Page 105 of 220

PARKEERSENSOREN
(indien aanwezig)
103) 104)
26)
De sensoren bevinden zich in de
achterbumper fig. 72 van het voertuig en
detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter het voertuig en
waarschuwen de bestuurder met een
geluidssignaal en visueel.
INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
De sensoren worden ingeschakeld zodra
de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld. Naarmate de afstand tot
het obstakel achter het voertuig korter
wordt, wordt de frequentie van het
geluidssignaal hoger.Als de achteruitversnelling is
uitgeschakeld, schakelen de sensoren
ook uit.
GELUIDSSIGNAAL
Wanneer de achteruitversnelling
ingeschakeld is, klinkt automatisch een
geluidssignaal als er een obstakel is
binnen het werkingsbereik.
Het geluidssignaal:
neem toe naarmate de afstand tussen
het voertuig en het obstakel afneemt;
wordt ononderbroken wanneer de
afstand tussen de auto en het obstakel
minder dan 30 cm bedraagt en stopt
onmiddellijk als de afstand toeneemt;
blijft constant als de afstand
ongewijzigd blijft; als deze situatie de
zijsensoren betreft, zal de zoemer na
circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen
tijdens manoeuvres langs muren.
WERKING MET EEN AANHANGER
De werking van de parkeersensoren
wordt automatisch uitgeschakeld zodra
de elektrische stekker van de aanhanger
in het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres in
bijzondere mate op obstakels die zich
boven of onder de sensoren kunnen
bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen
voorwerpen in de buurt van de achterkant
van de auto niet gedetecteerd worden en
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen de
werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de prestaties
van het systeem kunnen te wijten zijn aan
de aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
dikke verf op de sensoren
De sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp (echogeluid)
wegens mechanische interferentie
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het
wassen van de auto, in geval van regen
(sterke wind), hagel.
De door de sensoren verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd worden
door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem of
pneumatische hamers) in de buurt van
het voertuig.
sensorprestaties kunnen ook worden
beinvloedt door de stand van de
sensoren. Als bijvoorbeeld de geometrie
72A0J0088C
103
Page 106 of 220

gewijzigd wordt (door slijtage van de
schokdempers, wielophanging) of de auto
te veel beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten;
De detectie van obstakels in het hoge
gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd zijn, aangezien het
systeem obstakels detecteert die de
auto in het lage gedeelte kunnen raken.
BELANGRIJK
26)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De
sensoren moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals
stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig
dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.
BELANGRIJK
103)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk te wenden. Het verkeerd
opbrengen van de lak kan de werking van de
parkeersensoren negatief beïnvloeden.104)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke manoeuvres
ligt echter altijd bij de bestuurder.
Controleer tijdens deze manoeuvres altijd of
er geen mensen (vooral kinderen) of dieren in
het betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
EEN AANHANGER TREKKEN
105) 106)
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Voor het trekken van aanhangers of
caravans moet de auto zijn voorzien van
een goedgekeurde trekhaak en een
geschikte elektrische installatie. De
montage moet door een vakspecialist
worden uitgevoerd.
Monteer eventuele speciale en/of extra
buitenspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
de auto door het gewicht van een
aanhanger wordt gereduceerd. Ook de
remweg wordt langer en er is meer tijd
nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in bij een
helling omlaag om een continu gebruik
van de rem te voorkomen.
Het laadvermogen van de auto wordt
proportioneel gereduceerd door het
gewicht van de aanhanger. Om er zeker
van te zijn dat het maximum toelaatbaar
getrokken gewicht (op de
typegoedkeuring vermeld) niet wordt
overschreden, dient men in acht te nemen
dat deze waarde betrekking heeft op het
toelaatbare gewicht van een volle lading,
inclusief accessoires en bagage.
Neem de snelheidsbeperkingen van het
land waar u bent voor auto’s met
104
STARTEN EN RIJDEN
Page 107 of 220

aanhanger in acht. Rijd in geen geval
harder dan 100 km/h.
MONTAGE VAN DE TREKHAAK
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk voor de montage van een
trekhaak.
BELANGRIJK
105)Het ABS waarmee de auto is uitgerust
heeft geen controle over het remsysteem
van de aanhanger. Wees daarom bijzonder
voorzichtig op gladde wegen.
106)Breng, onder geen enkele voorwaarde,
wijzigingen aan het remsysteem van het
voertuig aan om het remsysteem van de
aanhanger te regelen. Het remsysteem van
de aanhanger moet volledig onafhankelijk
zijn van het hydraulisch systeem van de auto.
TANKEN
Zet, tijdens de tankprocedure, de motor
af, trek de handrem aan, draai de
contactsleutel naar STOP en rook niet.
BENZINEMOTOREN
Gebruik alleen loodvrije benzine. Het
octaangetal van de benzine (RON) mag
niet lager zijn dan 95. Om beschadiging
aan de katalysator te voorkomen, de tank
nooit bijvullen, niet in noodgevallen en
evenmin met een minimale hoeveelheid,
met loodhoudende benzine.
DIESELMOTOREN
Tank uitsluitend dieselolie die aan de
Europese norm EN590 voldoet. Het
gebruik van andere producten of
mengsels kan de motor onherstelbaar
beschadigen en derhalve de garantie,
door de veroorzaakte schade, ongeldig
maken.
Als het voertuig gedurende een lange
periode in de bergen of in koude zones
wordt gebruikt of geparkeerd, wordt
geadviseerd om met de plaatselijk
beschikbare Dieselolie te tanken. In dit
geval wordt tevens geadviseerd om de
tank meer dan 50% gevuld te houden.
TANKDOP
107)Openen
Open klepje 1 fig. 73, trek het naar
buiten, houd dop 2 stil, steek de
contactsleutel in het slot en draai hem
linksom. Draai de dop linksom en
verwijder hem.
De dop is voorzien van een koordje 3 dat
aan het klepje vastzit, om verlies van de
dop te voorkomen. Haak tijdens het
tanken de dop aan voorziening 4.
Sluiten
Breng de dop (compleet met sleutel) na
het tanken aan en draai hem rechtsom tot
de aanslag. Draai vervolgens de sleutel
rechtsom en verwijder hem, sluit dan het
klepje.
De hermetische afsluiting kan een lichte
toename van de druk in de tank
veroorzaken. Een eventueel
ontluchtingsgeluid wanneer de dop wordt
losgedraaid is dus volkomen normaal.
73A0J0327C
105
Page 108 of 220

MOTOREN MET LPG-SYSTEEM
De vulopening voor het gas zit naast de
benzinevuldop. Hij heeft een
terugslagklep, die in het feitelijke
vullichaam zit.
Om toegang te krijgen tot vulopening 2
fig. 74, het toegangsklepje 1 openen.
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht tijdens het
tanken:
schakel de motor uit;
trek de handrem aan;
contactsleutel op de stand OFF
gedraaid;
rook niet;
geef het speciale verloopstuk aan het
personeel dat LPG tankt.
BELANGRIJK Afhankelijk van het land zijn
er verschillende soorten adapters voor
tankstations. Adapter 3 fig. 75, wordt bij
de auto in een speciaal doosje geleverd,is speciaal ontworpen voor het land
waarin de auto verkocht is. Als u in een
ander land rijdt, moet u uitzoeken welke
soort adapter hier gebruikt wordt.
BELANGRIJK
107)Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de vulopening van
de tank: brandgevaar. Kom niet te dicht met
het gezicht bij de vulopening, om geen
schadelijke dampen in te ademen.
74A0J0315C
75A0J0320C
106
STARTEN EN RIJDEN
Page 109 of 220
Een lekke band of een doorgebrand lampje?
Soms kan een probleem uw reis in gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen u helpen om op
zelfstandige en kalme wijze kritieke situaties op te lossen. Wij
adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te
bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt ook het
universele, nationale of internationale gratis telefoonnummer
gebruiken om het dichtstbijzijnde Alfa Romeo Servicepunt te
vinden.
NOODGEVALLEN
ALARMKNIPPERLICHTEN........................108
EEN LAMP VERVANGEN.........................108
LAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN..............113
ZEKERINGENVERVANGEN.......................116
EEN WIEL VERVANGEN..........................122
"Fix&Go Automatic" KIT..........................126
STARTEN MET HULPACCU........................129
AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER .............130
ALFA TCT-TRANSMISSIE - CONTACTSLEUTEL VERWIJDEREN .131
.................132
SLEPEN VAN HET VOERTUIG.......
Page 110 of 220

ALARMKNIPPERLICHTEN
108)
Werking
Druk op schakelaar 1 fig. 76 om de
lichten in/uit te schakelen.
De waarschuwingslampjes
engaan
op het instrumentenpaneel branden als
deze lampje zijn ingeschakeld.
Noodremmen
Bij het remmen in noodsituaties gaan de
alarmknipperlichten automatisch
branden, evenals de controlelampjes
enop het instrumentenpaneel.
De lampen gaan automatisch uit wanneer
de remwerking weer normaal is.
BELANGRIJK
108)Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land waar
u rijdt: neem de wettelijke voorschriften in
acht.
EEN LAMP VERVANGEN
109) 110) 111)
27)
ALGEMENE INSTRUCTIES
Als een lamp niet werkt, controleer
dan of de betreffende zekering niet is
geoxideerd alvorens de lamp te
vervangen. Om de zekeringen te vinden
wordt verwezen naar de paragraaf
“Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk.
vervang doorgebrande lampen door
exemplaren van hetzelfde type en
vermogen;
controleer na vervanging van een
gloeilamp in de koplamp altijd of de
koplampafstelling goed is;
76A0J0028C
108
NOODGEVALLEN
Page 111 of 220
worden ingeschakeld.
109
BELANGRIJK Bij koude of vochtige
weersomstandigheden of na hevige
regen of een wasbeurt, kan de
binnenzijde van de koplampen of
achterlichten enigszins beslagen zijn
en/of kunnen er condensdruppels
aanwezig zijn. Dit is geen defect maar een
natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt
wordt door de temperatuur- en
luchtvochtigheidsverschillen tussen de
binnen- en buitenzijde van het glas, en dat
geen negatieve invloed heeft op de
normale werking van de lichten. Deze
aanslag verdwijnt geleidelijk aan (van het
midden tot de randen) zodra de lichten
Page 112 of 220
TYPEN LAMPEN
De auto heeft de volgende typen lampen:
Volledig glazen lamp:(Type A) deze worden vastgedrukt. Trek om te
verwijderen.
Lamp met bajonet-sluiting:(type B) druk dit type lamp iets in en draai
linksom om hem uit de houder te verwijderen.
Buislampen:(type C): trek de lamp uit de veercontacten om hem te
verwijderen.
Halogeenlampen:(type D) verwijder de lamp door de borgclip uit zijn
zitting los te haken.
Halogeenlampen:(type E) verwijder de lamp door de borgclip uit zijn
zitting los te haken.
110
NOODGEVALLEN