Page 145 of 269

Rijden en bediening143helling staat. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Draai de contactsleutel naar de
stand 0 en trek deze eruit.
Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
Vergrendelt de auto 3 23 en schakelt
het vergrendelingssysteem 3 34 en
het diefstalalarmsysteem 3 34 in.
Luchtvering
Werkt onderweg automatisch. Het
luchtveringssysteem past de
rijhoogte voortdurend aan de belas‐
ting van de auto aan.
Voorzichtig
Overschrijd voor een veilige
werking van het luchtveringssys‐
teem het aangegeven maximaal
toelaatbaar totaalgewicht niet.
Raadpleeg het typeplaatje 3 232
of de autopapieren.
Voor nadere informatie over het lucht‐ veringssysteem verwijzen wij u naar
de meegeleverde gebruiksaanwij‐
zing.
HoofdschakelaarVoorzichtig
Bij het slepen, gebruiken van de
starthulp, opheffen of vervoeren
van de auto moet het luchtverings‐ systeem uitgeschakeld zijn.
Schakel het luchtveringssysteem
onderweg niet uit.
Auto met starthulpkabels starten
3 219, auto slepen 3 221.
De hoofdschakelaar bevindt zich op
de portierstijl.
Inschakelen om het luchtveringssys‐
teem te laten werken en af te stellen.
Uitschakelen om de auto in de onder‐
houdsstand te zetten.
Page 146 of 269

144Rijden en bedieningAfstandsbediening
Als er meer rijhoogte of een betere
toegang tot de auto gewenst is, kan
het veringssysteem met de afstands‐
bediening omhoog of omlaag worden
gezet.
Voorzichtig
Zorg bij het verstellen van de hoogte van de wielophanging voor voldoende rijhoogte en dat er
geen obstakels zijn.
De handzendermodule is magnetisch en kan aan elk metalen gedeelte van
de auto worden bevestigd of in de
houder worden gelegd.
Verstel de hoogte van het veringssys‐
teem door met draaiende motor
gedurende twee seconden op de
juiste knop te drukken. Het controle‐
lampje knippert bij het verstellen van de hoogte zo nu en dan en licht na
afloop ervan op.
Als het contact aan staat maar de
motor niet draait, kunt het veringssys‐ teem alleen laten zakken.
Let op
Wees voorzichtig, bescherm tegen
vocht en hoge temperaturen en laat
niet onnodig werken.
Voorgeprogrammeerde instellingen
Verstelt de hoogte van het verings‐
systeem naar een van de drie voor‐ geprogrammeerde standen.l:lage standk:normale standj:hoge standVoorzichtig
Als het systeem bij het hoger of
lager zetten een obstakel detec‐
teert, neemt de wielophanging na
een korte tijd weer de normale
hoogte in. Hierbij is een werking
zonder schade niet gegarandeerd. De bestuurder is verantwoordelijk
voor voldoende rijhoogte en de afwezigheid van obstakels.
Handmatige instellingen
Handmatig verstellen is alleen moge‐ lijk wanneer de auto stil staat.
Selecteren door gedurende
twee seconden op h te drukken, dan
op R voor omhoog zetten of S om te
laten zakken.
Druk op een van de voorgeprogram‐
meerde knoppen om af te sluiten.
Let op
Bij handmatig verstellen kan het systeem geen obstakels detecteren.
Page 147 of 269

Rijden en bediening145Bij het overschrijden van een
bepaalde lage snelheid of wanneer
het contact uit staat, wordt de hoog‐
teverstelling automatisch gedeacti‐
veerd en wordt het veringssysteem
weer op de normale hoogte gezet.
Onderhoudsmodus
Druk wanneer de auto stilstaat gedu‐
rende vijf seconden op i om de auto
in de onderhoudsmodus te zetten.
Het controlelampje licht op.
Na het activeren van de onderhouds‐ modus moet de hoofdschakelaar van
de luchtvering worden uitgeschakeld.
U sluit de onderhoudsmodus af door
i nogmaals gedurende
vijf seconden in te drukken.
Storing
Bij het vaststellen van een storing
gaat i soms knipperen. Als er na het
activeren van de onderhoudsmodus
een storing is, gaan h, S en R tege‐
lijkertijd knipperen.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Roetfilter
Het dieselpartikelfilter verwijdert
schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaat‐
gassen. Het systeem heeft een zelf‐
reinigende functie die tijdens het
rijden automatisch wordt geactiveerd,
zonder dat hier een melding over
verschijnt.
Het filter wordt gereinigd door achter‐ gebleven roetdeeltjes periodiek bij
een hoge temperatuur te verbranden. Dit proces vindt automatisch plaats
onder bepaalde rijomstandigheden.
Autostop is niet beschikbaar en het
brandstofverbruik ligt mogelijk hoger.
Enige geur- en rookontwikkeling
tijdens deze procedure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijvoorbeeld bij korte ritten, kan het
systeem zichzelf niet automatisch
reinigen.
Wanneer het filter moet worden gerei‐ nigd, maar de recente rijomstandig‐
heden geen automatische reiniging
toelieten, knippert controlelamp A
3 99 . Onmiddellijk hulp van een werk‐
plaats inroepen.Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐ broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.
De reiniging verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware
belasting.
Page 148 of 269

146Rijden en bedieningKatalysatorDe katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 173, 3 234 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de
katalysator en de elektronische
onderdelen.
Onverbrande brandstof kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Laat de start‐
motor daarom niet onnodig lang
draaien, rijd de tank niet leeg en probeer de motor niet te starten
door te duwen of te slepen.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone
storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Wanneer controlelamp Z gaat knip‐
peren, worden de toelaatbare emis‐
sienormen mogelijk overschreden.
Uw voet van het gaspedaal halen
totdat Z ophoudt met knipperen en
continu brandt. Onmiddellijk contact
opnemen met een werkplaats.
Storingsindicatielamp 3 99.
AdBlue
Algemene informatie Selectieve katalysatorreductie
(BlueInjection) is een methode voor
het aanzienlijk terugbrengen van het
aandeel stikstofoxide in de uitstoot van uitlaatgassen. Dit wordt bewerk‐
stelligd door het inspuiten van een
dieseluitlaatvloeistof (DEF) in het
uitlaatsysteem.
De naam van deze vloeistof is
AdBlue ®
. Het is een niet-giftige, niet-
ontvlambare, kleur- en geurloze vloei‐
stof die uit 32% ureum en 68% water
bestaat.9 Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op het lakwerk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage
temperaturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
Page 149 of 269

Rijden en bediening147AdBlue-meter
In versies zonder AdBlue-peilwaar‐
schuwingen op het Driver Information
Center zit een AdBlue-meter. Deze
geeft het huidige AdBlue-peil in de
tank aan.
AdBlue-meter 3 93.
Peilwaarschuwingen
Het AdBlue-verbruik is ongeveer 3,5
liter per 1000 km en is afhankelijk van
het rijgedrag.
Versie met peilwaarschuwingen op
het Driver Information Center
Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaalde waarde daalt, verschijnt er
een peilwaarschuwing op het Driver
Information Center 3 104.
Ook licht controlelamp Õ ononder‐
broken op en klinkt er een geluidssig‐ naal.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue bij.
Zie "AdBlue bijtanken" hieronder.
Als er binnen een bepaalde afstand
geen AdBlue wordt bijgetankt,
verschijnen er afhankelijk van het
huidige AdBlue-peil nog meer peil‐
waarschuwingen op het Driver Infor‐
mation Center.Motor opnieuw starten niet mogelijk
Op het Driver Information Center
verschijnen herhaaldelijke verzoeken
tot het bijtanken van AdBlue en uitein‐ delijk de melding dat de motor niet
opnieuw kan worden gestart.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Vóór het blokkeren van het opnieuw
starten van de motor verschijnt er een
waarschuwingsbericht met 0 km op
het Driver Information Center dat de
motor na het uitschakelen van het
contact niet opnieuw kan worden
gestart.
Na het blokkeren van het opnieuw
starten van de motor verschijnt er een waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center dat het AdBlue-
peil te laag is.
Om de motor weer te kunnen starten,
moet de tank helemaal vol zijn of ten
minste tien liter AdBlue bevatten,
afhankelijk van het AdBlue-verbruik.
Page 150 of 269

148Rijden en bedieningWaarschuwingsstadia: peilwaar‐schuwingen, motor opnieuw starten
niet mogelijk 1. Y licht op na inschakelen van
contact met waarschuwingsbe‐
richt NIV. ADBLUE LAAG :
Doorrijden is zonder enige beper‐
kingen mogelijk.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
2. Y licht onderweg op met waar‐
schuwingsbericht ADBLUE
BIJVULLEN :
Motor levert mogelijk minder
vermogen.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
3. Y licht onderweg op met waar‐
schuwingsbericht XXX KM STOP
VUL ADBLUE :
De rijsnelheid wordt mogelijk
beperkt tot 20 km/u na het uit- en
weer inschakelen van de motor
totdat het bereik is afgenomen tot 0 km.
Zo spoedig mogelijk tank hele‐
maal voltanken of ten minstetien liter AdBlue (afhankelijk van
het AdBlue-verbruik) bijtanken.
4. Y licht onderweg op met waar‐
schuwingsbericht 0 KM STOP
VUL ADBLUE :
Na het uitschakelen van het
contact kan de motor niet opnieuw
worden gestart.
Om de motor weer te kunnen star‐ ten, zo spoedig mogelijk tank
helemaal voltanken of ten minste
tien liter AdBlue (afhankelijk van
het AdBlue-verbruik) bijtanken.
Bij het oplichten van controlelamp Y
kan er een geluidssignaal klinken.
Geluidssignalen 3 105.Waarschuwingen m.b.t. hoge uitstoot
Als de uitstoot van uitlaatgassen tot
boven een bepaalde waarde stijgt,
worden waarschuwingen zoals de
hierboven beschreven bereikwaar‐
schuwingen weergegeven op het
Driver Information Center. Controle‐
lamp Õ brandt ononderbroken
samen met A 3 99 en er klinkt een
geluidssignaal.Op het Driver Information Center
verschijnen verzoeken tot het contro‐ leren van het uitlaatsysteem en
uiteindelijk de melding dat de motor
niet opnieuw kan worden gestart.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Bij een AdBlue-actieradius van
1100 km verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center met de resterende actie‐
radius van de auto voordat de motor
niet opnieuw kan worden gestart. Dit
waarschuwingsbericht verschijnt om
de 100 km.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.Waarschuwingsstadia: waarschuwin‐ gen m.b.t. hoge uitstoot 1. Y en A lichten op met waarschu‐
wingsbericht CONTR. ANTI
LUCHT VERONT :
Storing in het systeem met daar‐
door mogelijk minder motorver‐
mogen.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
Page 151 of 269

Rijden en bediening1492.Y en A lichten op met waarschu‐
wingsbericht xxx KM GEBLOK
ANTILUCHTVER :
Geeft aan dat binnen minder dan 1100 km de motor na uitschake‐
len van het contact niet meer kan
worden gestart.
Dit waarschuwingsbericht
verschijnt om de 100 km.
De rijsnelheid wordt mogelijk
beperkt tot 20 km/u na het uit- en
weer inschakelen van de motor
totdat het bereik is afgenomen tot
0 km.
Zo spoedig mogelijk hulp van een werkplaats inroepen.
3. Y en A lichten op met waarschu‐
wingsbericht 0KM BLOKKADE
ANTILUCHTVER :
Na het uitschakelen van het
contact kan de motor niet opnieuw
worden gestart.
De hulp van een werkplaats inroe‐ pen.
Bij het oplichten van controlelampen Y en A kan er een geluidssignaal
klinken.Geluidssignalen 3 105.
Versie zonder peilwaarschuwingen
op het Driver Information Center
Wanneer de AdBlue-meter aangeeft
dat het peil erg laag is, brandt contro‐ lelamp Õ eerst ononderbroken.
Naarmate het AdBlue-peil verder
daalt, knippert Õ gedurende enkele
seconden en brandt dan continu.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue bij.
Zie "AdBlue bijtanken" hieronder.
Doorrijden is zonder enige beperkin‐
gen mogelijk.
Motor levert minder vermogen
Naarmate het AdBlue-peil verder
daalt, knippert controlelamp Õ gedu‐
rende enkele seconden en brandt
dan continu. Daarbij klinkt er een
geluidssignaal en levert de motor
minder vermogen.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐ gelegd.
Als u geen AdBlue bijtankt voordat de tank leeg is, knippert Õ en wordt de
rijsnelheid na de volgende keer star‐
ten van de motor beperkt tot onge‐
veer 20 km/u.
Onmiddellijk tank helemaal voltanken
of ten minste tien liter AdBlue, afhan‐
kelijk van het AdBlue-verbruik, bijtan‐ ken.
Page 152 of 269

150Rijden en bedieningWaarschuwingsstadia: peilwaar‐schuwingen, motor levert minder
vermogen
1. Bereik A. Geen controlelamp:
Doorrijden is zonder enige beper‐
kingen mogelijk.
2. Bereikt B. Controlelamp Y licht
op:
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
3. Bereik C. Controlelamp Y knip‐
pert elke keer bij inschakelen van
het contact gedurende enkele
seconden en brandt dan continu:
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
4. Bereik D. Controlelamp Y knip‐
pert elke keer bij inschakelen van
het contact gedurende enkele
seconden, brandt dan continu en
er klinkt een geluidssignaal:
Motor levert minder vermogen.
Zo spoedig mogelijk tank hele‐
maal voltanken of ten minste
tien liter AdBlue (afhankelijk van
het AdBlue-verbruik) bijtanken.
5. Bereik E. Tank is leeg en Y knip‐
pert begeleid door geluidssigna‐
len:
De rijsnelheid wordt beperkt tot
20 km/u na het uit- en weer
inschakelen van de motor.
Zo spoedig mogelijk tank hele‐
maal voltanken of ten minste
tien liter AdBlue (afhankelijk van
het AdBlue-verbruik) bijtanken.Waarschuwingen m.b.t. hoge
uitstoot
Als de uitstoot tot boven een
bepaalde waarde stijgt, licht controle‐
lamp Õ samen met A 3 99 op. Roep
zo spoedig mogelijk hulp van een werkplaats in.
Als de storing niet binnen een
bepaalde afstand wordt verholpen,
knipperen Õ en A gedurende
enkele seconden en branden dan continu. Motor levert minder vermo‐
gen.
Als de storing kritiek is, knipperen Õ
en A continu en wordt de rijsnelheid
na de volgende keer starten van de
motor beperkt tot ongeveer 20 km/u.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.Waarschuwingsstadia: waarschuwin‐ gen m.b.t. hoge uitstoot 1. Y en A lichten op:
Storing in het systeem.