Page 105 of 241

Verlichting103KoplampverstellingHandmatig instellen
koplampreikwijdte
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet2:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3:bestuurdersstoel bezet en
bagage in de bagageruimteKoplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Er zijn twee stelelementen op elk
lampenglas.
Draai beide stelelementen op elk
lampenglas 1
/2 slag met een inbus‐
sleutel maat zes tegen de klok in om
de modus voor stuurwiel rechts in te
stellen. Steek daarom de sleutel in de
geleider zoals getoond op de afbeel‐
ding. Of een kruiskopschroeven‐
draaier maat drie kan voor het instel‐
len worden gebruikt.
Draai de stelelementen 1
/2 slag met
de klok mee om naar de modus voor stuurwiel links terug te stellen.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Deze gaat bij het inschakelen van het
contact automatisch branden.
Versies met automatische verlichting
Het systeem wisselt automatisch
tussen dagrijlicht en koplampen,
afhankelijk van het omgevingslicht en
de informatie afkomstig van het
regensensorsysteem.
Automatische verlichting 3 102.
Xenon verlichtingssysteem
Het xenon verlichtingssysteem
omvat:
Page 106 of 241

104Verlichting● xenon koplampen voor dimlichten groot licht
● afslagverlichting
● achteruitrijfunctie
Xenonkoplampen Xenon koplampen voor dimlicht en
groot licht zorgen voor beter zicht
onder alle omstandigheden.
De bediening is hetzelfde als voor
halogeen koplampen.
Lichtschakelaar 3 101.
Groot licht 3 102.
Lichtsignaal 3 102.
Koplampverstelling 3 103.
Koplampen bij ritten in het buitenland
3 103.
Automatische verlichting 3 102.
AfslagverlichtingIn scherpe bochten of bij het afslaan,
afhankelijk van de stuurhoek of de
richtingaanwijzer, wordt een extra
lamp links of rechts bijgeschakeld, die
de weg in de rijrichting verlicht. Wordt geactiveerd tot een snelheid van
40 km/u.
Achteruitrijfunctie Als hulp bij het parkeren, gaan beide
afbuigverlichtingen en het achteruit‐
rijlicht branden wanneer de koplam‐
pen zijn ingeschakeld en de achter‐
uitversnelling wordt geselecteerd.
Deze blijven korte tijd branden nadat
u de auto uit de achteruitversnelling hebt gezet of totdat u sneller dan7 km/u vooruitrijdt.Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld wanneer de
airbags bij een ongeval in werking
treden.
Page 107 of 241

Verlichting105Richtingaanwijzershendel omhoog:richtingaanwijzer
rechtshendel omlaag:richtingaanwijzer
links
Wanneer de hendel wordt verplaatst,
voelt u een weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken, wanneer de hendel voor‐
bij het weerstandspunt haalt. Het
knipperen stopt wanneer u het stuur‐
wiel in tegengestelde richting draait of
wanneer u de hendel met de hand
terugzet in de neutraalstand.
U kunt kortstondig knipperen door de hendel net voor het weerstandspunt
vast te houden. De richtingaanwijzers
knipperen dan totdat u de hendel
loslaat.
Om drie knippersignalen te geven,
moet u kort op de hendel drukken
zonder het weerstandspunt te passe‐
ren.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
voor wordt het dimlicht automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlicht
Om in te schakelen r indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
inschakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch ingeschakeld.
Page 108 of 241

106VerlichtingParkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Schakel de ontsteking uit.
2. Beweeg de hendel helemaal omhoog (parkeerlichten rechts) of
omlaag (parkeerlichten links).
Bevestiging door een akoestisch
signaal en het controlelampje voor de
desbetreffende richtingaanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt vanzelf. Om dit te bespoe‐
digen kunt u de koplampen inschake‐
len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● plafondverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Page 109 of 241

Verlichting107Bij auto’s met automatische verlich‐
ting kan de helderheid alleen worden aangepast wanneer de rijverlichtingaanstaat en de lichtsensor nachtelijke
omstandigheden detecteert.
Binnenverlichting
Voorste interieurverlichting
Bedien de wipschakelaar:
middelste
stand w:automatisch inscha‐
kelen bij openen van
een portier, gaat na
enige tijd uitdruk op I:permanent aandruk op 0:permanent uitInterieurverlichting voorin met
leeslampjes
Bij het openen van een portier gaat de interieurverlichting automatisch aan
en dan uit na een bepaalde tijd.
Als u op c drukt, gaat de interieur‐
verlichting handmatig aan of uit.
Als het contact wordt ingeschakeld,
gaat de interieurverlichting uit.
Wanneer de rijverlichting tevoren aan is geweest, gaat de interieurverlich‐
ting aan wanneer het contact wordt
uitgeschakeld.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden, gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Achterste interieurverlichting
De lampen rechts en links werken
apart.
Bedien de tuimelschakelaars:
middelste
stand:automatisch inscha‐
kelen bij openen van
een portier, gaat na
enige tijd uitdruk op I:permanent aandruk op 0:permanent uit
Page 110 of 241

108VerlichtingPlafondverlichting
De spot in de binnenspiegelbehuizing gaat aan wanneer de koplampen
worden ingeschakeld.
De plafondverlichting verlicht de
schakelconsole indirect.
Leeslampen
Werken door links en rechts op 2 te
drukken.
Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Welkomstverlichting
De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te
ontgrendelen met de handzender:
● dimlicht of groot licht
● achterlichten
● kentekenplaatverlichting
● instrumentenverlichting
● binnenverlichting
Sommige functies werken alleen als
het buiten donker is om de auto
gemakkelijker te kunnen vinden.
Verlichting wordt meteen uitgescha‐
keld zodra u de contactsleutel in
stand 1 3 121 draait.
Deze functie is in of uit te schakelen
op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 93.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 21.De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● verlichting van alle schakelaars
● Driver Information Centre
Uitstapverlichting
De volgende verlichting gaat branden wanneer u de sleutel uit het contact‐
slot haalt:
● binnenverlichting
● instrumentenverlichting (alleen wanneer het donker is)
De verlichting wordt na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld en bij
het openen van het bestuurderspor‐
tier opnieuw ingeschakeld.
Padverlichting
De koplampen, achterlichten en
kentekenverlichting blijven een instel‐
bare tijd branden wanneer u de auto
verlaat.
Page 111 of 241

Verlichting109Inschakelen
1. Schakel de ontsteking uit.
2. De contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersportier openen.
4. Trek aan de hendel.
5. Sluit het bestuurdersportier.
Wordt het bestuurdersportier niet
gesloten, dan gaat de verlichting na
2 minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de hendel naar u
toe trekt, terwijl het bestuurderspor‐
tier geopend is.
Activering, deactivering en inschakel‐
duur van deze functie zijn te wijzigen
op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 93.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 21.
Ontlaadbeveiliging accu Oplaadfunctie afgestemd op accu Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbaar vermogen en een opti‐
male vermogensverdeling van de
dynamo.
Om te voorkomen dat de accu onder
het rijden leegraakt, worden de
volgende systemen automatisch in
twee fasen afgebouwd en ten slotte
uitgeschakeld:
● achterruitverwarming
● verwarmde voorruit
● verwarmde spiegels
● stoelverwarming
● aanjagerIn de tweede fase ziet u op het Driver Information Center een bericht dat de
activering van de ontlaadbeveiliging
van de accu bevestigt.
Uitschakeling van de verlichting Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.
Page 112 of 241

110KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............110
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................110
Airconditioning ......................... 111
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 113
Luchtroosters ............................. 118
Verstelbare luchtroosters ........118
Vaste luchtroosters ..................118
Onderhoud ................................. 119
Luchtinlaat ............................... 119
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 119
Service .................................... 119Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtdebiet
● luchtverdeling
Verwarmbare achterruit Ü 3 31.
Verwarmde voorruit 3 31.
Verwarmde stoelen ß 3 37.
Verwarmd stuurwiel * 3 63.
TemperatuurRood:warmBlauw:koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet Luchtdebiet instellen door de ventila‐torknop in de gewenste stand te
zetten.
Luchtverdeling
M:naar de hoofdruimteL:naar de hoofd- en voetenruimteK:naar de voetenruimte en voor‐
ruitJ:naar de voorruit, de voorste
zijruiten en de voetenruimtel:naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.