Page 105 of 360

105
Verlichting en zichtbaarheid
4
Dagrijverlichting/positielicht
Indien van toepassing gaat deze verlichting automatisch branden wanneer de motor wordt gestart terwijl de lichtschakelaar in de stand “0” of “AUTO” staat.
Automatisch inschakelen van
de verlichting
Wanneer de zonlichtsensor signaleert dat
er weinig omgevingslicht is, worden de kentekenplaatverlichting, het positielicht en het dimlicht automatisch ingeschakeld, zonder dat de bestuurder iets hoeft te doen. De verlichting kan ook gaan branden als er regen wordt gesignaleerd. Tegelijkertijd treden dan de automatische ruitenwissers met regensensor in werking.Zodra er weer voldoende licht is of nadat de ruitenwissers zijn uitgeschakeld, wordt de verlichting automatisch uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing in de regen-/zonlichtsensor gaat de verlichting branden en gaat dit waarschuwingslampje branden in het instrumentenpaneel. Daarnaast klinkt er een geluidssignaal en/of wordt er een melding weergegeven.Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WARNI NG
Dek de regen-/zonlichtsensor, die zich aan de bovenzijde van de voorruit, in het midden achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De bijbehorende functies worden anders niet meer geregeld.
NOTIC E
Bij mist of sneeuw signaleert de regen-/zonlichtsensor mogelijk ten onrechte voldoende licht. Hierdoor wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld.
NOTIC E
De binnenzijde van de voorruit raakt mogelijk beslagen, waardoor de regen-/zonlichtsensor niet goed werkt.Ontwasem de voorruit bij vochtig en koud weer regelmatig.
Follow Me Home-verlichting
en instapverlichting
Follow Me Home-verlichting
Handbediend
In-/uitschakelen► Geef met het contact UIT een “lichtsignaal” met de lichtschakelaar om de functie in of uit te schakelen.De handbediende follow me home-verlichting gaat na een bepaalde tijd automatisch uit.
Page 106 of 360

106
Automatisch
Als de functie “automatische verlichting” is ingeschakeld (lichtschakelaar in de stand “AUTO”) en er weinig licht is, gaat het dimlicht automatisch branden wanneer het contact UIT wordt gezet.
Met audiosysteem of touchscreen
Het in- en uitschakelen en de duur van de Follow Me Home-verlichting
kunnen worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto.
Instapverlichting buitenzijde
De instapverlichting is bedoeld om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken. De instapverlichting is actief als de lichtschakelaar in de stand "AUTO" staat en de lichtsensor weinig omgevingslicht detecteert.
Inschakelen
Druk op deze toets op de afstandsbediening of een van de voorportiergrepen met het “Smart Entry & Start”-systeem.Het dimlicht en het positielicht gaan branden: uw auto wordt ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de buitenzijde gaat na een
bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het AAN zetten van het contact of het vergrendelen van de auto.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
Het in- of uitschakelen van de functie en de tijdsduur van de instapverlichting zijn in te stellen via het configuratiemenu van de auto.
Automatische
verlichtingssystemen -
Algemene adviezen
De automatische verlichtingssystemen maken gebruik van een detectiecamera aan de bovenzijde van de voorruit.
NOTIC E
Beperkingen van het systeemHet systeem werkt mogelijk tijdelijk niet of minder goed:– Bij slecht zicht (sneeuw, zware regenval, enz.).– Als het gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen of bedekt is (bijvoorbeeld met een sticker).– Als de auto in de richting van sterk reflecterende borden of reflectoren voor de wegmarkering rijdt.Het systeem signaleert geen:– Weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers.– Voertuigen waarvan de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op de snelweg).– Voertuigen die zich aan de top of de voet van
een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden.
Page 107 of 360

107
Verlichting en zichtbaarheid
4
WARNI NG
OnderhoudReinig de voorruit regelmatig, met name het gebied vóór de camera.Het gedeelte van de voorruit bij de camera kan ook aan de binnenzijde beslaan. Ontwasem de voorruit bij vochtig en koud weer regelmatig.Verwijder sneeuw van de motorkap en het dak
van de auto om te voorkomen dat de sneeuw het zicht van de camera beperkt.
Automatic High
Beam-systeem
Wanneer de ring in de stand “AUTO” staat, schakelt dit systeem met behulp van een camera aan de bovenzijde van de voorruit automatisch tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van het omgevingslicht en de verkeersomstandigheden.
WARNI NG
Dit is een rijhulpsysteem.De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de verlichting van zijn auto, het gebruik van de voor de lichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer geëigende verlichting en het naleven van de verkeersregels.
NOTIC E
Het systeem is actief wanneer u sneller rijdt dan 25 km/h.Als de snelheid lager wordt dan 15 km/h, wordt het systeem gedeactiveerd.
Inschakelen/uitschakelen
Met audiosysteem
► Druk op deze toets om het systeem in of uit te schakelen.Als de functie wordt ingeschakeld, gaat het controlelampje in de toets branden.
Met touchscreen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het configuratiemenu van de auto.► Zet vervolgens de ring van de lichtschakelaar in de stand “AUTO” of “dimlicht/grootlicht”.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de verlichting omschakelen.
► Door een “lichtsignaal” te geven wordt de functie uitgeschakeld en schakelt het verlichtingssysteem over op de stand “automatische verlichting”:– Als de controlelampjes “AUTO” en “Dimlicht” branden, schakelt het systeem over op het grootlicht,– als de controlelampjes “AUTO” en “Grootlicht” branden, schakelt het systeem over op het dimlicht.► Schakel nogmaals handmatig tussen het dimlicht en grootlicht om de functie weer in te schakelen.
NOTIC E
Bij het geven van een lichtsignaal wordt het systeem niet uitgeschakeld.De status van de functie wordt opgeslagen als het contact UIT wordt gezet.
Page 108 of 360

108
NOTIC E
Er kunnen storingen in de werking van het systeem optreden:– bij slecht zicht (sneeuw, zware regenval, enz.),– als het gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen of bedekt is (bijvoorbeeld met een sticker),– als zich voor de auto sterk reflecterende voorwerpen bevinden.Als het systeem dichte mist signaleert, wordt de functie tijdelijk uitgeschakeld.Het systeem signaleert geen:– weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers,– voertuigen waarvan de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op de snelweg),– voertuigen die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden.
WARNI NG
Reinig de voorruit regelmatig, met name het gebied vóór de camera.Het gedeelte van de voorruit bij de camera kan ook aan de binnenzijde beslaan. Ontwasem de
voorruit bij vochtig en koud weer regelmatig.Verwijder sneeuw van de motorkap en het dak van de auto om te voorkomen dat de sneeuw het zicht van de camera beperkt.
Hoogteverstelling
koplampen
Verstel de halogeenkoplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen.
0Leeg (oorspronkelijke instelling)
1Gedeeltelijke belading
2Gemiddelde belading
3Maximaal toegestane belading
4 5 6Niet gebruikt
01 of 2 personen voorin (oorspronkelijke instelling)
15 personen
26 - 9 personen
3Bestuurder + maximaal toegestane belading
4 5 6Niet gebruikt
Sfeerverlichting interieur
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.
Inschakelen
In het donker gaan de dakverlichting voor en panoramadakverlichting (indien uw auto hiermee is uitgerust) automatisch branden wanneer het positielicht wordt ingeschakeld.De sfeerverlichting gaat automatisch uit als het positielicht wordt uitgeschakeld.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
U kunt de sfeerverlichting in- en uitschakelen en de helderheid ervan instellen via het configuratiemenu van de auto.
Page 109 of 360

109
Verlichting en zichtbaarheid
4
Ruitenwisserschakelaar
NOTIC E
Verwijder sneeuw, ijs of rijp van de voorruit en rondom de ruitenwisserarmen en -bladen voordat u de ruitenwissers onder winterse omstandigheden gebruikt.
WARNI NG
Gebruik de ruitenwissers niet op een droge voorruit. Controleer, voordat u bij extreem koud of warm weer de ruitenwissers inschakelt, of de ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de voorruit.
NOTIC E
Na het wassen in een wasstraat hoort u mogelijk tijdelijk abnormale geluiden en merkt u mogelijk dat de ruitenwissers minder goed werken. U hoeft de ruitenwisserbladen niet te vervangen.
Zonder automatische
ruitenwissers
Met automatische
ruitenwissers
Ruitenwissers voor
► Beweeg de schakelaar omhoog of omlaag om de ruitenwissers op de gewenste snelheid te zetten.Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige regen)
Wissen met intervallen (afhankelijk van de snelheid van de auto)
Uitschakelen
Eén wisslag (kort naar beneden drukken).
ofAutomatische ruitenwissers
Raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk.
NOTIC E
Nadat het contact UIT is gezet, bewegen de ruitenwissers mogelijk nog iets, zodat ze onder de motorkap komen.
NOTIC E
Als het contact UIT is gezet terwijl de ruitenwissers actief waren, moet de bedieningsschakelaar worden bediend om de ruitenwisser weer in te schakelen wanneer het contact AAN wordt gezet (tenzij het contact minder dan 1 minuut UIT is geweest).
Voorruit
► Houd de ruitenwisserschakelaar naar u toe getrokken.De ruitensproeiers treden in werking en vervolgens worden ook de ruitenwissers voor een bepaalde periode ingeschakeld.
Page 110 of 360

11 0
NOTIC E
Bij auto's met automatische airconditioning wordt tijdens het bedienen van de ruitensproeiers voor automatisch de luchttoevoer afgesloten om een onaangename geur in het passagierscompartiment te voorkomen.
WARNI NG
Gebruik de ruitensproeier niet wanneer het ruitensproeierreservoir leeg is om schade aan de ruitenwisserbladen te voorkomen.Gebruik de ruitensproeier alleen als er geen risico is dat de vloeistof op de voorruit vastvriest en het zicht wordt belemmerd. Gebruik 's winters altijd ruitensproeiervloeistof die geschikt is voor lage temperaturen.Vul nooit bij met water.
Laag ruitensproeiervloeistofniveau
Wanneer het lage niveau van het reservoir is bereikt, gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, vergezeld van een geluidssignaal en een melding.Het lampje gaat branden wanneer het contact AAN wordt gezet en telkens wanneer de schakelaar wordt bediend, totdat het reservoir is bijgevuld.Vul de eerstvolgende keer dat u de auto stilzet het ruitensproeierreservoir bij (of laat het bijvullen).
Automatische ruitenwissers
voor
In de AUTO-modus werken de ruitenwissers automatisch en passen ze zich aan de intensiteit van de regen aan.De regendetectiefunctie gebruikt een regen-/zonlichtsensor aan de bovenzijde van de voorruit, in het midden, achter de binnenspiegel.
Inschakelen
► Druk de bedieningsschakelaar kort omlaag.De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen.Dit waarschuwingslampje gaat branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding.
Uitschakelen
► Duw de bedieningsschakelaar nog een keer kort omlaag of zet de bedieningsschakelaar in een andere stand (Int, 1 of 2).
Dit waarschuwingslampje dooft op het instrumentenpaneel en er wordt een melding weergegeven.
NOTIC E
Als het contact gedurende meer dan een minuut UIT is geweest, moeten de automatische ruitenwissers opnieuw worden ingeschakeld door de bedieningsschakelaar omlaag te duwen.
Storing
Als zich een storing voordoet in de automatische werking van de ruitenwissers, werken deze in de intervalstand.Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WARNI NG
Dek de regen-/zonlichtsensor niet af.Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat.Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.
Page 111 of 360

111
Verlichting en zichtbaarheid
4
Achterruitenwisser
Uit.
Intervalwerking.
Sproeien-wissen (gedurende enige tijd)
Achteruitversnelling
Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, gaat de achterruitenwisser automatisch werken als de ruitenwissers voor zijn ingeschakeld.
Inschakelen/uitschakelen
Met audiosysteem of touchscreen
De instellingen van het systeem kunnen worden gewijzigd via het configuratiemenu van de auto.
NOTIC E
Deze functie is standaard ingeschakeld.
WARNI NG
Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en wanneer er een fietsendrager op de achterklep is gemonteerd.
Ruitensproeier achterruit
► Draai de ring helemaal naar het dashboard en houd hem vast.De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang u de ring vasthoudt.Wanneer de ruitensproeiers stoppen, wissen de ruitenwissers nog één keer.
Speciale stand van de
ruitenwissers voor.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of vervangen. De stand kan tevens 's winters (bij ijs, sneeuw) worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los te zetten van de voorruit.
NOTIC E
Om een goede werking van de ruitenwisserbladen te behouden adviseren wij u:
– er voorzichtig mee om te gaan;– ze regelmatig te reinigen met zeepsop;
– ze niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden;– ze te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen.
Voordat u een ruitenwisserblad vóór demonteert
► De ruitenwissers worden verticaal geplaatst als binnen een minuut na het UIT zetten van het contact de ruitenwisserschakelaar wordt bediend.► Ga verder met de gewenste werkzaamheden of met het vervangen van de ruitenwisserbladen.
Na het monteren van een ruitenwisserblad vóór
► Zet het contact AAN en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers weer in
de oorspronkelijke stand te zetten.
Page 112 of 360

11 2
Vervangen van een
ruitenwisserblad
Verwijderen/aanbrengen aan de
voorzijde
► Voer de handelingen voor het vervangen van de ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.► Begin met het ruitenwisserblad het verst van u af, houd elke arm vast bij het starre gedeelte en til deze op tot de aanslag.
WARNI NG
Houd de armen niet vast ter hoogte van de sproeiers.Raak de wisserbladen niet aan. U kunt daarbij onherstelbare schade veroorzaken.Laat de ruitenwissers niet los tijdens het verplaatsen. Kans op beschadiging van de voorruit!
► Reinig de voorruit met behulp van een ruitenreinigingsmiddel.
NOTIC E
Gebruik geen producten van het type “Rain X”.
► Maak het versleten wisserblad het dichtst bij u los en verwijder het.► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.► Herhaal de procedure voor het andere ruitenwisserblad.► Begin met de ruitenwisser het dichtst bij u, houd nogmaals elke arm vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.
Verwijderen/aanbrengen aan de
achterzijde
► Houd de arm vast bij het starre gedeelte en til hem op tot de aanslag.► Reinig de achterruit met behulp van een ruitenreinigingsmiddel.► Maak het versleten wisserblad los en verwijder het.► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.► Houd nogmaals de arm vast bij het starre
gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de achterruit.