Page 73 of 220
Raadpleeg, voor een juist gebruik van het systeem, onderstaande tabel wanneer de wielen/banden moeten worden vervangen:
Werking Sensor Storingsmelding Ingeep Alfa Romeo
Servicenetwerk
––JANeem contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk
Verwisselen van het wiel door het
reservewielNEE JA Repareer het beschadigde wiel
Wiel verwisselen met
winterbandenNEE JANeem contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk
Wiel verwisselen met
winterbandenJA NEE –
Wiel verwisselen met een wiel met
andere afmetingen (*)JA NEE –
Wielen verwisselen(voor/achter)
(**)JA NEE –
(*) Als alternatief aangegeven in het Instructieboek en verkrijgbaar bij Lineaccessori Alfa Romeo.
(**) Niet kruiselings (banden moeten aan dezelfde kant gemonteerd blijven).
71
Page 74 of 220

BELANGRIJK
47)De aanwezigheid van het
TPMS-systeem ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
regelmatig te controleren, met inbegrip van
het reservewiel.
48)De bandenspanning moet bij koude
banden gecontroleerd worden. Als de
bandenspanning om welke reden dan ook bij
warme banden moet worden gecontroleerd,
dan mag de spanning niet worden verlaagd,
ook wanneer de gemeten waarde hoger is
dan de voorgeschreven spanningswaarde.
Controleer de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden.
49)Als een of meerdere wielen zonder
sensoren zijn gemonteerd, dan is het
systeem niet langer beschikbaar. Hierbij
gaat het TPMS-waarschuwingslampje
korter dan een minuut knipperen voordat het
continu blijft branden, en wordt een bericht
op het display getoond zolang er geen
4 wielen met sensoren gemonteerd worden.
50)Het TPMS-systeem waarschuwt niet bij
een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijvoorbeeld bij een
klapband). Breng in dergelijke gevallen de
auto tot stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
51)Wanneer standaard banden moeten
worden vervangen door winterbanden (en
omgekeerd), moet het TPMS-systeem hierop
worden afgesteld. Dit mag alleen bij een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt worden
uitgevoerd.52)Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning beïnvloeden. Het
TPMS-systeem kan tijdelijk een
onvoldoende spanningswaarde aangeven.
Controleer in dergelijke gevallen de
bandenspanning bij koude banden en herstel
zo nodig de juiste spanningswaarde.
53)Wanneer een wiel wordt vervangen, is
het raadzaam ook de rubberen
ventielpakking te vervangen: neem contact
op met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt. De montage/demontage van
een band en/of velg vereist specifieke
voorzorgsmaatregelen; om schade of een
verkeerde montage van de sensoren te
voorkomen, mogen deze werkzaamheden
alleen door gespecialiseerd personeel
worden uitgevoerd. Neem contact op met
een speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
54)Erg sterke radiofrequentie-interferentie
kan ertoe leiden dat het TPMS-systeem niet
goed werkt. Dit wordt aangegeven met een
bericht op het display. Het bericht verdwijnt
automatisch zodra de radiofrequentie-
interferentie geen invloed meer heeft op het
systeem.
55)De bij het voertuig geleverde
bandenreparatiekit (Fix&Go) (voor bepaalde
versies/markten) is compatibel met de
TPMS-sensoren; het gebruik van
afdichtmiddelen die niet gelijkwaardig zijn
aan het middel uit de oorspronkelijke kit kan
de werking ervan negatief beïnvloeden. Als
andere dan de originele afdichtmiddelen
worden gebruikt, wordt geadviseerd de
TPMS-sensoren te laten controleren door
een gekwalificeerd reparatiecentrum.
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
56) 57) 58)
Alle stoelen van het voertuig zijn
uitgerust met veiligheidsgordels met drie
verankeringspunten en een
oprolautomaat.
Het mechanisme van de oprolautomaat
werkt door vergrendeling van de gordel
wanneer er heftig geremd wordt of door
een sterke deceleratie wegens een
botsing. Zo kan de gordel vrij schuiven en
kan hij zich aanpassen aan het lichaam
van de inzittende. In het geval van een
ongeval, zal de gordel geblokkeerd
worden waardoor het risico van impact
binnenin het interieur en het naar buiten
geslingerd worden van een persoon
beperkt worden.
De bestuurder moet zich aan alle
plaatselijke wettelijke voorschriften met
betrekking tot de verplichting en de
manier waarop de gordel wordt gebruikt
houden en moet er ook voor zorgen dat
andere inzittenden van het voertuig deze
voorschriften naleven.
Maak de veiligheidsgordels altijd vast
alvorens weg te rijden.
72
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS
Page 75 of 220

Gebruik van de veiligheidsgordels
De veiligheidsgordel moet omgelegd
worden terwijl men goed rechtop, met de
rug tegen de rugleuning zit.
Om de veiligheidsgordels vast te maken,
de gesp 1 fig. 41 vasthouden en deze in
sluiting 2 steken, totdat de klik van het
vergrendelen wordt gehoord. Als tijdens
het uittrekken de gordel blijft blokkeren,
laat hem dan een stukje teruglopen en
trek hem vervolgens langzaam uit.
Druk op de knop 3 om de gordel los te
maken. Begeleid de veiligheidsgordel
tijdens het teruglopen, zodat hij niet
draait. Via de oprolautomaat past de
veiligheidsgordel zich automatisch aan
het lichaam van de passagier aan, waarbij
voldoende bewegingsvrijheid wordt
gelaten.
De oprolautomaat kan blokkeren als het
voertuig op een steile helling staat: dit isnormaal. Bovendien blokkeert de
oprolautomaat als de gordel snel word
uitgetrokken of bij hard remmen,
botsingen en bij bochten die op hoge
snelheid worden genomen.
De achterbank is voorzien van
driepuntsveiligheidsgordels met
oprolautomaat.
Draag de achterste veiligheidsgordels
overeenkomstig de afbeelding fig. 42.
BELANGRIJK BELANGRIJK De rugleuning
is correct vergrendeld als de rode streep
2 fig. 43 op de hendels 1 voor het
neerklappen van de rugleuning
onzichtbaar is. Deze rode streep geeft
aan dat de rugleuning niet is vergrendeld.BELANGRIJK Als de achterbankleuning
na het neerklappen weer in de normale
stand wordt geplaatst, controleer dan of
de veiligheidsgordels zodanig geplaatst
zijn dat ze klaar voor gebruik zijn.
BELANGRIJK
56)Druk tijdens het rijden nooit op knop
57)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
ongeval blootgesteld worden aan een groot
risico en bovendien een gevaar opleveren
voor de inzittenden voorin.
58)Controleer of de rugleuning aan beide
zijden goed is vergrendeld (rode strepen
onzichtbaar) om te voorkomen dat de
rugleuning bij bruusk remmen naar voren kan
klappen en zo de inzittenden kan verwonden.
41A0J0101C
42A0K0921C
43A0J0182C
73
2 fig. 41.
Page 76 of 220

SBR-SYSTEEM (Seat Belt
Reminder)
Dit systeem bestaat uit een
geluidssignaal dat, samen met het
branden van de
lampjes op het frame
van de fig. 44 achteruitkijkspiegel, de
passagiers voor en achter waarschuwt
dat hun veiligheidsgordel niet is
omgelegd.
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk om het SBR-systeem
permanent te laten uitschakelen.
Het SBR-systeem kan te allen tijde via
het Setup-menu van het display opnieuw
worden ingeschakeld (zie "Menuopties" in
de paragraaf "Kennismaking met de
auto").
De lampjes kunnen rood of groen en
werken als volgt:
1 = linker voorstoel (toestand
bestuurder voor versies met stuur links)
2 = links op de achterbank (passagier);
3 = midden op de achterbank
(passagier)
4 = rechts op de achterbank
(passagier);
5 = rechter voorstoel (toestand
passagier voor versies met stuur links).
OPMERKING: op versies uitgerust met
sport voorstoelen, wordt de indicatie
voor het bevestigen van de
veiligheidsgordel aan de passagierszijde
(waarschuwingslampje 1 voor versies
met stuur rechts of
waarschuwingslampje 5 voor versies met
stuur links) nooit weergegeven.
VOORSTOELEN (waarschuwingslampje
1 = bestuurder en 5 = passagier)
Bestuurder
Als de bestuurder de enige inzittende is
en de gordel niet is omgelegd, dan wordt
bij het overschrijden van 20 km/u of
wanneer langer dan 5 seconden met een
snelheid van 10 à 20 km/u wordt gereden
een zoemercyclus (voorstoelen) gestart,
met een 6 seconden durend
geluidssignaal gevolgd door een extra
biep van 90 seconden. Het
waarschuwingslampje gaat branden.
De lampjes blijven continu branden aan
het einde van de cyclus tot de motor is
afgezet. Het geluidssignaal houdt
meteen op wanneer de bestuurder zijn
gordel omlegt en het lampje wordt groen.De waarschuwingscyclus (akoestisch en
visueel) wordt herhaald zoals hiervoor is
beschreven en het rode lampje gaat
knipperen als de veiligheidsgordel tijdens
het rijden wordt losgemaakt.
Passagier
Een gelijkaardige oplossing is van
toepassing voor de passagier voorin, met
het verschil dat het lampje groen wordt
en dat het signaal wordt afgebroken
wanneer de passagier uit de auto stapt.
Als op beide voorstoelen de
veiligheidsgordel tijdens het rijden
worden losgemaakt, heeft het
geluidssignaal betrekking op de laatste
handeling en werken beide lampjes
onafhankelijk voor elke stoel.ACHTERBANK (lampjes 2, 3 en 4)
De waarschuwingscyclus treedt alleen in
werking als een veiligheidsgordel wordt
losgemaakt (rood knipperend lampje).
In deze omstandigheid gaat het lampje
dat aangeeft dat de veiligheidsgordel is
losgemaakt rood knipperen gedurende
circa 30 seconden. Er klinkt ook een
geluidssignaal.
Voor elke veiligheidsgordel die wordt
losgemaakt wordt een apart visueel
signaal (rood knipperend lampje)
ingeschakeld. Het lampje wordt groen als
de betreffende veiligheidsgordel weer
wordt omgelegd.44A0J0108C
74
VEILIGHEID
Page 77 of 220

De waarschuwingslampjes voor de
gordels van de achterbank gaan na
30 seconden vanaf de laatste aanduiding
uit, ongeacht de toestand van de gordel
(rood of groen).
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Alle waarschuwingslampjes blijven uit
als de veiligheidsgordels (voor en achter)
zijn al vastgemaakt wanneer de
contactsleutel in de stand MAR staat.
Alle waarschuwingslampjes gaan
branden als de status van minstens één
gordel verandert van vastgemaakt naar
losgemaakt of andersom.
VOORAANSPANNERS
59) 60)
Het voertuig is uitgerust met
veiligheidsgordels voor met
gordelspanners die bij een heftige
frontale botsing de gordel enige
centimeters aantrekken. Op die manier
worden de inzittenden veel beter op hun
plaats gehouden en wordt de
voorwaartse beweging beperkt.
Wanneer de gordelspanners hebben
gewerkt; rolt de gordel niet meer op.
De auto is ook uitgerust met een tweede
gordelspanner (gemonteerd bij de
dorpellijst). De activering hiervan kan
herkend worden aan de verkorting van de
metalen kabel.
Tijdens de werking van de gordelspanner
kan er wat rook ontsnappen. Deze rook is
niet schadelijk en duidt niet op
brandgevaar.
BELANGRIJK Voor een maximale
bescherming door de gordelspanners
moet de veiligheidsgordel zo worden
omgelegd dat hij goed op borst en
bekken aansluit.
De gordelspanner behoeft geen
onderhoud of smering: elke verandering
van de oorspronkelijke conditie zal de
werking ervan benadelen. Als de
gordelspanner door uitzonderlijke
natuurlijke gebeurtenissen (bijv.overstromingen, vloedgolven enz.) met
water en/of modder in contact is
geweest, neem dan contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om hem te
laten vervangen.
KRACHTBEGRENZERS
Voor een nog betere bescherming van de
inzittenden bij een ongeval, zijn de
oprolautomaten van de
veiligheidsgordels van de voorstoelen
voorzien van een krachtbegrenzer die bij
een frontale aanrijding de piekbelasting
op de borst en schouders beperkt.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN VOOR
HET GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
61) 62)
Ook zwangere vrouwen moeten de
veiligheidsgordel omleggen: voor
zwangere vrouwen en het ongeboren kind
wordt het risico op verwondingen bij een
ongeval fors ingeperkt als de gordel
wordt gedragen.
Natuurlijk moeten zwangere vrouwen wel
het onderste deel van de gordel lager
omleggen, zodat de gordel over het
bekken en onder de buik fig. 45 komt.
75
Page 78 of 220

Zorg dat de gordelband nooit gedraaid is.
Het bovenste gordelgedeelte moet over
de schouder en schuin over de borst
liggen. Het onderste gordelgedeelte
moet over het bekken
Elke gordel mag slechts door één iemand
gebruikt worden. Vervoer nooit kinderen
op de schoot van inzittenden met één
veiligheidsgordel voor beiden fig. 47.
Steek geen enkel voorwerp tussen de
gordel en het lichaam van een inzittende.
ONDERHOUD VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
16)
zorg altijd dat de gordel goed
uitgetrokken en niet gedraaid is;
controleer ook of de oprolautomaat niet
haperend werkt;
vervang de gordels na een ongeval,
ook al lijken ze niet beschadigd. Vervang
de gordels ook altijd als de
gordelspanners in werking zijn getreden;
controleer de werking van de
veiligheidsgordel als volgt: maak de
gordel vast en trek hard aan de gordel;
zorg dat er geen vocht in de
oprolautomaat komt: de goede werking
ervan is alleen gegarandeerd als ze droog
blijven;
vervang de gordels als ze sporen van
slijtage of beschadiging vertonen.
BELANGRIJK
59)De gordelspanner is voor éénmalig
gebruik bestemd. Neem contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om hen na
activering te laten vervangen.
60)Het demonteren of aanpassen van
onderdelen van de veiligheidsgordel of
gordelspanner is ten strengste verboden.
Werkzaamheden aan deze onderdelen
moeten worden uitgevoerd door
gekwalificeerd en bevoegd personeel. Neem
altijd contact op met een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt.61)Voor optimale veiligheid moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet men
goed tegen de rugleuning aanzitten en moet
de gordel goed aansluiten op de borst en het
bekken. Draag altijd veiligheidsgordels,
zowel voor- als achterin! Rijden zonder
veiligheidsgordels doet bij een ongeval het
risico op ernstige verwondingen toenemen
en kan zelfs de dood tot gevolg hebben.
62)Nadat een gordel aan een ware
belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij
een ongeval), moet de gordel compleet met
de verankeringen, bevestigingsbouten en de
gordelspanner worden vervangen. Ook als er
geen zichtbare schade is, kan de gordel toch
verzwakt zijn.
BELANGRIJK
16)Werkzaamheden die leiden tot stoten,
trillingen of plaatselijke verhitting in de zone
rondom de gordelspanners (meer dan 100 °C
gedurende ten hoogste zes uur) kunnen de
gordelspanners beschadigen of in werking
doen treden. Neem contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk voor eventuele
werkzaamheden aan deze componenten.
45A0K0250C
47A0K0013C
76
VEILIGHEID
Page 79 of 220

KINDEREN VEILIG VERVOEREN
Om een optimale bescherming bij een
ongeval te kunnen garanderen, moeten
alle inzittenden zitten en gebruik maken
van goedgekeurde beveiligingssystemen,
ook pasgeborenen en kinderen!
Dit is een wettelijke verplichting in alle
EU-landen, conform de Europese richtlijn
2003/20/EG.
Kinderen met een lengte van minder dan
1,50 meter en tot de leeftijd van 12 jaar
moeten beschermd worden door
geschikte kinderzitjes en moeten op de
achterbank zitten. Statistieken over
ongevallen tonen aan dat de achterbank
een betere bescherming biedt voor
kinderen.
Vergeleken met een volwassene, is het
hoofd van kleine kinderen in verhouding
tot de rest van het lichaam groter en
zwaarder, maar de spieren en de
botstructuur van kinderen zijn nog niet
volledig ontwikkeld. Daarom zijn correcte
veiligheidssystemen, naast
veiligheidsgordels voor volwassenen,
noodzakelijk om het gevaar van letsel in
geval van een aanrijding, remmen of
plotselinge manoeuvre, zo veel mogelijk
te beperken.
Kinderen moeten veilig en comfortabel
zitten. Afhankelijk van de eigenschappen
van de gebruikte kinderzitjes, wordt
geadviseerd om kinderzitjes zo langmogelijk tegen de rijrichting in te
monteren (tot het kind minstens 3–4 jaar
oud is), omdat die stand bij een ongeval
de meeste bescherming biedt.
63) 64) 65)
66)
Om het meest geschikte kinderzitje te
kiezen, moet rekening worden gehouden
met het gewicht van het kind; er zijn
verschillende types kinderzitjes en
geadviseerd wordt altijd het type te
kiezen dat het meest geschikt is voor het
kind.
Kinderen langer dan 1,50 m worden voor
wat betreft beveiligingssystemen
gelijkgesteld met volwassenen en
moeten de standaard veiligheidsgordels
dragen.
In Europa vallen de eigenschappen van
kinderzitjes onder de norm ECE-R44, die
ze in vijf gewichtsgroepen indeelt:
Groep Gewichtsgroep
Groep 0 tot 10 kg
Groep
0+ tot 13 kg
Groep 1 9 - 18 kg
Groep 2 15 - 25 kg
Groep 3 22 - 36 kg
Alle beveiligingssystemen moeten
voorzien zijn van de
typegoedkeuringsgegevens en het
keurmerk op een label dat stevig
bevestigd moet zijn op het kinderzitje
en dat absoluut niet verwijderd mag
worden.
In het MOPAR® Lineaccessori-
assortiment zijn kinderzitjes voor elke
gewichtsgroep opgenomen. Het gebruik
van deze kinderzitjes wordt ten zeerste
aanbevolen, omdat ze speciaal voor Alfa
Romeo voertuigen ontworpen zijn.
BELANGRIJK
63)ZEER GEVAARLIJK Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein
ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de
dood van het kind tot gevolg hebben. Het is
raadzaam kinderen altijd in kinderzitjes op
de achterbank te vervoeren: bij een ongeval
biedt de achterbank de meeste
bescherming.
64)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld moet
worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Neem altijd de
aanwijzingen op de zonneklep aan
passagierszijde in acht (zie de paragraaf
"Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag").
77
Page 80 of 220

65)Mocht het toch nodig zijn om een kind in
een tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de passagiersstoel voor te
vervoeren, dan moeten de frontairbag en
zijairbag aan passagierszijde worden
uitgeschakeld via het hoofdmenu van het
display (zie de paragraaf "Display", in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel"), de uitschakeling moet
geverifieerd worden door te controleren of
de led
OFF op het dashboard brandt.
Bovendien moet de passagiersstoel zo ver
mogelijk naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
66)Verplaats de voorste passagiersstoel of
de achterbank niet als er een kind op zit of
als het kind in een geschikt kinderzitje zit
"UNIVERSEEL" KINDERZITJE
MONTEREN (met de
veiligheidsgordels)
GROEP 0 en 0+
68) 69) 70) 71) 72)
Baby's tot 13 kg moeten in kinderzitjes
worden vervoerd die tegen de rijrichting
in worden geplaatst, zoals afgebeeld in
fig. 48; hierbij wordt het achterhoofd
gesteund en wordt bij abrupte
vertragingen de nek niet belast.
Het kinderzitje wordt op zijn plaats
gehouden door de veiligheidsgordels van
het voertuig, zoals afgebeeld in fig. 48 en
moet het kind beschermen met de eigen
gordels.
GROEP 1
67) 68) 69) 70) 71) 72)
Kinderen met een gewicht van 9 tot 18 kg
mogen in een in de rijrichting gemonteerd
kinderzitje vervoerd worden fig. 49.
48A0K0014C
49A0K0129C
78
VEILIGHEID