Page 73 of 235

Instrumenten en bedieningsorganen71Brandstofmeter
Geeft het peil in de brandstoftank
aan.
De pijl wijst naar de kant van de auto
waar de tankklep zit.
Tijdens rijden op vloeibaar gas wordt
het peil in de gastank weergegeven.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp Y. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
Tijdens rijden op vloeibaar gas scha‐
kelt het systeem automatisch naar
rijden op benzine als de gastanks
leeg zijn 3 71.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Brandstofkeuzeschakelaar
Als u op LPG
drukt, wordt tussen
rijden op benzine en rijden op vloei‐
baar gas geschakeld zodra de
vereiste parameters (koelvloeistof‐
temperatuur, gastemperatuur en
minimaal motortoerental) zijn bereikt.
Er wordt gewoonlijk aan de vereisten
voldaan na ong. 60 seconden (afhan‐ kelijk van de buitentemperatuur) en
de eerste keer dat stevig op het
gaspedaal wordt gedrukt. De led-
status toont de huidige werkingsmo‐ dus.Led uit:rijden op benzineLed
knippert:voorwaarden voor over‐
schakelen op rijden op
lpg controleren. Licht op
als aan de voorwaarden
voldaan is.Led aan:rijden op vloeibaar gasLed knip‐
pert vijf
keer en
dooft:Lpg-tank is leeg of
storing in lpg-systeem. Er
verschijnt een bericht op
het Driver Information
Center.
De geselecteerde brandstofmodus
wordt opgeslagen en bij de volgende
contactcyclus opnieuw geactiveerd als er aan de voorwaarden voldaan is.
Zodra de lpg-tanks leeg zijn, wordt tot
aan het uitschakelen van het contact
automatisch op benzine overgescha‐
keld.
Bij het automatisch omschakelen van rijden op benzine op gas of omge‐
keerd werkt de motor wellicht even niet.
Page 74 of 235

72Instrumenten en bedieningsorganenWanneer de brandstoftank leeg is,
start de motor niet.
De benzinetank om de zes maanden
leegrijden totdat controlelampje Y
oplicht en dan opnieuw tanken. Dit helpt de brandstofkwaliteit en
systeemwerking voor rijden op
benzine in stand houden.
De auto regelmatig voltanken om corrosie in de tank tegen te gaan.
Verhelpen van storingen
Als overschakeling op gas niet moge‐
lijk is, controleer dan alvorens te star‐ ten of er voldoende lpg of benzine
aanwezig is.
Vanwege extreme temperaturen in
combinatie met de samenstelling van
het gas kan het iets langer duren
voordat het systeem van de benzine- naar de gasmodus omschakelt.
In extreme situaties kan het systeem
ook terugschakelen naar de benzine‐
modus als niet aan de minimale eisen wordt voldaan. Als dat het geval is,
kunt u wellicht weer overschakelen
naar rijden op lpg.Bij alle andere storingen de hulp van
een werkplaats inroepen.Voorzichtig
Reparaties en bijstellingen mogen alleen door getrainde specialisten
worden uitgevoerd om de veilig‐
heid en garantie op het LPG-
systeem te handhaven.
Aan vloeibaar gas is een speciale
geur gegeven zodat alle lekken
gemakkelijk ontdekt kunnen worden.
9 Waarschuwing
Als u gas in de auto of in de onmid‐
dellijke omgeving ruikt, schakel
dan onmiddellijk naar benzinemo‐
dus. Niet roken. Geen open vlam‐ men of ontstekingsbronnen.
Als er nog wel gaslucht is, start de
motor dan niet. Laat de oorzaak van
de storing onmiddellijk in een werk‐ plaats verhelpen.
Bij gebruik van ondergrondse gara‐
ges de instructies van de beheerder
en plaatselijk wetgeving volgen.
Let op
Bij een ongeluk moet u het contact
uitschakelen.
Brandstof voor het rijden op vloeibaar
gas 3 149.
Koelvloeistoftemperatuur‐ meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
Page 75 of 235

Instrumenten en bedieningsorganen73linker gedeelte:motor nog niet op
bedrijfstempera‐
tuurmiddelste
gedeelte:normale bedrijfs‐
temperatuurrechter
gedeelte:koelvloeistoftem‐
peratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Wanneer het systeem heeft berekend dat de resterende levensduur van de
motorolie is afgenomen, verschijnt er
een waarschuwingsbericht op het
Driver Information Center. Laat de
motorolie en het oliefilter binnen een
week of 500 km door een werkplaats
verversen/vervangen (afhankelijk
van wat het eerst bereikt wordt).
Dit kan een extra verversing van de
motorolie en vervanging van het
motoroliefilter zijn of onderdeel van
een reguliere servicebeurt.
Midlevel-display
De resterende levensduur van de
motorolie in procenten verschijnt
naast het controlelampje I op het
Midlevel-display.
Uplevel-display
De resterende levensduur van de
motorolie in procenten verschijnt op
de Informatie- menu voertuig op het
Uplevel-display.
Gebruik de knoppen op de hendel om
de resterende levensduur van de
motorolie te zien:
Druk op MENU om Informatie- menu
voertuig te selecteren.
Draai het stelwieltje naar de optie
Resterende levensduur olie .
Terugzetten
Druk gedurende enkele seconden op SET/CLR op de hendel om terug te
zetten. De pagina met de resterende
Page 76 of 235

74Instrumenten en bedieningsorganenlevensduur van de motorolie moet
actief zijn. Schakel alleen het contact in, de motor moet uitgeschakeld zijn.
Bij het verversen van de olie moet het
systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. Roep de hulp in van een werkplaats.
Volgende onderhoudsbeurt
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center, wanneer er
onderhoud aan de auto vereist is. Laat de servicebeurt binnen een
week of na maximaal 500 km (afhan‐ kelijk van wat het eerst bereikt wordt)
door een werkplaats laten uitvoeren.
Driver Information Center 3 82.
Service-informatie 3 203.
Controlelampjes
De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de positie van de
controlelampjes verschillen.Bij het inschakelen van de ontsteking
lichten de meeste controlelampjes
korte tijd op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐ ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingWit:inschakelbevestiging
Page 77 of 235
Instrumenten en bedieningsorganen75Controlelampjes in de instrumentengroep
Page 78 of 235

76Instrumenten en bedieningsorganenControlelampjes in de
middenconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzers 3 76XGordelverklikker 3 77vAirbags en gordelspanners
3 77VAirbag deactiveren 3 77pLaadsysteem 3 78ZStoringsindicatielamp 3 78gLaat auto spoedig nakijken
3 78RRem- en koppelingssysteem
3 78-Pedaal intrappen 3 78uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 79[Schakelen 3 79cStuurbekrachtiging 3 79rParkeerhulp 3 79nElektronische stabiliteitsrege‐
ling UIT 3 79bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 79%Uitlaatfilter 3 80wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 80IMotoroliedruk 3 80YTe laag brandstofpeil 3 81dStartbeveiliging 3 818Buitenverlichting 3 81CGroot licht 3 81rMistachterlicht 3 81mCruisecontrol 3 81hPortier open 3 81
Richtingaanwijzers
O brandt of knippert groen.
Brandt kort
De parkeerlichten worden ingescha‐
keld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer
kapot of bijbehorende zekering door‐
gebrand.
Vervangen van lampen 3 161.
Zekeringen 3 170
Richtingaanwijzers 3 104.
Page 79 of 235

Instrumenten en bedieningsorganen77Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood op de toerenteller.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood op de midden‐ console wanneer de stoel bezet is.
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.
Knippert
Na het starten van de motor gedu‐
rende maximaal 100 seconden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 38.Gordelstatus op de achterbank
X op het Driver Information Center
knippert of brandt.
Brandt
Na het starten van de motor gedu‐
rende minimaal 35 seconden totdat
de veiligheidsgordel is vastgemaakt.
Als een niet vastgemaakte gordel
tijdens het rijden wordt vastgemaakt.
Knippert
Na het wegrijden wanneer de veilig‐
heidsgordel wordt losgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 38.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt het controlelampje ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een
storing in het airbagsysteem. Roep de hulp in van een werkplaats. De
airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een
ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 37.
Airbagsysteem 3 40.
Airbag-deactivering V brandt geel.
Page 80 of 235

78Instrumenten en bedieningsorganenBrandt ongeveer 60 seconden na het
inschakelen van het contact. De passagiersairbag voor is geactiveerd.
* brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 45.
Laadsysteem p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten
van de motor.Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Service-indicatie
g brandt geel.
Ook verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen. Boordinformatie 3 89.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.Het vloeistofpeil voor de rem en de
koppeling is te laag wanneer de hand‐ matige parkeerrem niet wordt inge‐
schakeld 3 159.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Licht op wanneer de handmatige parkeerrem is geactiveerd en het
contact is ingeschakeld 3 129.
Pedaal intrappen - brandt of knippert geel.
Brandt
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in de stand Autostop te starten.
Stop/Start-systeem 3 122.
Knippert
Trap het koppelingspedaal in om de
motor met de sleutel te starten 3 16,
3 121.