Page 137 of 235

Rijden en bediening135Automatisch uitschakelen:● De rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u.
● De rijsnelheid met meer dan 25 km/u onder de ingestelde
snelheid daalt.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt.
● De keuzehendel is in N.
● Het motortoerental is in een zeer
laag bereik.
● Het Traction Control-systeem of elektronische stabiliteitsregeling
is actief.
● Als u tegelijkertijd op RES/+ drukt
en het rempedaal intrapt, wordt
de cruisecontrol gedeactiveerd
en wordt de opgeslagen snelheid gewist.
Opgeslagen snelheid hervatten Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid hoger dan 30 km/u. De
opgeslagen snelheid wordt nu over‐
genomen.Systeem uitschakelen
Druk op m; het controlelampje m op
de instrumentengroep dooft. De opslagen snelheid wordt gewist.
Via L voor het activeren van de snel‐
heidsbegrenzer of het uitschakelen van het contact wordt ook de cruise‐
control uitgeschakeld en wordt de
opgeslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De maximumsnelheid kan worden
ingesteld op snelheden hoger dan 25 km/u tot maximaal 200 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bijhet afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.Functie activeren
Druk op L. Als de cruisecontrol
eerder geactiveerd was, wordt deze
uitgeschakeld als de snelheidsbe‐
grenzer wordt geactiveerd en het
controlelampje m dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel kort naar SET/-:
de huidige snelheid wordt als snel‐
heidslimiet opgeslagen. De snel‐
heidslimiet verschijnt op het Driver
Information Center.
Page 138 of 235

136Rijden en bediening
Snelheidslimiet wijzigenAls de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel naar RES/+
draaien om te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
Wanneer de maximumsnelheid wordt overschreden zonder dat de bestuur‐
der dit heeft gedaan, knippert de snel‐ heid in het Driver Information Center
en klinkt er een waarschuwingstoon.
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig in te trappen, tot
bijna tegen de aanslag. In dit geval
klinkt er geen waarschuwingstoon.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Functie deactiveren Druk op y: snelheidsbegrenzer
wordt gedeactiveerd en de snelheid
van de auto is niet meer begrensd.
De opgeslagen maximumsnelheid
staat tussen haakjes op het Driver
Information Center.
Ook verschijnt er een bijbehorend
bericht op het Uplevel-display.
Snelheidslimiet hervatten Draai het stelwiel naar RES/+. De
opgeslagen maximumsnelheid wordt bereikt en staat zonder haakjes op
het Driver Information Center.Systeem uitschakelen
Druk op L, de indicatie van de snel‐
heidslimiet in het Driver Information
Center dooft. De opslagen snelheid
wordt gewist.
Door via m de cruisecontrol te active‐
ren wordt de snelheidsbegrenzer ook
gedeactiveerd en de opgeslagen
snelheid gewist.
Door het contact uit te schakelen
wordt de snelheidsbegrenzer ook
gedeactiveerd maar de snelheidsli‐
miet wordt opgeslagen voor de
volgende activering van de snelheids‐ begrenzer.
Parkeerhulp Algemene informatie
Wijzig bij het gebruik van de trekhaak
de configuratie-instellingen in het
menu Persoonlijke instellingen op het
Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 92.
Bij een aanhangwagen of fietsendra‐
ger op de trekhaak is de parkeerhulp
gedeactiveerd.
Page 139 of 235

Rijden en bediening137Parkeerhulp achter9Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden en het gebruik van de parkeerhulp achter de zone rondom de auto.
De parkeerhulp achter vereenvoudigthet inparkeren door de afstand
tussen de auto en eventuele obsta‐ kels achter te meten. Deze informeert en waarschuwt de bestuurder met
geluids- en visuele signalen.
Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Activering
Wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt, is het systeem automa‐
tisch klaar voor gebruik.
Een brandende led in de parkeerhulp‐
toets r geeft aan dat het systeem
klaar voor gebruik is.
Melding
Het systeem waarschuwt u met
akoestische signalen voor potentieel
gevaarlijke obstakels achter de auto
op een afstand kleiner dan 1,5 m. De
akoestische signalen volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot de
obstakels afneemt. Is de afstand klei‐ ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter de auto weergegeven met
veranderlijke afstandslijnen op het
Driver Information Center met Uple‐
vel-display 3 82 of, afhankelijk van de
versie, op het Colour-Info-Display 3 87.Deactivering
Het systeem schakelt automatisch uit
wanneer de achteruitversnelling
wordt uitgeschakeld.
Handmatig uitschakelen is ook moge‐
lijk door op r te drukken.
In beide gevallen dooft de led in de
knop.
Storing
Bij een storing of als het systeem
tijdelijk niet goed werkt, bijv. vanwege veel geluid buiten of andere storende
factoren, knippert de led in de knop
3 seconden lang alvorens deze dooft.
Het controlelampje r brandt op de
Page 140 of 235

138Rijden en bedieninginstrumentengroep 3 79 en verschijnt
er een bericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Parkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto.
Deze informeert en waarschuwt u met
akoestische signalen en displaymel‐
dingen.
Het systeem heeft zes ultrasone
parkeersensoren in zowel achter- als
voorbumper.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter, elk met een andere geluidsfrequentie.
De parkeerhulp voor-achter werkt
altijd samen met de geavanceerde
parkeerhulp, zie het hoofdstuk
"Geavanceerde parkeerhulp"
verderop.
Parkeerhulpknop D en
bedieningslogica
De parkeerhulp voor-achter en de
geavanceerde parkeerhulp gebrui‐
ken beide dezelfde toets voor active‐
ren en deactiveren:
Kort indrukken van D activeert of
deactiveert de parkeerhulp.
Lang indrukken van D (ca.
1 seconde) activeert of deactiveert
ook de geavanceerde parkeerhulp,
zie de afzonderlijke beschrijving.
Page 141 of 235

Rijden en bediening139Door D in te drukken bedient u de
systemen via de knoppen en wel als volgt:
● Als alleen de parkeerhulp voor- achter actief is, deactiveert u de
parkeerhulp voor-achter door de
toets kort in te drukken.
● Als alleen de parkeerhulp voor- achter actief is, activeert u de
geavanceerde parkeerhulp door
de toets lang in te drukken.
● Als alleen geavanceerde parkeerhulp actief is en het
systeem in de zoekmodus
parkeerplek is, activeert kort drukken de parkeerhulp voor-achter.
● Als alleen geavanceerde parkeerhulp actief is en het
systeem in de inparkeermodus
is, deactiveert kort drukken de
geavanceerde parkeerhulp.
● Als geavanceerde parkeerhulp actief is, deactiveert lang drukken
de geavanceerde parkeerhulp en de parkeerhulp voor-achter.● Als een vooruitversnelling of de neutraalstand ingeschakeld is,
activeert of deactiveert u door kort indrukken van de toets
alleen de parkeerhulp voor.
● Als de achteruitversnelling inge‐ schakeld is, activeert of deacti‐veert u door kort indrukken van
de toets de parkeerhulp voor en
achter.
Activering
Het systeem wordt automatisch inge‐ schakeld bij een snelheid tot
11 km/u.
Een brandende led in de parkeerhulp‐
toets D geeft aan dat het systeem
klaar voor gebruik is.
Als D binnen een ontstekingscyclus
wordt uitgeschakeld, wordt de voor‐
ste parkeerhulp gedeactiveerd. Als
de snelheid eerder meer dan
25 km/u was, wordt de parkeerhulp
opnieuw geactiveerd wanneer de
snelheid tot onder 11 km/u daalt.
Bij deactivering van het systeem
dooft de led in de knop en verschijnt
er een bericht op het Driver Informa‐
tion Center.Melding
Het systeem waarschuwt u met
akoestische signalen tegen potenti‐
eel gevaarlijke obstakels vóór de auto binnen een afstand tot 80 cm entegen potentieel gevaarlijke obsta‐
kels achter de auto binnen een
afstand tot 1,5 m.
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan de desbetreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat
obstakel afneemt. Is de afstand klei‐
ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand van de auto tot
obstakels weergegeven op het Driver
Information Center met Uplevel-
display 3 82 of, afhankelijk van de
versie, op het Colour-Info-Display 3 87.
Page 142 of 235

140Rijden en bediening
De afstand tot een obstakel voor en
achter wordt aangegeven met veran‐
derlijke afstandslijnen op het Driver
Information Center.
De afstandsmelding wordt mogelijk
geblokkeerd door boordinformatie
met een hogere prioriteit. Zodra het
bericht is bevestigd, wordt de afstand
weer aangegeven.De afstand tot obstakels wordt
getoond op het Colour-Info-Display
door gekleurde zones vóór of achter
de auto 3 87.
Deactivering
Bij een snelheid van meer dan
11 km/u wordt het systeem automa‐ tisch gedeactiveerd.
Handmatig deactiveren is ook moge‐
lijk door het indrukken van de
parkeerhulptoets D.
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, dooft de led in de knop en,
indien handmatig gedeactiveerd,
verschijnt een melding op het Driver
Information Center.
Na het handmatig deactiveren wordt
de parkeerhulp voor weer geacti‐
veerd als D wordt ingedrukt.
Het complete systeem is handmatig
uit te schakelen in het menu Persoon‐ lijke instellingen op het Info-Display.
Het blijft gedeactiveerd voor de duur
van de contactcyclus of totdat het
opnieuw wordt geactiveerd in het
menu Persoonlijke instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 92.
Storing
Bij een storing of als het systeem
tijdelijk niet goed werkt, bijv. vanwege
veel geluid buiten of andere storende factoren, verschijnt een bericht op het
Driver Information Center.
Boordinformatie 3 89.
Page 143 of 235

Rijden en bediening141Geavanceerde parkeerhulp9Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
bij het passeren of de parkeerplek
groot genoeg is, berekent het traject
en stuurt de auto automatisch in een
fileparkeer- of insteekplek.
Instructies verschijnen op het Driver
Information Center 3 82 of, afhanke‐
lijk van de versie, op het Colour-Info-
Display 3 87, ondersteund door
akoestische signalen.
De bestuurder hoeft alleen op te trek‐ ken, te remmen en te schakelen, het
sturen gebeurt automatisch.
De geavanceerde parkeerhulp kan
alleen bij vooruit rijden worden geac‐
tiveerd.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor-
achter, zie het vorige hoofdstuk.
Beide systemen gebruiken dezelfde
sensoren in de voor- en achterbum‐
per.
Toets D en bedieningslogica
De geavanceerde parkeerhulp en de
parkeerhulp voor-achter gebruiken
beide dezelfde toets voor activeren
en deactiveren:
Kort indrukken van D activeert of
deactiveert de parkeerhulp.
Lang indrukken van D (ca.
1 seconde) activeert of deactiveert
ook de geavanceerde parkeerhulp,
zie de afzonderlijke beschrijving hier‐
onder.
Door D in te drukken bedient u de
systemen via de knoppen en wel als volgt:
● Als alleen de parkeerhulp voor- achter actief is, deactiveert u de
parkeerhulp voor-achter door de
toets kort in te drukken.
● Als alleen de parkeerhulp voor- achter actief is, activeert u de
geavanceerde parkeerhulp door de toets lang in te drukken.
● Als alleen geavanceerde parkeerhulp actief is en het
systeem in de zoekmodus
parkeerplek is, activeert kort
drukken de parkeerhulp voor- achter.
● Als alleen geavanceerde parkeerhulp actief is en het
systeem in de inparkeermodus
is, deactiveert kort drukken de
geavanceerde parkeerhulp.
Page 144 of 235

142Rijden en bediening● Als geavanceerde parkeerhulpactief is, deactiveert lang drukken
de geavanceerde parkeerhulp en
de parkeerhulp voor-achter.
● Als de vooruitversnelling of de neutraalstand ingeschakeld is,activeert of deactiveert u door
kort indrukken van de toets de
parkeerhulp voor.
● Als de achteruitversnelling inge‐ schakeld is, activeert of deacti‐
veert u door kort indrukken van
de toets de parkeerhulp voor en
achter.
ActiveringBij het zoeken naar een parkeerplek
is het systeem door lang indrukken van D klaar voor gebruik.
In de parkeerhulpmodus herkent en memoreert het systeem fileparkeer‐
plekken van 10 m en insteekplekken
van 6 m.
Het systeem kan alleen worden geac‐
tiveerd bij snelheden tot 30 km/u en
het systeem zoekt naar parkeerplek‐
ken bij een snelheid tot 30 km/u.
De maximaal toegestane parallelle
afstand tussen de auto en een rij
geparkeerde auto's is 1,8 m voor file‐
parkeren en 2,5 m voor insteken.
WerkingZoekmodus parkeerplek
Melding op het Driver Information
Center
Selecteer een fileparkeerplek of een
insteekplek op het Driver Information
Center door op SET/CLR te drukken.