Kort en bondig111Elektrische ruitbediening .......28
2 Buitenspiegels ......................27
3 Cruisecontrol ...................... 133
Snelheidsbegrenzer ............135
4 Zijdelingse luchtroosters .....117
5 Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht en
groot licht ............................ 104
Omgevingsverlichting ......... 107
Parkeerlichten .....................104
Knoppen voor Driver
Information Center ................82
6 Instrumenten ........................ 70
7 Bedieningselementen van
infotainment ......................... 63
8 Driver Information Center ...... 82
9 Voorruitenwisser, wis-/
wasinstallatie voor,
achterruitenwisser, wis-/
wasinstallatie achter .............. 64
10 Centrale vergrendeling .........22
Stadsmodus ........................ 132
Brandstofkeuzeschakelaar ...71Eco-knop voor Stop/Start-
systeem ............................... 122
Traction Control-systeem ...130
Elektronische
stabiliteitsregeling ...............131
Parkeerhulp ........................ 136
Stoelverwarming ...................37
Verwarmd stuurwiel ..............63
11 Info-Display .......................... 87
12 Alarmknipperlichten ...........103
Controlelamp airbag-
deactivering .......................... 77
Controlelamp
veiligheidsgordel
voorpassagier ......................77
13 Sensor elektronisch
klimaatregelsysteem ..........112
14 Middelste luchtroosters ......117
15 Zijdelingse luchtroosters
passagierszijde ...................117
16 Handschoenenkastje ...........52
17 Verwarming en ventilatie ....109
18 Elektrische aansluiting ..........68
19 AUX-ingang, USB-ingang .....1020 Keuzehendel,
versnellingsbak ..................127
21 Parkeerrem ......................... 129
22 Contactslot met stuurslot ...120
23 Claxon .................................. 64
Bestuurdersairbag ...............43
24 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 156
25 Stuurwiel verstellen ..............63
26 Lichtschakelaar ..................101
Koplampverstelling ............103
Mistachterlicht ....................104
Zekeringhouder ..................173
Helderheid van instrumen‐
tenverlichting ....................... 105
Helderheid van
omgevingslicht ...................105
62Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................63
Stuurwielverstelling ...................63
Stuurbedieningsknoppen ...........63
Verwarmd stuurwiel ...................63
Claxon ....................................... 64
Wis- en wasinstallatie voorruit ...64
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 65
Buitentemperatuur .....................66
Klok ........................................... 67
Elektrische aansluitingen ...........68
Aansteker .................................. 69
Asbakken ................................... 69
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................70
Instrumentengroep ....................70
Snelheidsmeter ......................... 70
Kilometerteller ........................... 70
Dagteller .................................... 70
Toerenteller ............................... 70
Brandstofmeter .......................... 71
Brandstofkeuzeschakelaar ........71
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 72Service-display.......................... 73
Controlelampjes ........................74
Richtingaanwijzers ....................76
Gordelverklikker ........................77
Airbag en gordelspanners .........77
Airbag-deactivering ...................77
Laadsysteem ............................. 78
Storingsindicatielamp ................78
Service-indicatie ........................78
Rem- en koppelingssysteem .....78
Pedaal intrappen .......................78
Antiblokkeersysteem (ABS) .......79
Schakelen .................................. 79
Stuurbekrachtiging ....................79
Parkeerhulp ............................... 79
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............79
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....79
Uitlaatfilter ................................. 80
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 80
Motoroliedruk ............................. 80
Te laag brandstofpeil .................81
Startbeveiliging .......................... 81
Rijverlichting .............................. 81
Groot licht .................................. 81
Mistachterlicht ........................... 81
Cruise control ............................ 81
Portier open ............................... 81Displays....................................... 82
Driver Information Center ..........82
Info-Display ............................... 87
Boordinformatie ........................... 89
Geluidssignalen .........................91
Batterijspanning .........................91
Persoonlijke instellingen ..............92
Telematicaservice ........................96
OnStar ....................................... 96
76Instrumenten en bedieningsorganenControlelampjes in de
middenconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzers 3 76XGordelverklikker 3 77vAirbags en gordelspanners
3 77VAirbag deactiveren 3 77pLaadsysteem 3 78ZStoringsindicatielamp 3 78gLaat auto spoedig nakijken
3 78RRem- en koppelingssysteem
3 78-Pedaal intrappen 3 78uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 79[Schakelen 3 79cStuurbekrachtiging 3 79rParkeerhulp 3 79nElektronische stabiliteitsrege‐
ling UIT 3 79bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 79%Uitlaatfilter 3 80wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 80IMotoroliedruk 3 80YTe laag brandstofpeil 3 81dStartbeveiliging 3 818Buitenverlichting 3 81CGroot licht 3 81rMistachterlicht 3 81mCruisecontrol 3 81hPortier open 3 81
Richtingaanwijzers
O brandt of knippert groen.
Brandt kort
De parkeerlichten worden ingescha‐
keld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer
kapot of bijbehorende zekering door‐
gebrand.
Vervangen van lampen 3 161.
Zekeringen 3 170
Richtingaanwijzers 3 104.
Instrumenten en bedieningsorganen79Bij sommige versies verschijnt op het
Driver Information Center de aanwij‐
zing om het koppelingspedaal in te
trappen 3 89.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 128.
Schakelen [ brandt groen als controlelampje of
verschijnt als een symbool op het
Driver Information Center met Uple‐
vel-display wanneer opschakelen
wordt geadviseerd om brandstof te
besparen.
Eco-informatiemenuDe schakelaanduiding verschijnt als
een volledige pagina op het Driver
Information Center.
Eco-informatiemenu 3 82.
Stuurbekrachtiging
c brandt geel.
Gaat branden met
uitgeschakelde
stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐
systeem. Roep de hulp in van een
werkplaats.
c en b lichten tegelijkertijd op
Stuurbekrachtiging moet worden
gekalibreerd, systeemkalibratie
3 132.
Parkeerhulp
r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door verontreinigde of met
sneeuw of ijs bedekte sensorenof
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het
systeem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring
onmiddellijk door een werkplaats
laten verhelpen.
Parkeerhulp 3 136.
Elektronische stabiliteitsregeling UIT
t brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 131.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling en Traction Control-systeem
b knippert of brandt geel.
80Instrumenten en bedieningsorganenKnippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Er
verschijnt een waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center.
Verder rijden is mogelijk. Het systeem
is buiten werking. De rijstabiliteit kanechter afhankelijk van de staat van
het wegdek verslechteren.
Laat de oorzaak van de storing
onmiddellijk in een werkplaats verhel‐
pen.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 131.
Traction Control-systeem 3 130.
Uitlaatfilter % brandt of knippert geel.
Het uitlaatfilter moet worden gerei‐
nigd.Blijf rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder
2000 1/min dalen.
Brandt Het uitlaatfilter is vol. Start het rege‐
neratieproces zo spoedig mogelijk.
Knippert
Het maximale vulniveau van het filter
is bereikt. Start het regeneratieproces
onmiddellijk om schade aan de motor
te voorkomen.
Uitlaatfilter 3 126.
Stop/Start-systeem 3 122.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv.
reservewiel). Na 60 - 90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 178.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na inschakeling van de ontste‐ king en dooft vlak na het starten van
de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. De koppeling intrappen.
2. Neutraalstand selecteren.
Rijden en bediening119Rijden en bedieningRijtips......................................... 119
Controle over de auto ..............119
Sturen ...................................... 120
Starten en bediening .................120
Nieuwe auto inrijden ................120
Contactslotstanden ..................120
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 121
Motor starten ........................... 121
Uitrol-brandstofafsluiter ...........122
Stop/Start-systeem ..................122
Parkeren .................................. 124
Uitlaatgassen ............................. 125
Uitlaatfilter ............................... 126
Katalysator .............................. 126
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 127
Remmen .................................... 128
Antiblokkeersysteem ...............128
Handrem .................................. 129
Remassistentie ........................129
Hellingrem ............................... 129
Rijregelsystemen .......................130
Traction Control .......................130Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) ...................................... 131
Stadsmodus ............................ 132
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 133
Cruisecontrol ........................... 133
Snelheidsbegrenzer ................135
Parkeerhulp ............................. 136
Blindehoeksysteem .................146
Brandstof ................................... 148
Brandstof voor benzinemotoren .....................148
Brandstof voor rijden op lpg ....149
Tanken .................................... 149Rijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop/Start-systeem 3 122.
Stationair aanjagen Als het nodig is om de accu op teladen wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Uple‐ vel-display.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
130Rijden en bedieningRijregelsystemenTraction Control
De Traction Control (TC) is een
onderdeel van de elektronische stabi‐
liteitsregeling (ESC).
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐ liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Deactivering
U kunt de TC uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moet kunnen doorslaan: druk even op b.
Bij het deactiveren van TC verschijnt er een statusbericht op het Driver
Information Center.
Wanneer TC wordt gedeactiveerd,
blijft ESC actief.
U kunt TC weer activeren door
nogmaals op b te drukken. Bij het
weer activeren van TC verschijnt er een statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center.
Rijden en bediening131De TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u het contact de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht of een
waarschuwingscode op het Driver
Information Center. Het systeem is
buiten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsre‐
geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐ biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur / overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.ESC werkt in combinatie met het
Traction Control-systeem (TC). Het
voorkomt dat de aangedreven wielen
doorslaan.
ESC werkt na elke motorstart zodra
controlelampje b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelampje b 3 79.
Deactivering
U kunt ESC en TC deactiveren: ● houd b gedurende minimaal
5 seconden ingedrukt: ESC en
TC worden beide gedeactiveerd:
t licht op en er verschijnen
statusberichten op het Driver
Information Center.