Page 161 of 260

11
i
166
PRAKTISCHE INFORMATIE
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar het
verkeer niet gehinderd wordt en zorg
ervoor dat de auto op een horizontale,
stabiele en stroeve ondergrond staat.
Trek de handrem aan, zet het con-
tact af en schakel de eerste versnel-
ling * in om de wielen te blokkeren.
Plaats indien nodig een wielblok
onder het wiel kruislings tegenover
het te verwisselen wiel.
Controleer of de inzittenden de
auto hebben verlaten en zich op
een veilige plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik
een bok.
Demonteren van het wiel
Procedure
Verwijder de chromen sierdop van de
wielbouten met het gereedschap 3 .
Bevestig de dop 5 op de wielsleutel
1 en draai de slotbout een omwen-
teling los.
Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wiel-
sleutel 1 .
Plaats de krik 2 onder één van de
twee steunpunten aan de voorzijde
A of achterzijde B (bij het te verwis-
selen wiel).
Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op
de grond staat. Zorg ervoor dat het
voetstuk zich loodrecht onder het
gebruikte steunpunt A of B bevindt.
Krik de auto op tot er voldoende
ruimte tussen het wiel en de grond
is om het (niet lekke) reservewiel te
monteren.
Verwijder de wielbouten en leg ze
op een schone plaats weg.
Verwijder het wiel.
* stand R van de gestuurde hand-
geschakelde versnellingsbak of
stand P van de automatische
transmissie.
Page 162 of 260

11
i
167
PRAKTISCHE INFORMATIE
Na het verwisselen van het wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaal-
moment van de wielbouten en de
bandenspanning van het reservewiel
controleren door het PEUGEOT-net-
werk .
Laat de lekke band zo spoedig mo-
gelijk repareren en verwissel hem
met het reservewiel.
Monteren van het wiel
Procedure
Plaats het wiel op de naaf met de
centreerpen 4 .
Draai de wielbouten met de hand
vast.
Draai de slotbout met de wielsleutel
1 en de dop 5 enigszins vast.
Draai de overige wielbouten enigs-
zins vast met alleen de wielsleutel 1 .
Laat de krik zakken.
Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
Draai de slotbout vast met de wiel-
sleutel 1 en de dop 5 .
Draai de overige wielbouten vast
met alleen de wielsleutel 1 .
Bevestig de verchroomde doppen
op de overige wielbouten.
Berg het gereedschap op in de houder.
Page 163 of 260

11
i
!
!
168
PRAKTISCHE INFORMATIE
* Volgens land van bestemming. Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenonlamp
(D1S-35W) moet worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk .
LAMPEN VERVANGEN
Een defecte lamp kan volgens de on-
derstaande procedure zonder gereed-
schap worden vervangen.
Koplampen
Uitvoering met halogeenlampen
1. Richtingaanwijzers (PY 21 W
amberkleurig).
2. Dimlicht (H7-55W).
3. Grootlicht (H1-55W).
4. Verlichting overdag * /parkeerlicht
(P 21/5 W).
5. Mistlampen (H8-35 W).
1. Richtingaanwijzers
(PY 21 W SV zilverkleurig).
2. Dimlicht/grootlicht
(D1S-35W).
3. Extra grootlicht
(H1-55W).
4. Verlichting overdag*/parkeerlicht
(P 21/5 W).
5. Mistlamp (H8-35 W).
Uitvoering met xenonlampen en
bochtverlichting
Bij bepaalde weersomstandighe-
den (lage temperatuur, vocht), kan
aan de binnenzijde van de kop-
lampen enige condensvorming
ontstaan . Deze verdwijnt zodra de
lampen enige tijd branden.
Raak de lampen uitsluitend met
een droge doek aan.
De koplampunits zijn voorzien van
glas van polycarbonaat met een
speciale vernislaag:
reinig de koplampen nooit
met een droge of schurende
doek en gebruik geen oplos-
middelen,
gebruik een spons en zeepsop,
probeer vuil niet van de koplam-
pen en omgeving te verwijderen
met een hogedrukreiniger, om
te voorkomen dat de vernislaag
en de afdichtrubbers bescha-
digd raken.
Page 164 of 260