3b3a
2
7
7
2
3a3b
7
Exterieur
6
86
79
Achterdeuren
Met deze hendel kan de deur onder een
hoek van ongeveer 180° geopend worden.
Parkeerhulp
Achtervering
Twee functies:
- Automatische hoogteverstelling.
- Handmatige hoogteverstelling.
117
Wiel repareren
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt
zijn met modder, ijs of sneeuw.
119
Wiel verwisselen
23
37
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel, voorbij het zware punt, naar
u toe. Automatische verlichting,
als uw auto is voorzien van een
lichtsensor.
Lichten uit
Dimlicht (groen)
Grootlicht (blauw) LICHTSCHAKELAAR STUURKOLOMSCHAKELAARS
Parkeerlichten
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en er wordt
een voorportier geopend, klinkt een
geluidssignaal.
RICHTINGAANWIJZERS (knipperend)
Links : duw de hendel
helemaal omlaag, voorbij
het zware punt.
Rechts : duw de hendel
helemaal omhoog, voorbij
het zware punt.
Verlichting vóór en achter
Draai de ring A om de verlichting in te
schakelen.
Zie in rubriek 2 het gedeelte “Cockpit”
voor meer informatie over de
verklikkerlampjes.
37
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel, voorbij het zware punt, naar
u toe. Automatische verlichting,
als uw auto is voorzien van een
lichtsensor.
Lichten uit
Dimlicht (groen)
Grootlicht (blauw) LICHTSCHAKELAAR STUURKOLOMSCHAKELAARS
Parkeerlichten
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en er wordt
een voorportier geopend, klinkt een
geluidssignaal.
RICHTINGAANWIJZERS (knipperend)
Links : duw de hendel
helemaal omlaag, voorbij
het zware punt.
Rechts : duw de hendel
helemaal omhoog, voorbij
het zware punt.
Verlichting vóór en achter
Draai de ring A om de verlichting in te
schakelen.
Zie in rubriek 2 het gedeelte “Cockpit”
voor meer informatie over de
verklikkerlampjes.
39
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Automatisch inschakelen van de verlichting Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO .
Bij het inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
Bij een storing in de lichtsensor gaat de
verlichting branden en wordt het pictogram
service weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
display.
Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de auto kan
het noodzakelijk zijn om de koplampen in
hoogte te verstellen.
0 - 1 of 2 personen voorin.
1 - 5 personen.
2 - 6 - 9 personen.
3 - Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af. Deze sensor dient voor de
regeling van de automatische verlichting en
ruitenwissers.
Het parkeerlicht en het
dimlicht worden automatisch
ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving
onvoldoende is en als de ruitenwissers wissen.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in combinatie
met verlichting overdag. Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar achteren.
Bij het uitschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als
de verlichting met de lichtschakelaar wordt
bediend.
Stand 0: basisinstelling.
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen,
waardoor de lichten niet automatisch zullen
worden ingeschakeld. Schakel indien nodig
het dimlicht handmatig in.
40
Stuurkolomschakelaars
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Handbediende ruitenwissers vóór
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
Eén keer wissen
(omlaag duwen). Dek de regensensor, die zich
achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet af.
De ruitenwissers werken automatisch in de
stand AUTO , waarbij de snelheid van de
wissers aan de hoeveelheid neerslag wordt
aangepast.
De werking van de ruitenwissers in andere
standen dan de stand AUTO komt overeen
met die van de handbediende ruitenwissers.
In de I ntervalstand wordt de snelheid van de
wissers aangepast aan de rijsnelheid.
Ruiten- en koplampsproeiers
Trek de hendel naar u toe, de
ruitensproeiers treden in werking in
combinatie met het tijdelijk inschakelen van
de ruitenwissers.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig
met de ruitensproeiers in werking als de
dimlichten zijn ingeschakeld.
Raadpleeg voor het bijvullen van het
reservoir in de rubriek 6 het gedeelte
"Niveaus".
Automatische ruitenwissers
Als het contact langer dan één minuut is
afgezet terwijl de schakelaar in de stand
2 , 1 of I stond, dient de schakelaar weer
geactiveerd te worden:
- zet de schakelaar in een willekeurige stand,
- zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand.
51
Ventilatie
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Ingestelde waarde bestuurders- of
passagierszijde
De op het display weergegeven waarde
heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op de temperatuur in
graden Celsius of Fahrenheit. Automatische werking Zorg ervoor dat de zonnesensor, die
zich achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet wordt afgedekt. Deze
sensor regelt de airconditioning.
Automatisch programma "comfort"
Dit is de normale gebruiksstand van de
airconditioning.
Druk op deze toets. Het symbool
AUTO verschijnt.
Afhankelijk van de gekozen
instellingen regelt het systeem
de luchtverdeling, de luchtopbrengst en
de luchttoevoer om het comfort en de
luchtcirculatie in het interieur optimaal te
houden. U hoeft het systeem niet meer zelf
bij te regelen.
Om bij koude motor de toevoer van koude
lucht te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk op het optimale niveau gebracht.
Voor uw comfort worden de instellingen
tussen twee startmomenten opgeslagen,
mits de temperatuur in het interieur
nauwelijks is veranderd. Is dit wel het geval,
dan treedt het automatische programma
weer in werking. Draai deze knop naar links of
naar rechts om de waarde te
verlagen of te verhogen. Voor een
optimaal comfort wordt de waarde
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van
uw wensen een afstelling tussen 18 en 24
gebruikelijk.
79
Achtervering
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Standaard vering
De lange veerwegen zorgen zowel in
onbeladen als in beladen toestand voor
een stabiel weggedrag. U hoeft er geen
werkzaamheden aan te verrichten. Zorg er
wel voor dat het veersysteem goed wordt
onderhouden en dat het laadvermogen niet
wordt overschreden. wagenhoogtesensoren detecteren het
verhogen of verlagen van het laadgewicht
van de auto. Zodra alle portieren van de
auto zijn gesloten, activeren de sensoren de
automatische regeling van de wagenhoogte
en wordt op basis van de rijomstandigheden
de optimale hoogte van de achtervering
bepaald.
Automatische wagenhoogteregeling uitschakelen
De knop waarmee de automatische
wagenhoogteregeling kan worden uitgeschakeld,
bevindt zich rechts aan de achterzijde van de auto.
Er zijn 2 typen vering leverbaar. De automatische wagenhoogteregeling
moet onder de volgende
omstandigheden zijn uitgeschakeld:
- werkzaamheden aan de onderzijde van de auto,
- wielen verwisselen,
- vervoeren van de auto per vrachtauto, trein, ferryboot, schip, ...
Luchtvering achter (volgens uitvoering)
Dit type vering zorgt onafhankelijk van
de belading (als het laadvermogen
niet wordt overschreden) voor een
constante wagenhoogte achter. Twee Twee functies
1. Automatische
regeling
2. Handmatige
regeling
1 - Automatische wagenhoogteregeling achter
De luchtvering regelt automatisch de hoogte
van de achtervering van uw auto.
De automatische wagenhoogteregeling
wordt onderbroken:
- als een portier/achterdeur is geopend,
- tijdens het remmen of bij stilstaande auto en ingetrapt rempedaal (bijv.
wachten voor het rode licht). Bij stilstaande auto:
- druk lang op de knop,
- laat de knop.
Automatische wagenhoogteregeling weer inschakelen
Bij stilstaande auto:
- druk lang op de knop,
- laat de knop los.
Afhankelijk van de instellingen kan er
tijdens deze handelingen een geluidssignaal
klinken.
Als de wagenhoogte niet optimaal
is en wordt aangepast, knippert
een rood verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel van uw auto,
rijd met een lage snelheid tot het
verklikkerlampje uitgaat. Het inschakelen wordt bevestigd door het
lampje dat uit gaat.
Het uitschakelen wordt bevestigd door het
lampje dat ongeveer 30 seconden blijft
branden.
86
Parkeerhulp
De parkeerhulp achter met geluidssignalen
en/of een grafische weergave bestaat uit
vier parkeersensoren die zijn aangebracht in
de achterbumper. Het systeem waarschuwt
de bestuurder voor elk obstakel (persoon,
auto, boom, hek, …) dat zich binnen het
bereik van het systeem achter de auto
bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten die
zich direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden
of gelijksoortige voorwerpen worden
waargenomen bij aanvang van de
aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer
de auto te dicht genaderd is.
Inschakelen van de achteruitversnelling
Een geluiddsignaal bevestigt dat het
systeem wordt ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het
obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de
geluidssignalen is. Als de auto minder dan
ongeveer 30 centimeter van het obstakel
verwijderd is, is het geluidssignaal continu
hoorbaar.
Activeren/Deactiveren
PARKEERHULP ACHTER
Weergave op het display
Druk op deze schakelaar om
het systeem te activeren of te
deactiveren.
De geactiveerde of gedeactiveerde
toestand van het systeem wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Storing
Als het systeem bij het inschakelen van
de achteruitversnelling niet werkt, gaat
het lampje van de schakelaar branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Gebruiksvoorschrift
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of
bij slecht weer niet bedekt zijn met modder,
ijs of sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhanger of de montage van een
fietsdrager (auto met een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsdrager).
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet
blijven en verantwoordelijk is.
Uitschakelen van de parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.