Page 137 of 269

Rijden en bediening135Rijden en bedieningRijtips......................................... 136
Economisch rijden ...................136
Controle over de auto ..............136
Sturen ...................................... 136
Starten en bediening .................137
Nieuwe auto inrijden ................137
Contactslotstanden ..................137
Motor starten ........................... 138
Regeling stationair toerental ....139
Uitrol-brandstofafsluiter ...........139
Stop/Start-systeem ..................139
Parkeren .................................. 142
Luchtvering .............................. 143
Uitlaatgassen ............................. 145
Roetfilter .................................. 145
Katalysator .............................. 146
AdBlue ..................................... 146
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 154
Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 154
Versnellingsbakdisplay ............154
Motor starten ........................... 155
Keuzehendel ........................... 155
Handgeschakelde modus ........156Elektronische rijprogramma's ..157
Storing ..................................... 158
Stroomonderbreking ................158
Remmen .................................... 158
Antiblokkeersysteem ...............158
Handrem .................................. 159
Remassistentie ........................160
Hellingrem ............................... 160
Rijregelsystemen .......................161
Traction Control .......................161
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) .. 162
Achteras met gedeeltelijke
blokkering ............................... 163
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 164
Cruise control .......................... 164
Snelheidsbegrenzer ................167
Parkeerhulp ............................. 167
Achteruitkijkcamera .................169
Lane Departure Warning .........171
Brandstof ................................... 173
Brandstof voor dieselmotoren . 173
Tanken .................................... 174
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 175
Trekhaak .................................... 176
Algemene informatie ...............176
Rijgedrag en aanhangertips ....176Aanhanger trekken ..................176
Aanhangerstabilisatie ..............177
Extra functies ............................. 177
PTO (krachtafnemer) ...............177
Page 138 of 269

136Rijden en bedieningRijtips
Economisch rijden
Modus ECO De ECO-modus is een functie vooreen optimaal brandstofverbruik. Deze is van invloed op het motorvermogen
en het koppel, het acceleratievermo‐
gen, de schakelindicatie, de verwar‐
ming, de airconditioning en de
stroomverbruikers.
ActiveringDruk op ECO. De controlelamp licht
op als deze wordt geactiveerd en er
verschijnt een bericht op het Driver Information Center 3 104.
Onderweg kunt u de ECO-modus
tijdelijk uitschakelen, bijv. voor meer
motorvermogen, door het gaspedaal
stevig in te trappen.
De ECO-modus wordt weer inge‐
schakeld zodra het gaspedaal minder diep wordt ingetrapt.
Deactivering
Toets ECO nogmaals indrukken.
Controlelampje dooft.
Controle over de auto
Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
Veel systemen werken dan niet meer(bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
tiging). Als u op deze manier rijdt,
brengt u uzelf en anderen in gevaar.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop, maar er is wellicht eengecontroleerde vermindering in de
stuurbekrachtiging en de rijsnelheid is
verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 139.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.
Afrijden van hellingen
Schakel een versnelling in bij het afrij‐ den van hellingen om zeker te zijn dat
voldoende remdruk beschikbaar is.
Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.
Page 139 of 269

Rijden en bediening137Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
15 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden De eerste paar ritten tijdens de inrij‐
periode en ook na het aanbrengen
van nieuwe remblokken niet onnodig
hard remmen.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐ dampen van het uitlaatsysteem rook‐
vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter
wellicht vaker gereinigd. Autostop is
wellicht niet mogelijk wanneer de
accu wordt opgeladen.
Stop-startsysteem 3 139.
Roetfilter 3 145.
Contactslotstanden
Draai de sleutel op:0:contact uit: Sommige functies blij‐ ven actief totdat de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot
losgezet, sommige elektrische
functies werken, contact is uit2:contact is aan, dieselmotor gloeit
voor. De controlelampen bran‐
den en de meeste elektrische
functies werken3:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart is
Page 140 of 269

138Rijden en bedieningStuurslotTrek de sleutel uit het contactslot endraai aan het stuurwiel totdat het
vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppeling bedienen.
Geautomatiseerde versnellingsbak: rem bedienen; versnellingsbak scha‐
kelt automatisch naar N.
Geef geen gas.
De sleutel naar stand 2 draaien om
voor te verwarmen en in die stand
houden totdat controlelamp N op het
Driver Information Center dooft.
Let op
Als er afhankelijk van de auto tijdens
het voorverwarmen een versnelling
wordt ingeschakeld, verschijnt er
mogelijk een bericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 104 dat
bij het starten van de motor het
koppelingspedaal moet worden
ingetrapt.
Draai de sleutel naar stand 3 en laat
deze los.
Het verhoogde motortoerental wordt
automatisch verlaagd tot het normaal
stationaire toerental naarmate de
motortemperatuur stijgt.
Startpogingen niet langer dan
15 seconden laten duren. Als de motor niet start, 15 seconden wach‐ten alvorens de startprocedure teherhalen. Zo nodig het gaspedaal
bedienen alvorens de startprocedure te herhalen.
Let op
Achterwielaandrijving: Bij het wegrij‐ den op een vlakke ondergrond met
een onbeladen auto adviseren wij u
om dat in de tweede versnelling te
doen.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het
contactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor worden gestart door het koppelings‐
pedaal te bedienen. Stop/Start-
systeem 3 139.
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motortemperatuur koud
is. Deze beperking is er om het
smeersysteem de motor volledig te
laten beschermen.
Page 141 of 269

Rijden en bediening139Regeling stationair toerental
Druk op de schakelaar om het statio‐
naire toerental te verhogen. Na
enkele seconden wordt de functie
geactiveerd.
De functie wordt gedeactiveerd
wanneer:
● Het koppelingspedaal wordt ingetrapt.
● Het gaspedaal wordt ingetrapt.
● MTA niet op N (neutraal) staat
● De auto sneller dan 0 km/u rijdt.
● Controlelamp A, W of C op de
instrumentengroep gaat bran‐ den.
Neem contact op met een werkplaats
om het stationaire toerental te verho‐
gen of te verlagen.
Let op
Wanneer de functie Verhoogd stati‐
onair wordt geactiveerd, wordt het
Stop/Start-systeem automatisch
gedeactiveerd.
Stop-startsysteem 3 139.
Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem
Het Stop/Start-systeem helpt brand‐ stof besparen en uitlaatemissies
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file.Het start de motor automatisch zodra het koppelingspedaal wordt ingetrapt
(handgeschakelde versnellingsbak)
of het rempedaal wordt losgelaten
(geautomatiseerde handgescha‐
kelde versnellingsbak).
Een accusensor zorgt ervoor dat een
Autostop alleen wordt uitgevoerd, als
de accu voldoende opgeladen is om
opnieuw te kunnen starten.
Activering
Het Stop/Start-systeem is beschik‐
baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.
Als er niet aan de onderstaande voor‐ waarden wordt voldaan, is een Auto‐
stop niet toegestaan en licht \ op in
de instrumentengroep 3 103.
Page 142 of 269

140Rijden en bedieningDeactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐eel uit door op Î te drukken. De
uitschakeling is te herkennen aan het
oplichten van de led in de knop.
Druk opnieuw op Î om opnieuw te
activeren; LED dooft in de knop. Het
systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld bij de volgende keer
inschakelen van het contact.
Let op
Wanneer de functie Verhoogd stati‐
onair wordt geactiveerd, wordt het
Stop/Start-systeem automatisch
gedeactiveerd en kan niet met Î
opnieuw worden geactiveerd. De
LED in de toets licht op om de deac‐
tivering aan te geven en er kan een
bijbehorend bericht verschijnen op
het Driver Information Center 3 104.
Regeling stationair toerental 3 139.
AutostopHandgeschakelde versnellingsbak
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
moet u een Autostop als volgt inscha‐ kelen:
● trap het koppelingspedaal in
● zet de keuzehendel in neutraal
● laat het koppelingspedaal los
Controlelampje Ï knippert mogelijk
als de koppeling niet voldoende wordt losgelaten.Geautomatiseerde versnellingsbak
Als de auto stilstaat, moet u een Auto‐
stop als volgt inschakelen:
● keuzehendel in stand N (of A/M )
● rempedaal krachtig intrappen ● gaspedaal niet intrappen
Als aan de voorwaarden wordt
voldaan wordt de motor uitgescha‐
keld terwijl het contact aan blijft.
Als Ï op de instrumentengroep
3 103 groen brandt, duidt dit op een
Autostop.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarmingsprestaties, de stuurbe‐
krachtiging en de remprestatie
behouden. Remassistentie is echter
niet verkrijgbaar 3 160.
Let op
Als u uitstapt terwijl de motor in een
Autostop is, klinkt er een geluidssig‐ naal ter herinnering dat de motor op
stand-by staat en niet uitgeschakeld is.
Page 143 of 269

Rijden en bediening141Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den wordt voldaan; anders wordt een
Autostop verhinderd en brandt
controlelamp \ op de instrumenten‐
groep.
● het Stop/Start-systeem is niet handmatig uitgeschakeld
● de motorkap is volledig gesloten
● de accu is voldoende opgeladen en in goede staat
● de motor is opgewarmd
● de koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog
● de omgevingstemperatuur is niet
te laag
● de ontdooifunctie is niet geacti‐ veerd
● het aircosysteem verhindert geen Autostop
● de airconditioning achterin is niet
geactiveerd
● het remvacuüm is voldoende● de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief 3 145
● de auto is verreden sinds de laat‐
ste Autostop
Anders is een Autostop niet mogelijk. Een Autostop is wellicht niet meer
mogelijk wanneer de omgevingstem‐
peratuur het vriespunt bereikt.
Bepaalde instellingen van de klimaat‐
regeling kunnen eveneens een Auto‐ stop verhinderen. Zie het hoofdstuk
"Klimaatregeling" voor nadere infor‐
matie 3 118.
Onmiddellijk na het rijden op de snel‐ weg kan mogelijk geen Autostop
gebeuren.
Nieuwe auto inrijden 3 137.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten
van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.Herstarten van de motor door de
bestuurderHandgeschakelde versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal met de
keuzehendel op neutraal in om de
motor weer te starten.
Let op
Trap als er een versnelling inge‐
schakeld is het koppelingspedaal
geheel in om de motor te starten.
Trap als de motor niet meteen start
het koppelingspedaal stevig in.Geautomatiseerde versnellingsbak
Laat met de keuzehendel in stand N
(of A/M ) en losgezette handrem het
rempedaal los om de motor weer te
starten.
Bij inschakelen van de achteruitver‐
snelling of intrappen van het gaspe‐
daal kunt u de motor ook weer star‐
ten.
De groene controlelamp Ï op de
instrumentengroep dooft wanneer de
motor opnieuw wordt gestart. Als er niet aan bepaalde voorwaarden wordt
Page 144 of 269

142Rijden en bedieningvoldaan, start deze niet opnieuw;
start met behulp van de contactsleu‐
tel.
Motor starten 3 138.
Bus
De motor wordt automatisch opnieuw gestart wanneer u tijdens een Auto‐
stop de schakelaar elektrisch
bediende schuifdeur op het instru‐
mentenpaneel indrukt.
Schuifdeur 3 28.
Herstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
Als een van de volgende omstandig‐
heden zich voordoet tijdens een Auto‐
stop, dan zal de motor mogelijk auto‐
matisch door het Stop/Start-systeem
opnieuw worden gestart. Controle‐
lampje Ï knippert groen op de instru‐
mentengroep bij het automatisch
opnieuw starten van de auto.
● de accu is ontladen
● de omgevingstemperatuur is te laag
● de ontdooifunctie is geactiveerd
● het remvacuüm is niet voldoende●het rempedaal wordt steeds inge‐
trapt
● de auto begint te rijden
De motor start mogelijk niet opnieuw
als een portier of de motorkap open
is.
Als een elektrisch accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Als het Infotainmentsysteem actief is, wordt het volume van het audiogeluid
mogelijk korte tijd verlaagd of onder‐
broken wanneer opnieuw wordt
gestart.
Storing
Als controlelampje Ï geel brandt of
de LED oplicht in deactiveringsknop
Î zonder dat hiermee eerst het
systeem is gedeactiveerd, is er een
storing in het Stop/Start-systeem
3 103. Een bijbehorend bericht
verschijnt ook op het Driver Informa‐ tion Center 3 104.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Geluidssignalen 3 105.Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd het rempedaal in om de
bedieningskracht te verminde‐
ren.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen
ondergrond of een oplopende
helling. Op een oplopende
helling bovendien de voorwie‐
len van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling in als de auto op een aflopende