisch wissen tot de voorruit
ontdooid is.
Ruitenwisser achter
Draai de ring tot de eerste stand.
Ruitensproeier achter
Draai de ring voorbij de eerste
stand, zodat de ruitensproeier
in werking treedt en vervolgens
de ruitenwisser enige tijd wordt
ingeschakeld.
Wacht 's winters, als de ruit met
sneeuw of ijs bedekt is, met het
inschakelen van de ruitenwisser achter. Zet
eerst de achterruitverwarming aan, wacht
tot de sneeuw of het ijs begint te smelten en
veeg de ruitenwisser achter schoon. Zet dan
pas de ruitenwisser achter aan.
Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het inschakelen
van de automatische ruitenwissers verschijnt
een melding op het display.
Als het contact meer dan 1 minuut afgeze
t
is geweest, moet de automatische werking
van de ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de schakelaar één keer
omlaag te bewegen.
Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand I , 1 of 2 . Als
de functie wordt uitgeschakeld, verschijnt er
een melding op het display.
In het geval van een storing in de werking
van de automatische ruitenwissers werken
de ruitenwissers in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het
systeem te laten controleren.
Page 47 of 237
42
Stuurkolomschakelaars
SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE"
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden
boven 40 km/h, vanaf de 4e versnelling. Functie geselecteerd,
weergave van het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,
OFF (bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger
dan ingestelde snelheid
(118 km/h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen.
Op het controledisplay wordt aangegeven
of de functie is geselecteerd en wordt de
ingestelde snelheid weergegeven:
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij
normaal doorstromend verkeer met een
constante zelf ingestelde snelheid rijden,
behalve op steile hellingen.
Page 48 of 237

43
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Selecteren van de functie
- Zet de draaiknop in de stand CRUISE .
De snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet geactiveerd en er is nog
geen snelheid ingesteld.
Eerste keer activeren/instellen van een snelheid
- Breng uw auto met het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
- Druk op de toets SET - of SET + .
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen/geactiveerd en deze snelheid
wordt door de auto gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te geven en tijdelijk
met een hogere snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden.
De ingestelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt
de ingestelde snelheid weer aangenomen.
Opnieuw activeren
- Druk na het onderbreken van de snelheidsregelaar op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde snelheid
weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen.
Uitschakelen (off)
- Druk op deze toets of trap op het rem- of
koppelingspedaal.