Page 185 of 241

Verzorging van de auto183De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende
wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.9 Gevaar
Gebruik winterbanden bij tempe‐
raturen lager dan 0 °C, omdat
schade aan de high-performance
sportbanden anders niet uitgeslo‐
ten is.
Aanduidingen op banden
Bijv. 195/55 R 16 95 H
195:bandbreedte in mm55:hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte), percentageR:type koordlagen: RadiaalRF:type: RunFlat16:velgdiameter in inch95:kengetal voor draagvermogen, 95 komt bijv. overeen met
690 kgH:kenletter voor snelheidKenletter voor snelheid:Q:Maximaal 160 km/uS:Maximaal 180 km/uT:Maximaal 190 km/uH:Maximaal 210 km/uV:Maximaal 240 km/uW:Maximaal 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van uw auto. Raadpleeg
de EEG-conformiteitsverklaring die
bij uw auto is geleverd, of andere
landelijke registratiedocumenten.
Door optionele uitrusting kan de
topsnelheid van de auto afnemen.
Draairichtingsgebonden banden Draairichtingsgebonden banden
moeten zo worden gemonteerd dat ze in de juiste richting draaien. De
juiste draairichting is herkenbaar aan
een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Bandenspanning De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren.
Het reservewiel niet vergeten.
Bandenspanning 3 221.
Het informatie-etiket bandenspan‐
ning op het portierframe rechts
vermeldt de originele bandenmaat en
de bijbehorende bandenspannings‐
waarden.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken.
Page 186 of 241

184Verzorging van de autoEen onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de
bandenslijtage.
De bandenspanningswaarden
verschillen afhankelijk van de diverse opties.
Ga voor de juiste bandenspannings‐ waarde als volgt te werk:
● Bepaal de code van de motor-ID.
Motorgegevens 3 217.
● Bepaal de desbetreffende band.
In de bandenspanningswaardetabel staan alleen de vereiste spannings‐waarden voor een bepaalde banden‐
maat 3 221.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐ verklaring die bij uw auto is geleverd,
of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de banden‐ spanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd. Schakel na het aanpassen van de bandenspanning
het contact in en selecteer de desbe‐
treffende instelling op de pagina
Draagvermogen band op het Driver
Information Center 3 83.
Afhankelijkheid van temperatuur
De bandenspanning hangt af van de
temperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning van de band op. De bandenspannin‐
gen op de bandinformatiesticker en in
de bandenspanningentabel verwijzen naar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa verhoogd. Houd hiermee
rekening wanneer u warme banden
controleert.
De bandenspanningswaarde die u op
het Driver Information Center ziet, is
de werkelijke bandenspanning. Bij
een afgekoelde band is deze waarde
iets lager, maar is de band niet lek.
Bandenspanningscontrole‐systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de bandenspanning van alle vier de
banden.
Page 187 of 241
Verzorging van de auto185Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, vervalt de typegoedkeu‐
ring van de auto bij het gebruik van
wielen zonder spanningssensoren.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken in Informatie- menu
voertuig ? op het Driver Informa‐
tion Center.
U selecteert het menu door indrukken van de knoppen op de hendel.
Druk op MENU om Informatie- menu
voertuig te selecteren ?.
Draai aan het stelwiel om het banden‐
spanningscontrolesysteem te selec‐
teren.
Midlevel-display:De bandenspanning voor elke band
wordt op zijn eigen pagina weergege‐
ven.
Uplevel-display:
Page 188 of 241

186Verzorging van de autoDe bandenspanning voor alle bandenwordt op één pagina weergegeven.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden
samen met het desbetreffende wiel
aangegeven in een bericht op het
Driver Information Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur
van de band.
Afhankelijkheid van temperatuur
3 183.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje w 3 81.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 221.
Als
w 60-90 seconden knippert en
daarna continu wordt verlicht, is er
een fout in het systeem. Roep de hulp in van een werkplaats.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden op het
Driver Information Center bij te
werken. Hierbij kan w oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na het rijden dooft, kan dit duiden
op een naderende te lage banden‐
spanning. Bandenspanning controle‐
ren.
Boordinformatie 3 90.
Schakel het contact uit wanneer de bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt w
voortdurend.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze banden. Hetcontrolelampje w brandt. Voor de
overige drie banden blijft het systeem
in werking.
Gebruik van standaard verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐
controlesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Bij opgeschroefde sensoren;
vervang het ventielelement en de
keerring. Bij opgeklikte sensoren;
vervang de complete ventielsteel.
Page 189 of 241

Verzorging van de auto187Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto
3 221 en selecteer de desbetref‐
fende instelling in het menu
Bandenbelasting op het Driver Infor‐
mation Center, Informatie- menu
voertuig 3 83. Deze instelling is de
referentie voor de bandenspannings‐ waarschuwingen.
Het menu Bandenbelasting verschijnt
alleen wanneer de auto stilstaat en de
parkeerrem ingeschakeld is.
Bij auto's met automatische versnel‐ lingsbak moet de keuzehendel op P
staan.
Midlevel-display:
Kies ● LO voor een comfortabele span‐
ning tot drie inzittenden.
● ECO voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● HI voor volledige belading.
Uplevel-display:Kies ● Licht voor een comfortabele
spanning tot drie inzittenden.
● Eco voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Koppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningssensor heeft
een unieke identificatiecode. De iden‐ tificatiecode moet aan de positie van
een nieuw wiel worden gekoppeld
nadat de wielen zijn geroteerd of alle
wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
Page 190 of 241

188Verzorging van de autovervangen. De bandenspannings‐
sensoren moeten ook worden gekop‐ peld na het vervangen van een reser‐
vewiel door een reguliere band met
een bandenspanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De
sensoren worden met een inleertool
in de volgende volgorde gekoppeld
aan de wielposities: voorwiel linker‐
zijde, voorwiel rechterzijde, achter‐
wiel rechterzijde en achterwiel linker‐
zijde. De richtingaanwijzer op de
momenteel actieve positie brandt
totdat de sensor gekoppeld is.
Roep de hulp in van een werkplaats.
U hebt 2 minuten voor het koppelen
van de positie van het eerste wiel en
5 minuten voor het koppelen van de
positie van alle vier wielen. Bij het
overschrijden van deze tijd stopt het
koppelen en moet u opnieuw begin‐
nen.
De koppelingsprocedure voor de
bandenspanningssensoren is als
volgt:
1. Schakel de parkeerrem in.
2. Schakel het contact in.3. Op auto's met automatische versnellingsbak: zet de keuze‐
hendel in P.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer
Neutraalstand.
4. Gebruik MENU op de hendel om
Informatie- menu voertuig ? op
het Driver Information Center te
selecteren.
5. Draai het stelwieltje om naar het bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
Midlevel-display:
Uplevel-display:
6. Druk op SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er
moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces
verschijnen.
7. Druk nogmaals op SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De
claxon piept twee keer om aan te
geven dat de ontvanger in de
inleermodus staat.
8. Begin met de voorwiel aan de linkerzijde.
9. Zet de inleertool bij het ventiel tegen de wang van de band. Drukdaarna op de toets om de banden‐ spanningssensor te activeren. De
Page 191 of 241

Verzorging van de auto189claxon piept ter bevestiging dat desensoridentificatiecode aan de
positie van dit wiel is gekoppeld.
10. Ga verder met het voorwiel rechts
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 9.
11. Ga verder met het achterwiel rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
12. Ga verder met het linker achter‐ wiel en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9. De
claxon piept twee keer ter aandui‐
ding dat de sensoridentificatie‐
code aan het linker achterwiel is
gekoppeld en dat de procedure
voor het koppelen van de banden‐ spanningssensoren afgerond is.
13. Schakel het contact uit.
14. Breng alle vier banden op de aanbevolen bandenspanning
zoals aangegeven op het etiket
bandenspanningsinformatie.
15. Zorg dat de bandenlaadstatus volgens de geselecteerde span‐
ning is ingesteld 3 83.Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het
verschil in profieldiepte van banden
op één as niet meer dan 2 mm zijn.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de
slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de zes jaar te
vervangen.
Van banden- en velgmaat veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk de nomi‐
nale bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er wellicht
andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een
andere bandenmaat de sticker met
de bandenspanning laten vervangen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 184.
Page 192 of 241

190Verzorging van de autoVoorzichtig
Bij het overgaan op wielen met
een diameter van 14 inch wordt de rijhoogte lager. Houd hiermee
rekening bij het rijden over obsta‐
kels.
9 Waarschuwing
Rijden met ongeschikte banden of
wielen kan ongevallen veroorza‐
ken en de typegoedkeuring van de auto vervalt hierdoor.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Stalen velgen: Bij gebruik van wiel‐
borgmoeren mogen de wieldoppen
niet worden bevestigd.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn uitsluitend op
de voorwielen toegestaan.
Gebruik altijd kettingen met fijne
schakels waardoor het loopvlak en de binnenkanten (inclusief kettingslot)
met niet meer dan 10 mm toenemen.9Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn toegestaan op
de bandenmaten 175/70 R14,
185/70 R14, 185/65 R15,
205/45 R17.
Sneeuwkettingen zijn toegestaan op
bandenmaten 195/55 R16 met velgen
van 16 x 6 en 16 x 6,5, de laatste
alleen in combinatie met beperkte
stuurhoek. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Sneeuwkettingen zijn niet toegestaan op de bandenmaten 215/45 R17 en
215/40 R18.
Sneeuwkettingen mogen niet op het
tijdelijke reservewiel worden gebruikt.