Page 17 of 220

SPORT VOORSTOELEN(indien aanwezig)
Verstellen in lengterichting
Trek hendel 1 fig. 10 omhoog en schuif de
stoel naar voren of naar achteren: in de
rijstand moeten de armen op de rand van
het stuurwiel rusten.
Verstelling rugleuning
Draai aan knop 2 tot de gewenste stand
is bereikt
Rugleuning kantelen
Om toegang te krijgen tot de achterbank
dient u hendel 3 omhoog te zetten
(achter de rugleuning). Laat dan de hendel
los, duw tegen de rugleuning en schuif de
stoel naar voren.
ACHTERBANK
Stoel opklappen
Ga als volgt te werk:
zet de hoofdsteunen helemaal
omhoog, druk op beide knoppen 1
fig. 11 aan de zijkanten van de twee
steunen en verwijder de hoofdsteunen
door ze omhoog te trekken;
Plaats de veiligheidsgordels opzij en
controleer of ze goed uitgetrokken en
niet verdraaid zijn.
zet de bevestigingshendels 1
fig. 12 van de rugleuning omhoog envouw het gewenste kussen vooruit
(hendel 1 omhoog wordt aangegeven met
een "rode band").
Achterbank terugklappen
Plaats de veiligheidsgordels opzij en
controleer of ze goed uitgetrokken en
niet verdraaid zijn.
Zet de eerder neergeklapte rugleuning
omhoog tot de klik van het
9A0J0301C
10A0J0163C
11A0J0083C
12A0J0082C
15
Page 18 of 220

vergrendelmechanisme wordt gehoord.
Controleer visueel of de rode strepen op
de hendels 1 fig. 12 niet meer zichtbaar
zijn. Deze rode streep geeft aan dat de
rugleuning niet is vergrendeld.
Monteer tenslotte de hoofdsteunen in
hun zittingen.
BELANGRIJK
6)Voer de aanpassingen alleen uit wanneer
de auto stilstaat.
7)Controleer na het loslaten van de hendel
of de stoel goed geblokkeerd is door te
proberen hem naar voren en naar achteren
te schuiven. Als de stoel niet geblokkeerd is,
kan hij plotseling verschuiven met mogelijk
controleverlies over de auto tot gevolg.
8)Voor optimale veiligheid moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet men
goed tegen de rugleuning aanzitten en moet
de gordel goed aansluiten op de borst en het
bekken.
HOOFDSTEUNEN
VOOR
Deze zijn in hoogte verstelbaar en
worden automatisch in de gewenste
stand vergrendeld.
Ga als volgt te werk om de hoogte te
regelen:
omhoog verstellen: breng de
hoofdsteun omhoog tot deze op zijn
plaats vastklikt;
omlaag verstellen: druk op knop 1
fig. 13 en breng de hoofdsteun omlaag.
9)
Ga als volgt te werk om de hoofdsteunen
te verwijderen:
trek de hoofdsteunen tot hun
maximumhoogte uit;
druk op de knoppen 1 en 2 en
verwijder dan de hoofsteunen door deze
omhoog te trekken.
ACHTER
De achterbank is voorzien van twee in
hoogte verstelbare hoofdsteunen (zie de
vorige paragraaf voor de verstelling).
Bij sommige versies is er ook een
hoofdsteun voor de middelste zitplaats.
Ga als volgt te werk om de hoofdsteunen
te verwijderen:
trek de hoofdsteunen tot hun
maximumhoogte uit;
druk op de knoppen 1 fig. 14 en
verwijder dan de hoofsteunen door deze
omhoog te trekken.
13A0J0130C
14A0J0083C
16
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 19 of 220

BELANGRIJK
9)De hoofdsteunen moeten zodanig
versteld worden dat het hoofd en niet de nek
er tegenaan steunt. Alleen op deze manier
oefenen ze hun beschermende werking uit.
STUURWIEL
10) 11)
Het stuurwiel kan in axiale en verticale
richting versteld worden.
Duw de hendel 1 fig. 15 naar voren (stand
A) en verstel het stuurwiel, om het
stuurwiel te verstellen. Trek na het
verstellen hendel 1 naar het stuur (stand
B) om hem te vergrendelen.
OPMERKING: "Veloce"- en
"Sport"-versies zijn uitgerust met een
stuurwiel in de sportconfiguratie.
BELANGRIJK
10)De verstelling mag alleen bij stilstaande
auto en uitgeschakelde motor gebeuren.11)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor de auto niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.
15A0J0034C
17
Page 20 of 220

ACHTERUITKIJKSPIEGELS
BINNENSPIEGEL
Handmatige verstelling:bedien hendel 1
fig. 16 om de spiegel in twee standen te
zetten: normaal of
anti-verblindingsstand.
Elektrisch dimbare spiegel
Sommige versies zijn uitgerust met een
elektro-chroom spiegel met een AAN/UIT
schakelaar om de elektro-chroom functie
in-/uit te schakelen. Bij inschakeling van
de achteruit, wordt de spiegel
automatisch ingesteld op de dagstand.
BUITENSPIEGELS
12)
Elektrisch verstellen
De spiegels kunnen alleen worden
versteld/ingeklapt met de contactsleutel
in de stand MAR.
Kies de gewenste spiegel met knop 1
fig. 17:
Stand A: linker spiegel gekozen;
Stand C: rechter spiegel gekozen.
Hierna kan de gekozen spiegel worden
versteld door knop 2 in te drukken in de
vier richtingen van de pijlen.
BELANGRIJK Zodra verstelling voltooid
is, apparaat 1 in stand B draaien om
onverwachtse bewegingen te
voorkomen.
Spiegel elektrisch inklappen
(waar aanwezig)
Om de spiegels in te klappen op knop
3 drukken. Druk nogmaals op de knop om
de buitenspiegels weer in de rijstand te
zetten.
Handmatig inklappen van de spiegels
Indien nodig, de spiegels naar het
voertuig toe inklappen.
BELANGRIJK Tijdens het rijden moeten
de spiegels altijd uitgeklapt zijn.
BELANGRIJK
12)De buitenspiegel is bolvormig; hierdoor
wordt de afstandswaarneming ietwat
vertekend.
16A0J0108C
17A0J0022C
18
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 21 of 220

BUITENVERLICHTING
Met de linkerhendel fig. 18 kunnen de
meeste soorten buitenverlichting
bediend worden. De buitenverlichting kan
alleen worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
STADSLICHT/DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar 1 op
.
De dagrijlichten worden uitgeschakeld en
het stadslicht en het dimlicht worden
ingeschakeld. Het
controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat branden.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in de
stand STOP of verwijderd, door
draaischakelaar 1 eerst naar stand
en
vervolgens naar stand
te draaien.
Met de parkeerlichten worden ook de
kentekenverlichting en de verlichting
voor de linker en rechter richting
(dagverlichting (DRL) blijft
uitgeschakeld) ingeschakeld.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Gebruik de hendel van de
richtingaanwijzers om de kant van de
verlichting (rechts of links) te kiezen
AUTOMATISCHE INSCHAKELING
KOPLAMPEN (AUTOLIGHT)
(Schemersensor)
(indien aanwezig)
Een op de voorruit geplaatste sensor
detecteert de verschillen in sterkte van
het omgevingslicht op basis van de
lichtgevoeligheid die in het Setup-menu
is ingesteld: hoe hoger de gevoeligheid,
des te minder buitenlicht is er nodig om
de buitenverlichting in te schakelen.
Inschakelen
Draai ring 1 naar stand
om de
automatische controle van de dimlichten
en achterverlichting in te schakelen
volgens de externe lichtcondities.
Wanneer de lichten automatisch
uitgeschakeld worden, worden ook de
mistlampen en het mistachterlicht (indien
ingeschakeld) uitgeschakeld. De
volgende keer dat de lichten automatisch
ingeschakeld worden, moeten de
mistlampen handmatig ingeschakeld
worden (indien nodig).
De koplampen kunnen alleen knipperen
als de sensor ingeschakeld is. Om de
dimlichten in te schakelen de ring 1 naar
stand
en schakel dan de dimlichten
inschakelen.
18A0J0063C
19
BELANGRIJK De dagverlichting is een
alternatief voor het dimlicht in landen
waarin het verplicht is om de lichten
overdag in te schakelen, waar dit niet
verplicht is, is het gebruik van de
dagverlichting toegestaan.BELANGRIJK De dagverlichting mag het
dimlicht niet vervangen tijdens het rijden
in het donker en in tunnels. Het gebruik
van de dagrijlichten wordt geregeld door
de wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
DAGVERLICHTING (DRL)
Dagverlichting
Met de contactsleutel op MAR en
draaischakelaar 1 fig. 18 op
gedraaid, gaat de dagverlichting
automatisch aan. De andere lichten en de
binnenverlichting blijven uit.
Page 22 of 220

GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
draaischakelaar 1 op
staan en de
hendel naar het stuurwiel tot voorbij de
aanslag worden getrokken. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot voorbij de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het lampje
.
Het is niet mogelijk het grootlicht continu
in te schakelen als de automatische
inschakeling van de koplampen
ingeschakeld is.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand), ongeacht de
stand van de draaischakelaar 1. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
HOOGTEREGELING KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
Hoogteregeling koplampen
Druk op de knoppen
enfig. 19 om
af te stellen. De ingestelde stand wordt
op het display weergegeven.
Stand 0: een of twee personen op de
voorstoelen.
Stand 1: 4 personen.
Stand 2: 4 personen + bagage in
bagageruimte.
Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading in de bagageruimte.
OPMERKING: het knoppenpaneel kan
overeenkomstig de versie afwijken.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen telkens als het gewicht
van de vervoerde lading verandert.
MISTVOORLICHTEN
(indien aanwezig)
Werking
Druk op de knop
fig. 20 om de lichten
in of uit te schakelen. Bij brandende
mistlampen gaat het controlelampje
op het instrumentenpaneel branden.
MISTACHTERLICHT
Werking
Druk op de knop
om de lichten in of uit
te schakelen.
Het mistachterlicht gaat alleen branden
als het dimlicht is ingeschakeld.
Druk nogmaals op de knop om de lichten
uit te schakelen.
Bij brandende lampen gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand:
omhoog: schakelt de richtingaanwijzer
rechts in;
omlaag: schakelt de richtingaanwijzer
links in.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers worden
19A0J0306C
20A0J0303C
20
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 23 of 220

automatisch uitgeschakeld als het
stuurwiel weer wordt rechtgezet.
"Lane change" functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, de linkerhendel korter dan
een halve seconde in de instabiele stand.
De richtingaanwijzer aan de
geselecteerde kant knippert drie maal en
wordt vervolgens automatisch
uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME"SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende bepaalde tijd verlicht
worden.
Inschakelen
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, linkerhendel
1 binnen 2 minuten na het uitzetten van
de motor naar het stuurwiel.
Elke keer dat de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van
210 seconden; hierna wordt de
verlichting automatisch uitgeschakeld.
Als de hendel wordt bediend, gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden. Op het
display verschijnt een bericht en de voor
de functie ingestelde tijdsduur.
Het controlelampje gaat branden
wanneer de hendel bediend wordt en
blijft branden totdat de functieautomatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuurwiel getrokken.
INTERIEURVERLICHTING
Deze functie verlicht de auto en de
ruimte voor de auto wanneer de portieren
ontgrendeld worden.
Inschakelen
Als de portieren van de geparkeerde auto
ontgrendeld worden met de
knop op de
afstandsbediening (of de achterklep
ontgrendeld wordt met behulp van
), gaan het dimlicht, het stadslicht
en de kentekenverlichting branden.
De lichten blijven ongeveer 25 seconden
branden, tenzij de portieren en
achterklep opnieuw vergrendeld worden
met de afstandsbediening of de
portieren of achterklep geopend en weer
gesloten worden. In deze gevallen gaan
de lichten na 5 seconden uit.
INTERIEURVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Schakelaar 1 fig. 21 wordt gebruikt om
de plafondverlichting in/uit te schakelen.
Standen schakelaar 1:
middelste stand (stand A): lampjes
3 en 4 worden in- resp. uitgeschakeld als
de portieren geopend resp. gesloten
worden;
links ingedrukt (stand 0): de lampjes
3 en 4 blijven altijd gedoofd;
rechts ingedrukt (stand B): de lampjes
3 en 4 blijven altijd ingeschakeld.
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Schakelaar 2 fig. 21 bedient het
leeslampje van de kaart.
Standen schakelaar 2:
middelste stand (stand A): de lampjes
3 en 4 blijven altijd gedoofd;
21A0J0066C
21
Page 24 of 220

links ingedrukt (stand 0): het lampje
3 gaat aan;
rechts ingedrukt (stand B): het lampje
4 gaat aan.
BELANGRIJK Controleer alvorens de
auto te verlaten of beide schakelaars in
de middelste stand staan: op deze manier
zullen de lampjes van de
plafondverlichting doven bij het sluiten
van de portieren, en voorkomt men dat
de accu ontlaadt. Als de schakelaar in de
ingeschakelde stand is blijven staan,
wordt de plafondverlichting in ieder
geval ongeveer 15 minuten na het
uitzetten van de motor automatisch
uitgeschakeld.
TIJDSCHAKELING
PLAFONDVERLICHTING
Tijdregeling bij het instappen
De plafondverlichting gaat aan bij
ontgrendelen, openen en sluiten. De
tijdregeling wordt onderbroken wanneer
de sleutel in de stand MAR wordt gezet.Tijdschakeling bij het uitstappen
De plafondverlichting gaat aan wanneer
de sleutel wordt verwijderd uit de
ontsteking binnen 2 minuten nadat de
motor uit is gezet, bij het openen en
sluiten van een portier met de
verwijderde sleutel. De tijdsregeling
stopt automatisch wanneer de portieren
vergrendeld worden.
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
Werkt alleen met de contactsleutel in de
stand MAR.
RUITENSPROEIER / WISSER
Werking
13) 14)
Ring 2 fig. 22 kan in de volgende standen
gezet worden:
O– ruitenwisser uit;
– wissen met interval (lage
snelheid);
AUTO– regensensor aan (waar
aanwezig);
- intervalwerking;
- langzaam continu wissen;
- langzaam continu wissen.
22A0J0064C
22
WEGWIJS IN UW AUTO