Page 121 of 218

120
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Het gewicht van de aanhanger dat op
de trekhaak rust, moet worden afge-
trokken van het laadvermogen van de
auto. Om er zeker van te zijn dat u het
maximum toelaatbaar aanhangerge-
wicht niet overschrijdt (aangegeven op
de typegoedkeuring), moet u er reke-
ning mee houden dat het maximum be-
trekking heeft op het totale gewicht van
de aanhangwagen of caravan, inclusief
accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen
die voor auto’s met aanhanger gelden.
U mag in geen geval harder rijden
dan 100 km/h.
Het ABS waarmee de auto
is uitgerust, werkt niet op
het remsysteem van de aanhanger.
Wees daarom extra voorzichtig op
gladde wegen.
ATTENTIE
Voer in geen geval modifi-
caties aan het remsysteem
van de auto uit. Het remsysteem
van de aanhanger moet geheel on-
afhankelijk van het hydraulisch
remsysteem van de auto worden
bediend.
ATTENTIE
TREKHAAK MONTEREN
De trekhaak moet door gespeciali-
seerd personeel aan de carrosserie
worden bevestigd waarbij de richtlij-
nen die hierna zijn opgenomen, moe-
ten worden aangehouden. Deze richt-
lijnen worden eventueel aangevuld
door extra informatie van de fabri-
kant van de trekhaak.
De te installeren trekhaak moet vol-
doen aan de huidige ECE-normen
94/20 en daarop volgende wijzigin-
gen.
Voor iedere uitvoering moet een trek-
haak worden gebruikt die geschikt is
voor het maximale aanhangergewicht
van de auto waarop de trekhaak
wordt bevestigd.
Voor de elektrische aansluiting moet
een gestandaardiseerde stekkerverbin-
ding worden gebruikt die kan worden
bevestigd op de daarvoor bestemde
steun op de trekhaak. Bovendien moet
op de auto een regeleenheid voor de
buitenverlichting van de aanhanger
worden geïnstalleerd. Voor de elektrische aansluiting moet
een 7- of 13-polige 12VDC stekker-
verbinding (CUNA/UNI- en ISO/
DIN-normen) worden gebruikt, waar-
bij eventuele aanwijzingen van de fa-
brikant van de auto en/of van fabri-
kant van de trekhaak moeten worden
opgevolgd.
Eventueel elektrisch geregelde rem-
men of andere systemen (lier, enz)
moeten rechtstreeks op de accu wor-
den aangesloten met een kabel met
een diameter van minimaal 2,5 mm2.
BELANGRIJK De elektrisch geregelde
rem of lier kan alleen gebruikt wor-
den als de motor is ingeschakeld.
Naast de op het schema aangegeven
aansluitingen, is slechts een aanslui-
ting voor een eventuele elektrisch ge-
regelde rem toegestaan en een voor
een 15W-gloeilamp voor de binnen-
verlichting van de caravan.
Gebruik voor de aansluitingen de
aparte module met een kabel vanaf de
accu met een diameter van ten min-
ste 2,5 mm
2.
Page 122 of 218
121
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
bij belading
Trekkogel Bestaande gaten
Bestaande Gaten
fig. 4
MONTAGESCHEMA fig. 4
De trekhaak moet op de punten aangegeven met
Øbe-
vestigd worden met 4 M8-bouten, 2 M10-bouten en 2
M12-bouten.
De trekhaak moet op de carrosserie gemonteerd worden
zonder gaten in of vervormingen van de achterbumper
die zichtbaar zijn bij gedemonteerde trekhaak.
BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als
de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende
afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende
tekst:
MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg
Na de montage van de trekhaak moeten de
boutgaten worden afgedicht om te voorkomen
dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen.
ATTENTIE
L0D0256m
> 318 ± 5
Page 123 of 218

122
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WINTERBANDEN
Gebruik winterbanden die dezelfde
maat hebben als de standaard gele-
verde banden.
De Lancia-dealer kan u adviseren
welke band het meest geschikt is voor
het doel waarvoor u deze wilt gebrui-
ken.
Houdt u voor de bandenmaat, de
bandenspanning en de winterbanden
exact aan de aanwijzingen die staan
aangegeven in de paragraaf “Wielen”
in het hoofdstuk “Technische gege-
vens”.
De specifieke eigenschappen van win-
terbanden verminderen aanzienlijk als
de profieldiepte minder is dan 4 mm.
In dat geval is het veiliger ze te ver-
vangen.Door de specifieke eigenschappen van
winterbanden zijn de prestaties onder
niet-winterse omstandigheden of
wanneer er lange afstanden op de
snelweg worden gereden, minder dan
die van de standaard gemonteerde
banden. Beperk het gebruik van win-
terbanden tot die omstandigheden
waarvoor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden
gebruikt waarvan de maximum toe-
gestane snelheid lager is dan de top-
snelheid van de auto (met een marge
van 5%), dan dient u in het interieur
van de auto een voor de bestuurder
duidelijk zichtbaar waarschuwings-
plaatje te plaatsen met de maximum
toegestane snelheid wanneer met die
winterbanden wordt gereden (over-
eenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen de-
zelfde banden (zelfde merk en profiel-
diepte) voor meer veiligheid tijdens
het rijden en remmen en voor een be-
tere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden
niet om.Bij winterbanden met de
indicatie “T” geldt een
maximum snelheid van 190 km/h.
Deze maximum snelheid is in
overeenstemming met de huidige
wetgeving.
ATTENTIE
Page 124 of 218

123
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
SNEEUW-
KETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is
afhankelijk van de voorschriften van
het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op
de voorwielen gemonteerd worden
(aangedreven wielen). Wij raden u het
gebruik aan van sneeuwkettingen uit
het Lancia Lineaccessori-programma.
Controleer na enkele tientallen meters
rijden of de kettingen nog goed ge-
spannen zijn.
BELANGRIJK Op het noodreserve-
wiel kan geen sneeuwketting worden
gemonteerd. Als u een lekke voorband
hebt, kunt u het noodreservewiel op
de achteras plaatsen en het achterwiel
op de vooras. Zo hebt u op de vooras
twee normale wielen waarop u
sneeuwkettingen kunt monteren.
De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en
het type sneeuwketting staan aangegeven in de tabel; houdt u strikt
aan deze tabel.
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijdt
niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en
andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te
beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
Banden waarop sneeuwkettingen Type sneeuwketting
gemonteerd kunnen worden dat moet worden gebruikt
185/65 R14 86T
195/60 R15 88T
Op banden met banden-
maat 205/50 R16 87V
kunnen geen sneeuwkettingen wor-
den gemonteerd.
ATTENTIE
Sneeuwkettingen met normale
afmetingen met maximale dikte boven
het profiel van de band: 12 mm.
Page 125 of 218

124
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
AUTO LANGERE
TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de
auto enkele maanden niet wordt
gebruikt:
❒zet de auto in een overdekte, droge
en goed geventileerde ruimte;
❒schakel een versnelling in;
❒zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken;
❒maak de minkabel los van de accu
en controleer de acculading. Ge-
durende het stallen moet deze con-
trole iedere drie maanden worden
herhaald. Laad de accu op als de
optische meter een donkere kleur
heeft zonder een groen midden-
stuk;❒maak de gespoten plaatdelen
schoon en behandel ze met een
beschermende was;
❒reinig en conserveer de glimmende
metalen delen met daarvoor ge-
schikte middelen;
❒smeer de wisserrubbers van de
ruitenwissers en achterruitwisser
in met talkpoeder en laat ze los
van de ruit staan;
❒zet de ruiten een klein stukje open;
❒dek de auto af met een stoffen of
een ademende kunststof hoes. Ge-
bruik geen dichte plastic hoes, om-
dat het in en op de auto aanwezige
vocht dan niet kan verdampen;❒breng de bandenspanning 0,5 bar
boven de normaal voorgeschreven
spanning en controleer deze regel-
matig;
❒als u de accukabels niet loskop-
pelt, moet de lading iedere maand
gecontroleerd worden; laad de
accu op als de optische meter een
donkere kleur heeft zonder groen
middenstuk;
❒tap het koelsysteem van de motor
niet af.
Page 126 of 218

125
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
LAMPJES EN BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN........................... 126
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU................ 126
AANGETROKKEN HANDREM......................... 126
STORING AIRBAGSYSTEEM............................ 126
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR 127
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE
OPGELADEN ................................................... 127
TE LAGE MOTOROLIEDRUK ........................... 128
OLIEKWALITEIT ONVOLDOENDE ............... 128
STORING ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” ...... 128
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN ............ 128
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL ..... 128
STORING EBD ................................................. 129
STORING IN INSPUITSYSTEEM ..................... 129
STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM
(EOBD) ............................................................. 129
UITGESCHAKELDE
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE.............................. 130
STORING ABS ..................................................130
BRANDSTOFRESERVE ................................... 130
VOORGLOEI-INSTALLATIE ........................... 131STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE 131
WATER IN BRANDSTOFFILTER .................... 131
STORING ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING - LANCIA CODE ..........131
MISTACHTERLICHTEN .................................. 131
ALGEMENE STORINGSMELDING .................. 132
VERSLETEN REMBLOKKEN .......................... 133
VERSTOPT ROETFILTER ............................... 133
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN ..... 133
FOLLOW ME HOME ....................................... 133
MISTLAMPEN VOOR ...................................... 133
RICHTINGAANWIJZER LINKS ....................... 134
RICHTINGAANWIJZER RECHTS .................... 134
INSCHAKELING ELEKTRISCHE STUURBE-
KRACHTIGING “DUALDRIVE” ...................... 134
SNELHEIDSREGELAAR (CRUISE-CONTROL) 134
GROOTLICHT ................................................. 134
KANS OP GLADHEID ...................................... 134
BEPERKTE ACTIERADIUS ............................. 134
Page 127 of 218

126
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Naast het branden van het lampje, ver-
schijnt er - afhankelijk van het type in-
strumentenpaneel - ook een specifiek
bericht en/of klinkt er een akoestisch
signaal. Deze meldingen zijn kort en
uit voorzorgen moeten als een aan-
vulling worden gezien en niet als alter-
natief voor de informatie in dit instruc-
tieboekje. Wij raden u daarom aan dit
instructieboekje goed door te lezen.
Houdt u bij een storing altijd aan de
aanwijzingen die in dit hoofdstuk
beschreven worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen
die op het display verschijnen, zijn
onderverdeeld in twee categorieën:
ernstigestoringen en minder ern-
stigestoringen.
De ernstigestoringen worden “cy-
clisch” weergegeven en herhaald tot-
dat de oorzaak van de storing is ver-
holpen.
De minder ernstigestoringen wor-
den een bepaalde tijd “cyclisch” weer-
gegeven.
U kunt de weergavecyclus van beide
categorieën onderbreken door op de
knop MODEte drukken. Het lampje
op het instrumentenpaneel blijft bran-
den totdat de storing is verholpen.TE LAAG
REMVLOEISTOF-
NIVEAU (rood)
AANGETROKKEN
HANDREM (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na en-
kele seconden moet het lampje doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het lampje gaat branden als het rem-
vloeistofniveau in het reservoir onder
het minimum niveau is gedaald, bij-
voorbeeld door lekkage in het rem-
systeem.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
x
Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de hand-
rem wordt aangetrokken.
Als de auto in beweging is, hoort u
ook een akoestisch signaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens
het rijden gaat branden, controleer
dan of de handrem niet is aangetrok-
ken.
STORING AIRBAG (rood)
Als u de contactsleutel in
stand MARdraait, gaat het
lampje branden. Na enkele
seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat constant branden bij
een storing in het airbagsysteem.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
¬
Als het lampje xtijdens
het rijden gaat branden
(op het display verschijnt ook een
bericht), stop dan onmiddellijk en
wendt u tot de Lancia-dealer.
ATTENTIE
Page 128 of 218

127
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje
¬gaat niet branden of
blijft branden tijdens het rijden,
dan is er mogelijk een storing in de
veiligheidssystemen; in dat geval
kunnen de airbags of gordelspan-
ners niet geactiveerd worden bij
een ongeval of, in een zeer beperkt
aantal gevallen, niet op de juiste
wijze geactiveerd worden. Voordat
u verder rijdt, dient u contact op te
nemen met de Lancia-dealer om
het systeem direct te laten contro-
leren.
Een defect lampje
¬wordt weergegeven door-
dat het lampje voor de uitgescha-
kelde frontairbag aan passagiers-
zijde “langer dan de normale 4
seconden knippert. Daarnaast
kunnen de airbags aan passagiers-
zijde (frontairbag en zij-airbag)
automatisch worden uitgeschakeld.
In dit geval kan het lampje
¬geen
storingen in de airbag-/gordel-
spannersystemen aangeven. Voor-
dat u verder rijdt, dient u contact
op te nemen met de Lancia-dealer
om het systeem direct te laten con-
troleren.
ATTENTIE
ATTENTIE
TE HOGE
KOELVLOEISTOF-
TEMPERATUUR (rood)
Als u de contactsleutel in stand
MARdraait, gaat het lampje branden.
Na enkele seconden moet het lampje
doven.
Het lampje gaat branden als de mo-
tor te warm is.
Als het lampje gaat branden, moeten
de volgende maatregelen worden ge-
nomen:
❒bij normale rij-omstandigheden:
stop de auto, zet de motor uit en
controleer of het niveau van de
koelvloeistof in het reservoir niet
onder het MIN-merkteken staat.
Als dit wel het geval is, wacht dan
enkele minuten zodat de motor kan
afkoelen, open vervolgens lang-
zaam en voorzichtig de dop, vul
koelvloeistof bij en controleer of de
koelvloeistof tussen het MIN- en
MAX-merkteken staat. Controleer
ook of er geen vloeistof weglekt. Als
bij het starten van de motor het
lampje opnieuw gaat branden,
wendt u dan tot de Lancia-dealer;
u
❒als de auto onder zware bedrijfs-
omstandigheden wordt gebruikt
(bijvoorbeeld het bergopwaarts trek-
ken van een aanhanger of met vol-
beladen auto): verlaag de snelheid
en breng, als het lampje blijft bran-
den, de auto tot stilstand. Wacht 2
tot 3 minuten met draaiende motor
en geef iets gas voor een snellere cir-
culatie van de koelvloeistof. Zet ver-
volgens de motor uit. Controleer het
vloeistofniveau zoals hiervoor be-
schreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsom-
standigheden is het raadzaam de mo-
tor enkele minuten te laten draaien
met iets ingetrapt gaspedaal voordat
u de motor uitzet.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
ACCU WORDT NIET
VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als u de contactsleutel in stand
MARdraait, gaat het lampje branden.
Het moet doven nadat de motor is ge-
start (als de motor stationair draait,
kan het voorkomen dat het lampje
iets later dooft). Als het lampje blijft
branden, wendt u dan onmiddellijk
tot de Lancia-dealer.
w