Page 145 of 292

Wanneer u bij een bepaalde rijsnelheid in 4L
rijdt, is het motortoerental circa driemaal
(viermaal voor Rubicon-modellen) zo hoog als
het motortoerental in de standen 2H of 4H.
Laat de motor niet met te hoge toerentallen
draaien.
Voor een juist gebruik van voertuigen met
vierwielaandrijving moeten alle banden van
hetzelfde type zijn en dezelfde maat en om-
trek hebben. Het gebruik van verschillende
banden beïnvloedt het schakelgedrag en kan
de tussenbak beschadigen.
Aangezien vierwielaandrijving de tractie ver-
betert, heeft men de neiging de veilige snel-
heden voor bochten en stoppen te overschrij-
den. Rij niet harder dan de
verkeersomstandigheden toelaten.
Schakelstanden
Voor meer informatie over het gebruik van
elke stand van het 4WD-systeem, zie onder-
staande informatie:
Stand 2H
Deze groep wordt gebruikt voor normaal rij-
den op straat en snelweg, op verharde wegen.
Stand 4H
Deze groep vergrendelt de aandrijfassen vóór
en achter mechanisch samen waardoor de
voor- en achterwielen worden gedwongen om
met dezelfde snelheid te draaien. Deze groep(4H) biedt extra tractie voor onverharde of
gladde wegdekken en mag niet worden ge-
bruikt op een droog wegdek.
Het controlelampje voor 4WD (in de instru-
mentengroep) gaat branden wanneer de tus-
senbak in de stand 4H wordt gezet.
Stand N (neutraal)
In deze groep wordt het contact met de aan-
drijflijn van de aandrijfas voor en achter ver-
broken. Hij wordt gebruikt om achter een
andere auto te slepen met alle wielen aan de
grond. Raadpleeg de paragraaf "Slepen ach-
ter een camper" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
WAARSCHUWING!
Als u de auto zonder toezicht achterlaat
terwijl de tussenbak in de stand NEUTRAL
(N) staat en de handrem niet helemaal is
aangetrokken, kunnen u of anderen (dode-
lijk) gewond raken. In de NEUTRAL-stand
(N) van de tussenbak wordt het contact
met de aandrijflijn van zowel de aandrijfas
voor als achter verbroken, zodat het voer-
Schakelpatroon vierwielaandrijving
143
Page 146 of 292

WAARSCHUWING!
tuig kan gaan rollen, zelfs als de automa-
tische versnellingsbak in de stand PARK
(of de handgeschakelde versnellingsbak in
een versnelling) is gezet. De handrem
moet altijd aangetrokken zijn als de be-
stuurder niet in de auto zit.
Stand 4L
Deze groep vergrendelt de aandrijfassen vóór
en achter mechanisch samen waardoor de
voor- en achterwielen worden gedwongen om
met dezelfde snelheid te draaien. Deze groep
(4L) levert uitsluitend op een onverhard of
glad wegdek extra tractie en maximale trek-
kracht op. Rijd niet sneller dan 40 km/u
(25 mph).
LET OP!
Overschrijding van 40 km/u (25 mph) ter-
wijl de tussenbak in 4L-modus is gescha-
keld, kan leiden tot een te hoog toerental
van de motor en motorschade.Het controlelampje voor de 4WD (in de in-
strumentengroep) gaat branden wanneer de
tussenbak in de stand 4L wordt gezet.
OPMERKING:
In de stand 4L, gaat het controlelampje "ESC
uit" branden in de instrumentengroep.
Schakelprocedures
Van 2H naar 4H of 4H naar 2H
Er kan tussen de groepen 2H of 4 H worden
geschakeld terwijl het voertuig stilstaat of
rijdt. Wanneer het voertuig rijdt, zal de tus-
senbak sneller in- of uitschakelen als u het
gaspedaal even los laat na een schakeling.
Houd een gelijkmatige druk aan bij het scha-
kelen van de tussenbakhendel.
Van 4H naar 4L of 4L naar 4H
Tijdens het rollen van het voertuig tussen de
3 en 5 km/u (2 en 3 mph), schakelt u bij een
automatische versnellingsbak naar de stand
NEUTRAL (N), of trapt u het koppelings-
pedaal in bij een handgeschakelde versnel-
lingsbak. Tijdens het uitrollen van het voer-
tuig met 3 en 5 km/u (2 en 3 mph), zet u de
tussenbakhendel stevig in de gewenstestand. Pauzeer niet met de tussenbak in de
stand N (NEUTRAL). Nadat de schakeling is
voltooid, plaatst u de schakelhendel van de
automatische versnellingsbak in de stand
DRIVE of laat u het koppelingspedaal los bij
een handgeschakelde versnellingsbak.
OPMERKING:
Het is mogelijk om naar en uit 4L te schake-
len als de auto helemaal stilstaat; er kunnen
echter problemen ontstaan omdat de koppe-
lingstanden dan mogelijk niet goed zijn uit-
gelijnd. Mogelijk moet u een aantal schakel-
pogingen doen om de koppelingstanden uit
te lijnen en de overschakeling te voltooien.
De beste methode is tijdens het rollen van de
auto tussen de 3 en de 5 km/u (2 tot 3 mph).
Probeer niet om naar of uit de groep 4L te
schakelen terwijl het voertuig sneller rijdt
dan 3 tot 5 km/u (2 tot 3 mph).
STARTEN EN RIJDEN
144
Page 147 of 292

WAARSCHUWING!
Als niet volledig naar een andere stand van
de tussenbak wordt geschakeld, kan de
tussenbak beschadigd raken, neemt het
motorvermogen af en kunt u de macht over
het stuur verliezen. U kunt een aanrijding
veroorzaken. Als de tussenbak niet hele-
maal is aangegrepen, mag u niet met de
auto rijden.
Trac-Lok achteras — indien aanwezig
De Trac-Lok achteras levert een constant aan-
drijfvermogen naar beide achterwielen en
vermindert wielspin door verlies van tractie
bij één aandrijfwiel. Als de tractie tussen de
twee achterwielen verschilt, verdeelt het dif-
ferentieel automatisch het bruikbare koppel
door meer koppel te leveren aan het wiel dat
tractie heeft.Trac-Lok is met name nuttig bij gladde rijom-
standigheden. Wanneer beide achterwielen
op een gladde ondergrond rijden, kan licht
indrukken van het gaspedaal maximale trac-
tie leveren.
WAARSCHUWING!
Bij auto's die zijn uitgerust met een be-
perkt slipdifferentieel mag u de motor
nooit laten draaien als een van de achter-
wielen de grond niet raakt. De auto kan
door blijven rijden via het achterwiel dat
de grond nog wel raakt, waardoor u de
macht over het stuur verliest.
Asvergrendeling (Tru–Lok) —
Rubicon-modellen
De schakelaar AXLE LOCK (asvergrendeling)
bevindt zich op het instrumentenpaneel
(links van de stuurkolom).Deze functie wordt alleen ingeschakeld als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
• Sleutel in contact, voertuig in groep 4L
(LOW).
• Voertuigsnelheid moet 16 km/u (10 mph)
of lager zijn.
Schakelaar AXLE LOCK (asvergrendeling)
145
Page 148 of 292

Om het systeem te activeren, drukt u de
onderkant van de schakelaar AXLE LOCK één
keer in om alleen de achteras te vergrendelen
(het controlelampje achterasvergrendeling
gaat branden), druk nogmaals op de onder-
kant van de schakelaar om de vooras te ver-
grendelen (het controlelampje voorasvergren-
deling gaat branden). Wanneer de achteras is
vergrendeld, kunt u de vooras vergrendelen of
ontgrendelen door nogmaals op de onderkant
van de schakelaar te drukken.
OPMERKING:
De controlelampjes gaan knipperen totdat de
assen volledig vergrendeld of ontgrendeld
zijn.
Druk op de bovenkant van de schakelaar
AXLE LOCK om de assen te ontgrendelen.
De asvergrendeling wordt uitgeschakeld als
het voertuig uit de groep 4L (LOW) wordt
gehaald of wanneer de contactschakelaar in
de stand OFF wordt gezet.Elektronisch loskoppelbare
stabilisatorstang — indien aanwezig
Uw voertuig kan zijn uitgerust met een elek-
tronisch loskoppelbare stabilisatorstang. Met
dit systeem heeft de wielophanging vóór
meer speling bij terreinrijden.
Het systeem wordt bediend met de schake-
laar SWAY BAR (stabilsatorstang) op het in-
strumentenpaneel (links van de stuurkolom).Druk op de schakelaar SWAY BAR (stabilisa-
torstang) om het systeem in te schakelen.
Druk nogmaals op de schakelaar om het sys-
teem uit te schakelen. Het controlelampje
voor de stabilisatorstang (in de instrumenten-
groep) gaat branden wanneer de stang is
losgekoppeld. Het controlelampje voor de
stabilisatorstang knippert tijdens het inscha-
kelen, of wanneer er niet is voldaan aan de
inschakelomstandigheden. De stabilisa-
torstang moet tijdens normale rijomstandig-
heden in de stand voor rijden op de weg
staan.
Schakelaar SWAY BAR (stabilisatorstang)
STARTEN EN RIJDEN
146
Page 149 of 292

WAARSCHUWING!
Rijd niet met ontkoppelde stabilisa-
torstang op verharde wegen of met snelhe-
den boven 29 km/u (18 mph), aangezien u
dan de macht over het stuur kunt verlie-
zen, met ernstig letsel als gevolg. De voor-
ste stabilisatorstang verbetert de voer-
tuigstabiliteit en is nodig voor het besturen
van de auto. Het systeem bewaakt de rij-
snelheid en probeert de stabilisatorstang
bij snelheden boven 29 km/u (18 mph)
weer aan te koppelen. Dit wordt aangege-
ven met een knipperend of brandend indi-
catielampje voor de stabilisatorstang. Als
de snelheid van de auto eenmaal tot onder
22 km/u (14 mph) is afgenomen, probeert
het systeem nogmaals naar de stand voor
terreinrijden terug te keren.
Om de stabilisatorstang los te koppelen,
schakelt u naar de groep 4H of 4L en drukt u
op de schakelaar SWAY BAR om de stand
voor terreinrijden in te schakelen. Raadpleeg
de paragraaf "Werking van de vierwielaandrij-ving" in dit hoofdstuk voor meer informatie.
Het controlelampje voor de stabilisatorstang
knippert totdat de stabilisatorstang volledig
is losgekoppeld.
OPMERKING:
Het koppel van de stabilsatorstang kan zijn
vergrendeld vanwege hoogteverschillen in de
linker en rechter ophanging. Deze omstandig-
heid is het gevolg van verschillen in het
rijoppervlak of de belasting van het voertuig.
Om de stabilisatorstang te kunnen loskoppe-
len of weer vast te koppelen moeten de rech-
ter en linker helft van de stang zijn uitgelijnd.
Voor deze uitlijning kan het nodig zijn dat het
voertuig op een effen grondoppervlak wordt
gereden of heen en weer wordt bewogen.
Om terug te keren naar de modus voor rijden
op de weg, moet de schakelaar SWAY BAR
(stabilisatorstang) nogmaals worden
ingedrukt.
WAARSCHUWING!
Als de stabilisator/stabilisatorstang niet
naar de stand voor rijden op de weg terug-
keert, knippert het "controlelampje van de
WAARSCHUWING!
stabilisatorstang" in de instrumentengroep
en neem de voertuigstabiliteit aanzienlijk
af. Probeer niet sneller dan 29 km/u
(18 mph) met de auto te rijden. Als u toch
sneller dan 29 km/u (18 mph) rijdt, kunt u
de macht over het stuur verliezen, met
ernstig letsel als gevolg. Neem contact op
met uw erkende dealer voor service.
STOP/STARTSYSTEEM —
UITSLUITEND VOOR
MODELLEN MET
DIESELMOTOR EN
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen en de uitstoot van
schadelijke stoffen te beperken. Het systeem
stopt de motor automatisch tijdens een stop,
wanneer aan alle voorwaarden is voldaan.
Door het koppelingspedaal in te trappen
wordt de motor automatisch weer gestart.
147
Page 150 of 292

Automatische modus
De Stop/Start-functie wordt in-
geschakeld na elke normale mo-
torstart. Het systeem blijft in
modus STOP/START NOT
READY (Stop/Start-systeem niet
gereed) totdat u met het voertuig sneller dan
5 km/u (3 mph) rijdt. Op dat moment acti-
veert het systeem de modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) en, wan-
neer aan alle overige voorwaarden is voldaan,
activeert het vervolgens de modus STOP/
START AUTO STOP ACTIVE (autostop Stop/
Start-systeem actief).
Voor het activeren van modus STOP/START
AUTO STOP ACTIVE (autostop Stop/Start-
systeem) moet aan het volgende worden vol-
daan:
• Het systeem moet in modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) staan.
De melding STOP/START READY (Stop/
Start-systeem gereed) wordt in de instru-
mentengroep weergegeven. Raadpleeg deparagraaf "Display in de instrumenten-
groep" in het hoofdstuk "Uw Instrumenten-
paneel leren kennen" voor meer informatie
hierover.
• De voertuigsnelheid moet ten minste
5 km/u (3 mph) bedragen.
• De schakelhendel moet in stand NEUTRAL
staan en het koppelingspedaal moet geheel
losgelaten zijn.
De motor wordt uitgeschakeld,de toerenteller
zakt terug naar de Stop/Start-positie,de mel-
ding "STOP/START AUTO STOP ACTIVE" (au-
tostop Stop/Start-systeem actief) verschijnt
en de luchtuitstroom van het klimaatsysteem
(HVAC) wordt gereduceerd.
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt
Voor het uitschakelen van de motor, contro-
leert het systeem vele veiligheids- en com-
fortvoorwaarden om te controleren of hieraan
is voldaan. In de volgende situaties zal de
motor niet stoppen:• De veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgemaakt.
• De buitentemperatuur is lager dan –17 °C
(1 °F) of hoger dan 40 °C (104 °F).
• De werkelijke cabinetemperatuur bedui-
dend afwijkt van de temperatuur die is
ingesteld in het klimaatsysteem.
• Het klimaatsysteem in volle ontwasemings-
modus is.
• De motor heeft de normale bedrijfstempe-
ratuur nog niet bereikt.
• De accu is leeg.
• Tijdens het achteruitrijden.
• De motorkap is geopend.
• De tussenbak van het voertuig staat in
stand 4LO.
Het is mogelijk dat meerdere malen met het
voertuig wordt gereden, zonder dat het STOP/
START-systeem de status STOP/START
READY (Stop/Start gereed) aanneemt, wan-
neer de omstandigheden extremer zijn dan
hierboven genoemd.
STARTEN EN RIJDEN
148
Page 151 of 292

Motor starten in modus STOP/START AUTO
STOP ACTIVE (autostop stop/startsysteem
actief)
Wanneer de schakelhendel in stand NEU-
TRAL staat, start de motor wanneer het
koppelingspedaal wordt ingetrapt. Het voer-
tuig neemt modus STOP/START SYSTEM
NOT READY (stop/startsysteem niet gereed)
aan totdat de voertuigsnelheid meer bedraagt
dan 5 km/u (3 mph).
Omstandigheden die het automatisch starten
van de motor mogelijk maken in de modus
STOP/START AUTO STOP ACTIVE (autostop stop/
startsysteem actief)
De motor start automatisch wanneer:
• De werkelijke cabinetemperatuur bedui-
dend afwijkt van de temperatuur die is
ingesteld in het klimaatsysteem.
• Het klimaatsysteem in volle ontwasemings-
modus is.
• De duur van modus STOP/START AUTO
STOP ACTIVE (autostop stop/startsysteem
actief) langer is dan 5 minuten.
• De accuspanning daalt naar een te lage
waarde.• Lage vacuümwaarde van remsysteem, bijv.
na meerdere keren na elkaar remmen.
• Het voertuig sneller rijdt dan 5 km/u
(3 mph).
• De schakelaar STOP/START OFF is inge-
drukt.
• De vierwielaandrijving is in de stand 4LO
gezet.
Omstandigheden die het handmatig starten
met de contactsleutel nodig maken in de
modi STOP/START AUTO STOP ACTIVE:
De motor start niet automatisch wanneer:
• De veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt
• De motorkap is geopend
• Zich een storing in het STOP/START-
systeem voordoet
In deze gevallen kan de motor uitsluitend
worden gestart met de contactsleutel. Onder
deze omstandigheden verschijnt de melding
"STOP/START KEY START REQUIRED" (start
via contactsleutel vereist) in de instrumen-tengroep. Raadpleeg de paragraaf "Display in
de instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
Instrumentenpaneel leren kennen" voor meer
informatie hierover.
Start/stopsysteem handmatig uitschakelen
1. Druk op de schakelaar STOP/START OFF
(in de rij schakelaars). Het lampje in de
schakelaar dooft.
Schakelaar STOP/START OFF
149
Page 152 of 292

2. De melding STOP/START OFF (stop/start
uit) verschijnt in de instrumentengroep.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
Instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie hierover.
3. Bij de volgende stop van het voertuig
(nadat het STOP/START-systeem is uitge-
schakeld) zal de motor niet worden
uitgeschakeld.
4. Als het STOP/START-systeem handmatig
is uitgeschakeld, kan de motor alleen wor-
den gestart en gestopt via het contactslot.
5. Het STOP/START-systeem schakelt elke
keer zelfstandig weer in wanneer het con-
tact uit- en weer ingeschakeld wordt.
Start/stopsysteem handmatig inschakelen
1. Druk op de schakelaar STOP/START OFF
(in de rij schakelaars).
2. Het lampje in de schakelaar dooft.
Systeemstoring
Wanneer zich in het STOP/START-systeem
een storing voordoet, zal het systeem de mo-
tor niet uitschakelen. In het display in de
instrumentengroep wordt de melding "SER-
VICE STOP/START SYSTEM” (onderhoud
Stop/Start-systeem) weergegeven. Raad-
pleeg de paragraaf "Waarschuwingslampjes
en meldingen" in het hoofdstuk "Uw Instru-
mentenpaneel leren kennen" voor meer infor-
matie hierover.
Als in het display in de instrumentengroep de
melding "SERVICE STOP/START SYSTEM"
wordt weergegeven, moet u het systeem laten
controleren door uw erkende dealer.
CRUISECONTROL
Indien ingeschakeld neemt de cruisecontrol
bij snelheden boven 40 km/u (25 mph) de
werking van het gaspedaal over.
De knoppen voor de cruisecontrol bevinden
zich aan de rechterzijde van het stuur.
Cruisecontrol-knoppen
1 — Druk op CANCEL
2 — Druk op ON/OFF
3 — Druk op RES +/Accel
4 — Druk op SET - /Decel
STARTEN EN RIJDEN
150