Kort en bondig111Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht en
groot licht ............................ 105
Uitstapverlichting ................ 108
Parkeerlichten .....................106
Knoppen voor Driver
Information Center ................83
2 Instrumenten ........................ 70
3 Driver Information Centre ...... 83
4 Bedieningselementen van
infotainment ......................... 63
5 Voorruitenwisser, wis-/
wasinstallatie voor,
achterruitenwisser, wis-/
wasinstallatie achter .............. 64
6 Centrale vergrendeling .........21
Stadsmodus ........................ 136
Brandstofkeuzeschakelaar ...72
Eco-knop voor Stop/Start-
systeem ............................... 123
Traction Control-systeem ...135
Elektronische stabiliteits‐
regeling .............................. 135
Parkeerhulp ........................ 143Lane Departure Warning ......63
Stoelverwarming ...................37
Verwarmd stuurwiel ..............63
7 Status-led alarmsysteem .....25
8 Alarmknipperlichten ...........104
Controlelamp airbag-
deactivering .......................... 79
Controlelamp
veiligheidsgordel
voorpassagier ......................78
9 Info-Display .......................... 88
10 Middelste luchtroosters ......118
11 Zijdelingse luchtroosters,
passagierszijde ...................118
12 Airbag deactiveren ...............46
13 Handschoenenkastje ...........53
14 Verwarming en ventilatie ....110
15 Elektrische aansluiting ..........68
16 USB-ingang ........................... 10
17 Keuzehendel ....................... 129
18 Parkeerrem ......................... 134
19 Contactslot met stuurslot ...12120 Claxon .................................. 64
Bestuurdersairbag ...............44
21 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 162
22 Stuurwiel verstellen ..............63
23 Lichtschakelaar ..................101
Koplampverstelling ............103
Mistachterlicht ....................105
Mistlampen voor .................. 105
Helderheid van instrumen‐
tenverlichting ....................... 106
Zekeringhouder ..................180
24 Elektrische ruitbediening .......29
25 Buitenspiegels ......................27
26 Cruisecontrol ...................... 137
Snelheidsbegrenzer ...........139
Frontaanrijdingswaar‐ schuwing ............................ 140
Kort en bondig17Voordat u wegrijdt
Voor het wegrijden controleren ● Bandenspanning 3 183 en -staat
3 221.
● Motoroliepeil en vloeistofniveaus 3 163.
● Ruiten, spiegels, rijverlichting en kentekenplaat: vrij van vuil,
sneeuw of ijs en gebruiksklaar.
● Juiste positie van spiegels 3 27, stoelen 3 33 en veilig‐
heidsgordels 3 38.
● Werking van remsysteem (bij lage snelheid), vooral bij vochtige
remmen.Motor starten
● Draai de sleutel naar stand 1.
● Verdraai het stuurwiel iets om het
stuurslot te ontgrendelen.
● Handgeschakelde versnellings‐ bak: trap het koppelings- en
rempedaal in.
Automatische versnellingsbak:
trap het rempedaal in en zet de
keuzehendel op P of N.
● Trap het gaspedaal niet in.
● Draai de sleutel naar stand 3 en
laat deze los.
Motor starten 3 122.
Stop-startsysteem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en aan bepaalde voorwaarden is voldaan, activeer dan een Autostop
zoals hieronder beschreven:
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Schakel de neutraalstand in.
● Laat het koppelingspedaal los.
Een Autostop wordt aangegeven
door controlelampje D.
Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw intrappen. Controlelampje D dooft.
Stoelen, veiligheidssystemen37Verwarming
Activeer de stoelverwarming door op
ß voor de betreffende voorstoel te
drukken.
De LED in de knop brandt om active‐ ring aan te geven.
Druk ß nogmaals in om de stoelver‐
warming te deactiveren.
De stoelverwarming werkt wanneer
de motor loopt.
Tijdens een Autostop werkt de stoel‐
verwarming ook.
Stop-startsysteem 3 123.
Veiligheidsgordels
De veiligheidsgordels worden bij snel
optrekken of hard remmen geblok‐
keerd om de inzittenden op hun stoel te houden. Daarom neemt het gevaar
voor letsel aanzienlijk af.
9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit
omdoen.
Inzittenden die geen gebruik
maken van de veiligheidsgordel
brengen bij eventuele aanrijdin‐
gen medepassagiers en zichzelf in gevaar.
Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor
gebruik door slechts één persoon
tegelijk.
Kinderveiligheidssysteem 3 47.
Laat alle onderdelen van het gordel‐
systeem regelmatig op schade,
verontreiniging en juiste werking
controleren.
Laat beschadigde componenten
vervangen in een werkplaats. Laat na
een aanrijding de veiligheidsgordels
en de gordelspanners in een werk‐
plaats vervangen.
62Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................63
Stuurwielverstelling ...................63
Stuurbedieningsknoppen ...........63
Verwarmd stuurwiel ...................63
Claxon ....................................... 64
Wis- en wasinstallatie voorruit ...64
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 65
Buitentemperatuur .....................66
Klok ........................................... 67
Elektrische aansluitingen ...........68
Aansteker .................................. 69
Asbakken ................................... 69
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................70
Instrumentengroep ....................70
Snelheidsmeter ......................... 70
Kilometerteller ........................... 70
Dagteller .................................... 70
Toerenteller ............................... 71
Brandstofmeter .......................... 71
Brandstofkeuzeschakelaar ........72
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 73Service-display.......................... 74
Controlelampen ......................... 75
Richtingaanwijzers ....................77
Gordelverklikker ........................78
Airbag en gordelspanners .........78
Airbag-deactivering ...................79
Laadsysteem ............................. 79
Storingsindicatielamp ................79
Service-indicatie ........................79
Rem- en koppelingssysteem .....79
Pedaal intrappen .......................80
Antiblokkeersysteem (ABS) .......80
Schakelen .................................. 80
Stuurbekrachtiging ....................80
Lane Departure Warning ...........80
Parkeerhulp ............................... 80
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....81
Uitlaatfilter ................................. 81
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 81
Motoroliedruk ............................. 82
Te laag brandstofpeil .................82
Startbeveiliging .......................... 82
Motorvermogen verminderd ......82
Autostop .................................... 82
Rijverlichting .............................. 82
Groot licht .................................. 83
Mistlampen voor ........................83
Mistachterlicht ........................... 83Cruise control............................ 83
Voorligger gedetecteerd ............83
Snelheidsbegrenzer ..................83
Verkeersbordherkenning ...........83
Portier open ............................... 83
Displays ....................................... 83
Driver Information Center ..........83
Info-Display ............................... 88
Boordinformatie ........................... 90
Geluidssignalen .........................92
Batterijspanning .........................92
Persoonlijke instellingen ..............93
Telematicaservice ........................96
OnStar ....................................... 96
64Instrumenten en bedieningsorganenDe gedeelten van het stuurwiel die
specifiek gemarkeerd zijn voor plaat‐
sing van de handen zijn sneller warm en worden warmer dan de overigegedeelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop-startsysteem 3 123.
Claxon
j indrukken.
Wis- en wasinstallatie
voorruit
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamINT:intervalschakeling
of
automatische wisfunctie met
regensensorOFF:uit
Hendel omlaag in stand 1x duwen om
wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitenwisser uitge‐
schakeld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om de wisfre‐
quentie in te stellen.
Instrumenten en bedieningsorganen69Er zit een 12V-aansluiting in de
middenconsole.
Het maximaal opgenomen vermogen
mag niet meer bedragen dan 120 W.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, is de aansluiting gedeactiveerd. De aansluiting wordt ook gedeacti‐
veerd wanneer de accuspanning laag
is.
Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de
DIN-norm VDE 40 839.
Sluit geen accessoires aan die
stroom leveren, zoals laadtoestellen
of accu's.
Aansluiting niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop/Start-systeem 3 123.Aansteker
Er zit een aansteker in de midden‐
console.
Druk de aansteker in. Als het element
gloeit, wordt deze automatisch uitge‐
schakeld. Trek de aansteker eruit.
Asbakken
Voorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐baar afval.
De verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden aangebracht.
Instrumenten en bedieningsorganen77Controlelampjes in de
middenconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzers 3 77XGordelverklikker 3 78vAirbags en gordelspanners
3 78VAirbag deactiveren 3 79pLaadsysteem 3 79ZStoringsindicatielamp 3 79gLaat auto spoedig nakijken
3 79RRem- en koppelingssysteem
3 79-Pedaal intrappen 3 80uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 80RSchakelen 3 80cStuurbekrachtiging 3 80)Lane Departure Warning
3 80rParkeerhulp 3 80bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 81%Uitlaatfilter 3 81wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 81IMotoroliedruk 3 82YTe laag brandstofpeil 3 82dStartbeveiliging 3 82#Beperkt motorvermogen
3 82DAutostop 3 828Buitenverlichting 3 82CGroot licht 3 83>Mistlamp 3 83rMistachterlicht 3 83mCruisecontrol 3 83AVoorligger gedetecteerd
3 83LSnelheidsbegrenzer 3 83LVerkeersbordherkenning
3 83hPortier open 3 83
Richtingaanwijzers
O brandt of knippert groen.
Brandt kort
De parkeerlichten worden ingescha‐
keld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer
kapot of bijbehorende zekering door‐
gebrand.
Vervangen van lampen 3 168.
Instrumenten en bedieningsorganen799Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 37.
Airbagsysteem 3 40.
Airbag-deactivering V brandt geel.
Brandt ongeveer 60 seconden na het
inschakelen van het contact. De
passagiersairbag voor is geactiveerd.
* brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd 3 46.
9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem
tezamen met een geactiveerde
airbag op de passagiersstoel
voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Service-indicatie
g brandt geel.
Ook verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Laat de auto nakijken.
De hulp van een werkplaats inroepen. Boordinformatie 3 90.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.