Page 73 of 291

72
H - Controle-/waarschuwings-
lampjesBELANGRIJK De aanwezigheid van
een lampje is afhankelijk van de motor-
uitvoering en de uitrusting van de auto.
Te laag remvloeistofniveau
en/of handrem aangetrok-
ken
Als het lampje gaat branden, dan is of
de remvloeistof in het reservoir onder het
minimum niveau gedaald, bijvoorbeeld
door lekkage in het remsysteem, of is de
handrem aangetrokken. Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Het
moet na ongeveer 4 seconden doven.
x
Storing in airbag
Als u de contactsleutel in stand
MAR draait, gaat het lampje branden.
Het moet na ongeveer 4 seconden doven.
Het lampje gaat constant branden bij een
storing in de werking van de airbag.¬
Als het lampje tij-
dens het rijden gaat
branden, moet u contro-
leren of de handrem niet is aan-
getrokken.Als het lampje blijft
branden en de handrem is niet
aangetrokken, moet u onmiddel-
lijk stoppen en contact opnemen
met de Alfa Romeo-dealer.x
Als het lampje
niet gaat branden, blijft
branden of gaat branden
tijdens het rijden, zet dan onmid-
dellijk de motor uit en wendt u tot
de Alfa Romeo-dealer.¬
Te lage motoroliedruk
Het lampje moet doven als de
motor stationair draait.
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Het
moet doven nadat de motor is gestart.v
Als het lampje tij-
dens het rijden gaat
branden, zet dan on-
middellijk de motor uit en wendt
u tot de Alfa Romeo-dealer.v
Een defect lampje
(lampje gedoofd) wordt
ook weergegeven door-
dat het lampje voor de uitgescha-
kelde passagiersairbag langer
dan de normale 4 seconden knip-
pert .¬
Page 74 of 291

73
Te lage laadstroom
naar accu
Het lampje moet doven als de motor
draait (bij stationair draaiende motor kan
het lampje iets later doven). Als het
lampje blijft branden, dan moet u zich on-
middellijk tot de Alfa Romeo-dealer wen-
den. Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Het
moet doven nadat de motor is gestart.
Veiligheidsgordels
niet omgelegd
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Het
moet na ongeveer 15 seconden doven. Het lampje (indien aanwezig) brandt
continu als de contactsleutel in stand
MAR staat en de veiligheidsgordel aan
de bestuurderszijde niet is omgelegd.
<
wV ersleten remblokken
Het lampje gaat branden als u
het rempedaal intrapt en de remblokken
voor zijn versleten; laat deze zo snel mo-
gelijk vervangen. Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Het
moet na ongeveer 4 seconden doven.
BELANGRIJK Omdat de auto is uit-
gerust met een slijtage-indicator voor de
remblokken voor moet u, als de rem-
blokken worden vervangen, ook de rem-
blokken achter laten controleren. De JTD-
uitvoeringen beschikken alleen over een
slijtagesensor op de rem linksvoor.
Storing in motormanage-
mentsysteem (EOBD) (ben-
zine-uitvoeringen)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Het moet
doven nadat de motor is gestart. Het
lampje gaat eerst branden om de
juiste werking ervan aan te geven.
Als het lampje blijft branden of
tijdens het rijden gaat branden:
U
d
1) Constant branden: defect in het
inspuit-/ontstekingssysteem. Dit kan tot
gevolg hebben dat de schadelijke uitlaat-
gasemissie toeneemt, de prestaties ver-
minderen, de auto slechter rijdt en het
brandstofverbruik toeneemt.
U kunt onder deze omstandigheden
doorrijden zonder te veel van de motor te
eisen of met hoge snelheid te rijden. Als
lang met een brandend waarschuwings-
lampje wordt doorgereden, kunnen be-
schadigingen ontstaan. Wendt u zo snel
mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer. Het
lampje dooft als de storing verdwijnt. De
storing wordt door het systeem in het ge-
heugen opgeslagen.
2) Knipperend: mogelijke beschadi-
ging van de katalysator (zie de paragraaf
“EOBD-systeem” in dit hoofdstuk).
Als het lampje knippert, moet het gaspe-
daal worden losgelaten zodat de motor
met lage toerentallen draait en het lampje
niet meer knippert; u kunt met matige
snelheid doorrijden waarbij rij-omstandig-
heden moeten worden vermeden die
kunnen leiden tot het opnieuw gaan knip-
peren van het lampje. U dient zo snel
mogelijk contact op te nemen met de Alfa
Romeo-dealer.
Page 75 of 291

74
Storing in inspuit-systeem (JTD-uitvoeringen)
Als u de contactsleutel in stand
MAR draait, gaat het lampje branden.
Het moet na ongeveer 4 seconden doven. Als het waarschuwingslampje constant
blijft branden of tijdens het rijden gaat
branden, moet u onmiddellijk stoppen en
contact opnemen met een Alfa Romeo-
dealer.
U
Als u de contactsleutel
in stand MAR draait en
het lampje
Ugaat niet
branden of het gaat branden of
knipperen tijdens het rijden, dan
dient u zo snel mogelijk contact
op te nemen met de Alfa Romeo-
dealer.
Startblokkering
Alfa Romeo CODE
A ls u de contactsleutel in stand MAR
draait, dan knippert het lampje één keer
en daarna dooft het. Als de contact-
sleutel in stand MAR staat en het lamp-
je blijft branden, dan duidt dit op een
storing: zie “Alfa Romeo CODE”.
BELANGRIJK Als de lampjes en
tegelijkertijd branden, dan duidt dit
op een storing in de Alfa Romeo CODE.
Voorgloei-bougies
(JTD-uitvoeringen)
Het lampje gaat branden als u
de contactsleutel in stand MAR draait.
Het lampje dooft als de voorgloeibougies
de juiste temperatuur hebben bereikt.
Start de motor zodra het lampje gedoofd
is. Als het lampje (bij bepaalde uitvoerin-
gen/landen) na het starten ongeveer 30
seconden gaat knipperen, betekent dit
dat er een storing is in het voorgloeisys-
teem. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
m
U
¢
¢
W ater in het brandstof-
filter (JTD-uitvoeringen)
(indien aanwezig)
Het lampje gaat tijdens het rijden con-
stant branden als er water in het brand-
stoffilter aanwezig is.
Als het lampje gaat branden, ook al is
dit maar af en toe enkele seconden, dan
moet u zich onmiddellijk tot de Alfa
Romeo-dealer wenden om het systeem te
laten aftappen. Hiermee wordt voor-
komen dat er ernstige schade aan de in-
spuitpomp en het brandstofsysteem ont-
staat en de motor onregelmatig gaat
draaien.
c
Page 76 of 291

75
Airbag passagierszijde uitgeschakeld
(indien aanwezig)
Het lampje gaat branden als de airbag
aan passagierszijde is uitgeschakeld.
Als de passagiersairbag is ingeschakeld
en u zet de contactsleutel in stand
MAR, dan gaat het lampje ongeveer 4
seconden branden en vervolgens 4 se-
conden knipperen. Hierna moet het
lampje doven.
De auto is uitgerust
met een elektronische
remdrukverdeling (EBD).
Als bij een draaiende motor tege-
lijkertijd de waarschuwingslamp-
jes
>en xgaan branden, dan
is er een storing in het EBD-sys-
teem; in dat geval kunnen bij
hard remmen de achterwielen
vroegtijdig blokkeren waardoor
de auto kan gaan slippen. Rijd
zeer voorzichtig naar de dichtstbij-
zijnde Alfa Romeo-dealer om het
systeem te laten controleren.
Als bij een draaiende
motor alleen het waar-
schuwingslampje
>
gaat branden, dan is er een sto-
ring in het ABS-systeem. In dat
geval werkt het conventionele
remsysteem op de normale ma-
nier, terwijl geen gebruik wordt
gemaakt van het anti-blokkeer-
systeem. Onder deze omstandig-
heden kan ook de werking van
het EBD-systeem verminderen.
Ook in dit geval raden wij u aan
onmiddellijk en zeer voorzichtig
naar de dichtstbijzijnde Alfa
Romeo-dealer te rijden, om het
systeem te laten controleren.
Storing in ABS
Het lampje gaat branden bij
een storing in het ABS-systeem. Het con-
ventionele remsysteem blijft werken.
Neem zo spoedig mogelijk contact op
met de Alfa Romeo-dealer. Als u de sleutel in stand MARdraait,
gaat het lampje branden. Het moet na 4
seconden weer doven>
Als het lampje lan-
ger dan de normale 4
seconden gaat knipperen
en het lampje storing airbag
is gedoofd, dan is er een storing
in het lampje zelf. Wendt u in
dit geval onmiddellijk tot de Alfa
Romeo-dealer.
¬
¬
Page 77 of 291

76
MistachterlichtHet lampje gaat branden als het
mistachterlicht wordt ingeschakeld.
Buitenverlichting en
dimlichten
Het lampje gaat branden als de buiten-
verlichting of de dimlichten worden inge-
schakeld.
Storing in verlichtingHet lampje gaat branden als er
een storing is in één van de volgende sys-
temen:
– remlichten
– mistachterlicht
– buitenverlichting
– kentekenverlichting.
De storing kan veroorzaakt zijn door het
doorbranden van een of meer lampen,
het doorbranden van de bijbehorende
zekering of door een onderbreking in de
elektrische verbinding.
3
4
Mistlampen voor (indien aanwezig)
Het lampje gaat branden als de mist-
lampen voor worden ingeschakeld.
Richtingaanwijzers vaneen eventuele aanhanger
Het lampje gaat branden als de richting-
aanwijzerhendel omlaag of omhoog
wordt gezet en als de drukknop voor de
waarschuwingsknipperlichten wordt inge-
drukt
GrootlichtHet lampje gaat branden als het
grootlicht wordt ingeschakeld.
1
5Richtingaanwijzers links (knipperend)
H et lampje gaat branden als de rich-
tingaanwijzerhendel (pijlen) omlaag
wordt gezet of samen met het lampje
van de rechter richtingaanwijzer, als de
drukknop voor de waarschuwingsknip-
perlichten wordt ingedrukt.
Richtingaanwijzers rechts (knipperend)
Het GROENE lampje gaat branden als
de richtingaanwijzerhendel (pijlen)
omhoog wordt gezet of samen met het
lampje van de linker richtingaanwijzer,
als de drukknop voor de waarschu-
wingsknipperlichten wordt ingedrukt.
E
R
Page 78 of 291
77
1Luchtroosters in het midden voor ont-
wasemen/ontdooien van voorruit.
2 Verstelbare zijroosters boven.
3 Luchtroosters voor ontwasemen/ont-
dooien van zijruiten voor.
4 Verstel- en regelbare uitstroomopenin-
gen aan zijkant.
5 Verstelbaar luchtrooster boven.
6 Verstel- en regelbare luchtroosters in
het midden.
7 Luchtroosters in beenruimte voor.
8 Luchtroosters in beenruimte achter.
9 Verstel- en regelbare uitstroomope-
ningen achter.
fig. 77
KLIMAATREGELING
P4U00096
Page 79 of 291

78
BOVENSTE LUCHTROOSTER
VERSTELLEN (
fig. 78)
Het rooster (1) kan met knop ( B) wor-
den geopend en gesloten.
= Geheel geopend.
●= Geheel gesloten.
LUCHTROOSTERS IN HET
MIDDEN VERSTELLEN (
fig. 78)
Beide roosters (2 ) zijn voorzien van
een hendeltje (A ) waarmee de lucht-
stroom in horizontale richting kan wor-
den afgesteld. De luchtopbrengst kan
met wieltje (C ) worden geregeld.
= Geheel geopend.
●= Geheel gesloten.
ZIJROOSTERS BOVEN
VERSTELLEN (
fig. 79)
Aan beide uiteinden van het dashboard
bevindt zich een regelbaar luchtrooster
(A) voor de ventilatie in de auto en een
vast luchtrooster (B) voor ontwaseming/
ontdooiing van de zijruiten.
De luchtopbrengst kan met wieltje ( C)
worden geregeld.
= Geheel geopend.
●= Geheel gesloten.
VERSTELBARE EN REGELBARE
UITSTROOMOPENINGEN
Fig. 80: zitplaatsen voor (aan de uit-
einden van het dashboard)
Fig. 81: zitplaatsen achter (op de
tunnelconsole tussen de stoelen)
Bedien voor het regelen van de luchtop-
brengst de hendeltjes ( A) voor het ope-
nen/sluiten.
De luchtstroom kan gericht worden door
de uitstroomopening te draaien met de
lamellen.
P4U00097
fig. 78
P4U00098
fig. 79
P4U00099
fig. 80
P4U00100
fig. 81
Page 80 of 291

79
VERWARMING
EN VENTILATIE
BESCHRIJVING
BEDIENINGSKNOPPEN (
fig. 82)
A-Draaiknop regeling luchttempera-
tuur; B-Draaiknop regeling aanjager-
snelheid; C-Draaiknop regeling luchtver-
deling; D-Dr ukknop in-/uitschakelen
luchtrecirculatie; E-Dr ukknop in-/uit-
schakelen achterruitverwarming.
Draaiknop voor regeling lucht-
temperatuur
Draai knop (A ) rechts- of linksom om
de temperatuur van de lucht naar het in-
terieur resp. te verhogen of verlagen Draaiknop voor regeling
aanjagersnelheid
Met knop (B) kan een van de aanjager-
snelheden worden gekozen, waardoor de
hoeveelheid lucht naar het interieur kan
worden ingesteld:
– In stand 0 wordt er uitsluitend lucht
door de rijwind (bij een rijdende auto) in
het interieur gevoerd.
– In de standen 1t/m 4worden achter-
eenvolgens de vier snelheden van de aan-
jager ingeschakeld; als u met lage snelheid
rijdt, is het raadzaam de aanjager in te
schakelen voor een betere ventilatie.
Draaiknop voor luchtverdeling
Door de draaiknop ( C) met het merk-
teken tegenover de symbolen te zetten,
kunnen de volgende standen worden ge-
kozen:
¥Luchtstroom naar de bovenste lucht-
roosters in het midden en aan de zijkant,
naar de luchtroosters in het midden, en
uit de uitstroomopeningen voor aan de
zijkant en achter. De luchtstroom kan
worden geregeld met de bedieningsorga-
nen van de luchtroosters.
Luchtstroom verdeeld over de hiervoor
beschreven luchtroosters en de uitstroom-
openingen in de beenruimten.
wLuchtstroom naar de beenruimten.
≤Luchtstroom verdeeld over voor-
r uit/zijruiten voor en de beenruimten.
-Luchtstroom naar de voorruit en
zijruiten voor ontwasemen/ontdooien.
Drukknop voor in-/
uitschakelen recirculatiefunctie
Als u knop (D) indrukt, wordt de
recirculatie ingeschakeld en gaat het be-
treffende lampje branden.
Bij ingeschakelde recirculatie komt er
geen buitenlucht meer in het interieur en
wordt voor bijvoorbeeld een snelle ver-
warming, de lucht in het interieur
direct behandeld mits de aanjager in een
stand tussen 1 en 4staat.
Druk de knop nogmaals in om de recir-
culatiefunctie uit te schakelen.
P4U00101
fig. 82