Page 177 of 384

verlies van tractie detecteert. Omdat de
vooras is ingeschakeld, wordt in deze stand
meer brandstof verbruikt dan in de 2WD-
stand.
Wanneer er extra tractie nodig is, kunnen de
tussenbakstanden 4H en 4L worden gebruikt
om de aandrijfassen vóór en achter samen te
vergrendelen en de voor- en achterwielen te
dwingen om met dezelfde snelheid te
draaien. De standen 4H en 4L zijn uitsluitend
bedoeld voor een onverhard of glad wegdek
en zijn niet bedoeld voor normaal rijden.
Rijden in de standen 4H en 4L op verharde
wegen veroorzaakt overmatige slijtage aan de
banden en schade aan de onderdelen van de
aandrijflijn. Raadpleeg de paragraaf "Scha-
kelprocedures" in dit hoofdstuk voor meer
informatie over schakelen in 4H of 4L.
De instrumentengroep waarschuwt de be-
stuurder dat het voertuig in de vierwielaan-
drijving staat en dat de aandrijfassen vóór en
achter samen zijn vergrendeld. Het lampje
gaat branden wanneer de tussenbak in de
stand 4H wordt gezet.Wanneer u bij een bepaalde rijsnelheid in 4L
rijdt, is het motortoerental circa driemaal
(viermaal voor Rubicon-modellen) zo hoog als
het motortoerental in de standen 2H of 4H.
Laat de motor niet met te hoge toerentallen
draaien.
Voor een juist gebruik van voertuigen met
vierwielaandrijving moeten alle banden van
hetzelfde type zijn en dezelfde maat en om-
trek hebben. Het gebruik van verschillende
banden beïnvloedt het schakelgedrag en kan
de tussenbak beschadigen.
Aangezien vierwielaandrijving de tractie ver-
betert, heeft men de neiging de veilige snel-
heden voor bochten en stoppen te overschrij-
den. Rij niet harder dan de
verkeersomstandigheden toelaten.
Schakelprocedures
Van 2H naar 4H Auto of van 4H Auto naar 2H
Er kan tussen de groepen 2H of 4H Auto
worden geschakeld terwijl het voertuig stil-
staat of rijdt. De aanbevolen snelheid waarbij
kan worden geschakeld is tussen 0 en
72 km/u (45 mph). Wanneer het voertuig
rijdt, zal de tussenbak sneller in- of uitscha-kelen als u het gaspedaal even los laat na een
schakeling. Accelereer niet tijdens het scha-
kelen van de tussenbak. Houd een gelijkma-
tige druk aan bij het schakelen van de tus-
senbakhendel.
2H/4H automatisch naar inschakelbare 4H of
inschakelbare 4H naar 2H/4H automatisch
Er kan tussen de groepen 2H/4H AUTO en 4H
PART TIME (inschakelbare 4H) worden ge-
schakeld terwijl het voertuig stilstaat of rijdt.
De aanbevolen snelheid waarbij kan worden
geschakeld is tussen 0 en 72 km/u (45 mph).
Wanneer het voertuig rijdt, zal de tussenbak
sneller in- of uitschakelen als u het gaspedaal
even los laat na een schakeling. Accelereer
niet tijdens het schakelen van de tussenbak.
Houd een gelijkmatige druk aan bij het scha-
kelen van de tussenbakhendel.
175
Page 178 of 384

OPMERKING:
• Probeer niet te schakelen wanneer alleen
de voor- of de achterwielen doorslippen. De
toerentallen van de aandrijfassen vóór en
achter moeten gelijk zijn voordat er gescha-
keld kan worden. Schakelen wanneer al-
leen de voor- of de achterwielen doorslip-
pen kan beschadiging van de tussenbak tot
gevolg hebben.
• Vertraagd schakelen uit de vierwielaandrij-
ving kan zich voordoen als gevolg van onge-
lijkmatige bandenslijtage, lage of ongelijke
bandenspanning, een te hoge belasting van
de auto of bij lage temperaturen.
• Schakelen kost meer moeite bij een hogere
snelheid, dit is normaal.
Tijdens koud weer kan het schakelen moeiza-
mer verlopen totdat de tussenbakvloeistof is
opgewarmd. Dat is normaal.4H Part Time/4H Auto naar 4L of 4L naar 4H
Part Time/4H Auto
Tijdens het rollen van het voertuig tussen de
3 en 5 km/u (2 en 3 mph), schakelt u bij een
automatische versnellingsbak naar de stand
NEUTRAL (N), of trapt u het koppelings-
pedaal in bij een handgeschakelde versnel-
lingsbak. Tijdens het uitrollen van het voer-
tuig met 3 en 5 km/u (2 en 3 mph), zet u de
tussenbakhendel stevig in de gewenste
stand. Pauzeer niet met de tussenbak in de
stand N (NEUTRAL). Nadat de schakeling is
voltooid, plaatst u de schakelhendel van de
automatische versnellingsbak in de stand
DRIVE of laat u het koppelingspedaal los bij
een handgeschakelde versnellingsbak.
OPMERKING:
Het is mogelijk om naar en uit 4L te schake-
len als de auto helemaal stilstaat; er kunnen
echter problemen ontstaan omdat de koppe-
lingstanden dan mogelijk niet goed zijn uit-
gelijnd. Mogelijk moet u een aantal schakel-
pogingen doen om de koppelingstanden uit
te lijnen en de overschakeling te voltooien.De beste methode is tijdens het rollen van de
auto tussen de 3 en de 5 km/u (2 tot 3 mph).
Probeer niet om naar of uit de groep 4L te
schakelen terwijl het voertuig sneller rijdt
dan 3 tot 5 km/u (2 tot 3 mph).
WAARSCHUWING!
Als niet volledig naar een andere stand van
de tussenbak wordt geschakeld, kan de
tussenbak beschadigd raken, neemt het
motorvermogen af en kunt u de macht over
het stuur verliezen. U kunt een aanrijding
veroorzaken. Als de tussenbak niet hele-
maal is aangegrepen, mag u niet met de
auto rijden.
Trac-Lok achteras — indien aanwezig
De Trac-Lok achteras levert een constant aan-
drijfvermogen naar beide achterwielen en
vermindert wielspin door verlies van tractie
bij één aandrijfwiel. Als de tractie tussen de
twee achterwielen verschilt, verdeelt het dif-
ferentieel automatisch het bruikbare koppel
door meer koppel te leveren aan het wiel dat
tractie heeft.
STARTEN EN RIJDEN
176
Page 179 of 384

Trac-Lok is met name nuttig bij gladde rijom-
standigheden. Wanneer beide achterwielen
op een gladde ondergrond rijden, kan licht
indrukken van het gaspedaal maximale trac-
tie leveren.
WAARSCHUWING!
Bij auto's die zijn uitgerust met een be-
perkt slipdifferentieel mag u de motor
nooit laten draaien als een van de achter-
wielen de grond niet raakt. De auto kan
door blijven rijden via het achterwiel dat
de grond nog wel raakt, waardoor u de
macht over het stuur verliest.
Asvergrendeling (Tru–Lok) —
Rubicon-modellen
De schakelaar AXLE LOCK (asvergrendeling)
bevindt zich op het instrumentenpaneel
(rechts van de stuurkolom).Deze functie wordt alleen ingeschakeld als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
• Contact in de RUN-stand, auto in 4L-bereik
(laag).
• Voertuigsnelheid moet 16 km/u (10 mph)
of lager zijn.
• Het rechter- en linkerwiel op de as hebben
dezelfde snelheid.Om het systeem te activeren, drukt u de
schakelaar AXLE LOCK omlaag om alleen de
achteras te vergrendelen (het lampje "REAR
ONLY" (alleen achter) gaat branden). Druk de
schakelaar omhoog om de vooras en achteras
te vergrendelen (het lampje "FRONT + REAR"
(voor en achter) gaat branden). Wanneer de
achteras is vergrendeld, kunt u de vooras
vergrendelen of ontgrendelen door nogmaals
op de onderkant van de schakelaar te druk-
ken.
OPMERKING:
De controlelampjes gaan knipperen totdat de
assen volledig vergrendeld of ontgrendeld
zijn.
Om de assen te ontgrendelen, drukt u op de
knop AXLE LOCK OFF (asvergrendeling uit).
De asvergrendeling wordt uitgeschakeld als
het voertuig uit de groep 4L (LOW) wordt
gehaald of wanneer de contactschakelaar in
de stand OFF wordt gezet.
Schakelpaneel Axle Lock
(asvergrendeling)
177
Page 180 of 384

De asvergrendeling wordt uitgeschakeld bij
snelheden hoger dan 48 km/u (30 mph) en
wordt automatisch weer ingeschakeld als de
rijsnelheid lager is dan 16 km/u (10 mph).
Elektronisch loskoppelbare
stabilisatorstang — indien aanwezig
Uw voertuig kan zijn uitgerust met een elek-
tronisch loskoppelbare stabilisatorstang. Met
dit systeem heeft de wielophanging vóór
meer speling bij terreinrijden.
Het systeem wordt bediend met de schake-
laar SWAY BAR (stabilisatorstang) op het
instrumentenpaneel (rechts van de stuurko-
lom).
Druk op de schakelaar SWAY BAR (stabilisa-
torstang) om het systeem in te schakelen.
Druk nogmaals op de schakelaar om het sys-
teem uit te schakelen. Het controlelampje
voor de stabilisatorstang (in de instrumenten-
groep) gaat branden wanneer de stang is
losgekoppeld. Het controlelampje voor de
stabilisatorstang knippert tijdens het inscha-
kelen, of wanneer er niet is voldaan aan deinschakelomstandigheden. De stabilisa-
torstang moet tijdens normale rijomstandig-
heden in de stand voor rijden op de weg
staan.
WAARSCHUWING!
Verzeker u ervan dat de stabilisatorstang
weer is aangekoppeld voordat u op een
hard wegdek of met snelheden boven
29 km/u (18 mph) gaat rijden; een ontkop-
pelde stabilisatorstang kan ertoe leiden
dat u de macht over het stuur verliest, met
ernstig letsel als gevolg. Onder bepaalde
omstandigheden verbetert de voorste sta-
bilisatorstang de stabiliteit en helpt deze
bij de besturing van de auto. Het systeem
bewaakt de rijsnelheid en probeert de sta-
bilisatorstang bij snelheden boven
29 km/u (18 mph) weer aan te koppelen.
Dit wordt aangegeven met een knipperend
of brandend indicatielampje voor de stabi-
lisatorstang. Als de snelheid van de auto
eenmaal tot onder 22 km/u (14 mph) is
afgenomen, probeert het systeem nog-
maals naar de stand voor terreinrijden te-
rug te keren.
Schakelaar SWAY BAR (stabilisatorstang)
STARTEN EN RIJDEN
178
Page 181 of 384

Om de stabilisatorstang los te koppelen,
schakelt u naar de groep 4H of 4L en drukt u
op de schakelaar SWAY BAR om de stand
voor terreinrijden in te schakelen. Raadpleeg
de paragraaf "Werking van de vierwielaandrij-
ving" in dit hoofdstuk voor meer informatie.
Het controlelampje voor de stabilisatorstang
knippert totdat de stabilisatorstang volledig
is losgekoppeld.
OPMERKING:
Het koppel van de stabilsatorstang kan zijn
vergrendeld vanwege hoogteverschillen in de
linker en rechter ophanging. Deze omstandig-
heid is het gevolg van verschillen in het
rijoppervlak of de belasting van het voertuig.
Om de stabilisatorstang te kunnen loskoppe-
len of weer vast te koppelen moeten de rech-
ter en linker helft van de stang zijn uitgelijnd.
Voor deze uitlijning kan het nodig zijn dat het
voertuig op een effen grondoppervlak wordt
gereden of heen en weer wordt bewogen.
Om terug te keren naar de modus voor rijden
op de weg, moet de schakelaar SWAY BAR
(stabilisatorstang) nogmaals worden
ingedrukt.WAARSCHUWING!
Als de stabilisator/stabilisatorstang niet
naar de stand voor rijden op de weg terug-
keert, knippert het controlelampje van de
stabilisatorstang in de instrumentengroep
en kan de voertuigstabiliteit afnemen. Pro-
beer niet sneller dan 29 km/u (18 mph)
met de auto te rijden. Als u met een hogere
snelheid dan 29 km/u (18 mph) rijdt met
een ontkoppelde stabilisatorstang, kan dit
ertoe leiden dat u de macht over het stuur
verliest, met ernstig letsel als gevolg.
STOP/START-SYSTEEM —
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
(INDIEN AANWEZIG)
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen. Het systeem stopt de
motor automatisch tijdens een stop, wanneer
aan alle voorwaarden is voldaan. Door het
koppelingspedaal in te trappen wordt de mo-
tor automatisch weer gestart.ESS-auto's zijn geüpgraded met een heavy
duty-startmotor, een verbeterde accu en an-
dere motoronderdelen om de extra mo-
torstarts aan te kunnen.
OPMERKING:
Het wordt aanbevolen het Stop/Start-systeem
uit te schakelen tijdens terreingebruik.
Automatische modus
De Stop/Start-functie wordt inge-
schakeld na elke normale mo-
torstart. Het systeem blijft in de
modus STOP/START NOT READY
(Stop/Start-systeem niet gereed) totdat u
sneller dan 8 km/u (5 mph) met de auto
vooruit gaat rijden. Op dat moment activeert
het systeem de modus STOP/START READY
(Stop/Start-systeem gereed) en, wanneer aan
alle overige voorwaarden is voldaan, activeert
het vervolgens de modus STOP/START AUTO
STOP ACTIVE (autostop Stop/Start-systeem
actief).
179
Page 182 of 384

Voor het activeren van modus STOP/START
AUTO STOP ACTIVE (autostop Stop/Start-
systeem) moet aan het volgende worden vol-
daan:
• Het systeem moet in modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) staan.
De melding STOP/START READY (Stop/
Start-systeem gereed) wordt in de instru-
mentengroep weergegeven. Raadpleeg de
paragraaf "Display in de instrumenten-
groep" in het hoofdstuk "Uw Instrumenten-
paneel leren kennen" voor meer informatie
hierover.
• De rijsnelheid moet lager zijn dan 2 mph
(3 km/u).
• De schakelhendel moet in stand NEUTRAL
staan en het koppelingspedaal moet geheel
losgelaten zijn.
De motor wordt uitgeschakeld,de toerenteller
zakt terug naar de Stop/Start-positie,de mel-
ding "STOP/START AUTO STOP ACTIVE" (au-
tostop Stop/Start-systeem actief) verschijnt
en de luchtuitstroom van het klimaatsysteem
(HVAC) wordt gereduceerd.Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt
Voor het uitschakelen van de motor, contro-
leert het systeem vele veiligheids- en com-
fortvoorwaarden om te controleren of hieraan
is voldaan. In de volgende situaties zal de
motor niet stoppen:
• De veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgemaakt.
• De buitentemperatuur is lager dan -12°C
(10°F) of hoger dan 43°C (109°F).
• De werkelijke cabinetemperatuur bedui-
dend afwijkt van de temperatuur die is
ingesteld in het klimaatsysteem.
• Het klimaatsysteem in volle ontwasemings-
modus is.
• De motor heeft de normale bedrijfstempe-
ratuur nog niet bereikt.
• De accu is leeg.
• Tijdens het achteruitrijden.
• De motorkap is geopend.
• De tussenbak staat in 4LO of Neutral• Bestuurdersstoel is niet bezet of het be-
stuurdersportier is geopend.
• De auto bevindt zich op grote hoogte.
• Het voertuig bevindt zich op een steile
helling.
• Versnelling vooruit is ingeschakeld.
• Stuurhoek boven drempelwaarde. (Alleen
ESS-modellen)
• Er is een systeemfout.
• De klimaatregeling is ingesteld op MAX
A/C.
Het is mogelijk dat meerdere malen met het
voertuig wordt gereden, zonder dat het STOP/
START-systeem de status STOP/START
READY (Stop/Start gereed) aanneemt, wan-
neer de omstandigheden extremer zijn dan
hierboven genoemd.
De motor starten in de stand autostop
Als de schakelhendel in stand NEUTRAL
staat, start de motor wanneer het koppelings-
pedaal wordt ingetrapt (hiervoor hoeft het
pedaal niet volledig te worden ingetrapt). Het
voertuig neemt modus STOP/START SYSTEM
STARTEN EN RIJDEN
180
Page 183 of 384

NOT READY (Stop/Start-systeem niet gereed)
aan totdat de voertuigsnelheid meer bedraagt
dan 8 km/h (5 mph).
Omstandigheden die het automatisch starten
van de motor mogelijk maken in de modus
STOP/START AUTO STOP ACTIVE (autostop stop/
startsysteem actief)
De motor start automatisch wanneer:
• De werkelijke cabinetemperatuur bedui-
dend afwijkt van de temperatuur die is
ingesteld in het klimaatsysteem.
• Het klimaatsysteem in volle ontwasemings-
modus is.
• De duur van modus STOP/START AUTO
STOP ACTIVE (autostop stop/startsysteem
actief) langer is dan 5 minuten.
• De accuspanning daalt naar een te lage
waarde.
• Lage vacuümwaarde van remsysteem, bijv.
na meerdere keren na elkaar remmen.
• Het voertuig sneller rijdt dan 8 km/u
(5 mph).
• De schakelaar STOP/START OFF is inge-
drukt.• De vierwielaandrijving is in de stand 4LO of
Neutral gezet.
• Het stuur is voorbij de drempelwaarde ge-
draaid. (Alleen ESS-modellen)
Stop/start-systeem handmatig
uitschakelen
1. Druk op de schakelaar STOP/START OFF
(in de rij schakelaars). Het lampje in de
schakelaar dooft.2. De melding STOP/START OFF (stop/start
uit) verschijnt in de instrumentengroep.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
Instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie hierover.
3. Bij de volgende stop van het voertuig
(nadat het STOP/START-systeem is uitge-
schakeld) zal de motor niet worden
uitgeschakeld.
4. Als het STOP/START-systeem handmatig
is uitgeschakeld, kan de motor alleen wor-
den gestart en gestopt via het contactslot.
5. Het STOP/START-systeem schakelt elke
keer zelfstandig weer in wanneer het con-
tact uit- en weer ingeschakeld wordt.
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen
Druk op de schakelaar STOP/START OFF (in
de rij schakelaars). Het lampje in de schake-
laar dooft.
Raadpleeg voor uitgebreide informatie over
het Stop/Start-systeem de paragraaf "Stop/
Start-systeem" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" van uw instructieboekje.
Schakelaar STOP/START OFF
181
Page 184 of 384

Systeemstoring
Wanneer zich in het STOP/START-systeem
een storing voordoet, zal het systeem de mo-
tor niet uitschakelen. In het display in de
instrumentengroep wordt de melding "SER-
VICE STOP/START SYSTEM” (onderhoud
Stop/Start-systeem) weergegeven. Raad-
pleeg de paragraaf "Display in de instrumen-
tengroep" in het hoofdstuk "Uw Instrumen-
tenpaneel leren kennen" voor meer
informatie.
Als in het display in de instrumentengroep de
melding "SERVICE STOP/START SYSTEM"
wordt weergegeven, moet u het systeem laten
controleren door een erkende dealer.
STOP/START-SYSTEEM —
AUTOMATISCHE
TRANSMISSIE (INDIEN
AANWEZIG)
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen. Het systeem stopt de
motor automatisch tijdens een stop, wanneeraan alle voorwaarden is voldaan. Door het
rempedaal los te laten of het gaspedaal in te
trappen, wordt de motor automatisch weer
gestart.
ESS-auto's zijn geüpgraded met een heavy
duty-startmotor, een verbeterde accu en an-
dere motoronderdelen om de extra mo-
torstarts aan te kunnen.
OPMERKING:
Het wordt aanbevolen het Stop/Start-systeem
uit te schakelen tijdens terreingebruik.
Automatische modus
De Stop/Start-functie wordt inge-
schakeld na elke normale mo-
torstart. Op dat moment activeert
het systeem de modus STOP/
START READY (Stop/Start-systeem gereed)
en, wanneer aan alle overige voorwaarden is
voldaan, activeert het vervolgens de modus
STOP/START AUTOSTOP ACTIVE (Autostop
Stop/Start-systeem actief).Om de autostop-modus te activeren, doet u het
volgende:
• Het systeem moet in modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) staan.
De melding STOP/START READY (Stop/
Start-systeem gereed) wordt weergegeven
op het display in de instrumentengroep in
het gedeelte Stop/Start. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Instrumentengroep" in het hoofd-
stuk "Uw instrumentenpaneel leren ken-
nen" in het instructieboekje voor meer
informatie.
• Het voertuig moet volledig tot stilstand zijn
gebracht.
• De schakelhendel moet in een vooruitver-
snelling staan en het rempedaal moet zijn
ingetrapt.
De motor wordt uitgeschakeld, de toerentel-
ler gaat naar de nulstand en het controle-
lampje Stop/Start gaat branden om aan te
geven dat autostop is ingeschakeld. De in-
stellingen van de klant blijven gehandhaafd
wanneer de motor weer wordt gestart.
STARTEN EN RIJDEN
182