Page 57 of 244

BELANGRIJK Voertuigen uitgerust met
de functie ECOMODUS (knop 9
fig. 95 ): wanneer de functie
ECOMODUS is ingeschakeld, kan deze
de prestaties van de automatische
airconditioning verlagen. Raadpleeg het
hoofdstuk "Tips voor het rijden".Interne luchtrecirculatie
Deze functie wordt automatisch
beheerd, maar u kunt hem ook
handmatig inschakelen. Hij kan
geforceerd worden ingeschakeld met
knop 7 fig. 94, die is gemarkeerd
doordat de led op de knop aan gaat
BELANGRIJK In ieder geval krijgt
ontwasemen/ontdooien voorrang over
luchtrecirculatie.
Opmerking:
tijdens de luchtrecirculatie wordt de
lucht in het interieur gerecirculeerd
zonder dat lucht van buiten wordt
geïntroduceerd;
met luchtrecirculatie kunt u het
interieur van invloeden van buitenaf
isoleren (rijden in verontreinigde
omgevingen, bijv.);
met luchtrecirculatie kunt u sneller de
gewenste temperatuur in het interieur
behalen.Handmatig gebruik: Druk op knop 7
fig. 94 en het geïntegreerde
controlelampje gaat aan.
Langdurig gebruik van de
hercirculatiefunctie kan vervelende
luchtjes veroorzaken en de ruiten doen
beslaan omdat de lucht niet wordt
ververst.
We adviseren u weer terug te schakelen
naar de automatische modus door
weer op knop 7 fig. 94 te drukken
zodra de luchthercirculatie niet meer
nodig is.
Druk nogmaals op knop 7 fig. 94 om
deze functie uit te schakelen.
Uitschakeling van het systeem
Draai knop 6 fig. 94 naar de stand OFF
om het systeem uit te schakelen. Draai
aan knop 6 fig. 94 om het weer in te
schakelen en de ventilatorsnelheid te
regelen, of druk op knop 1 fig. 94.
55
De klimaatregeling uitschakelen
In de automatische modus gaat de
airconditioning aan of uit afhankelijk van
de weersomstandigheden buiten.
Druk op knop 5 fig. 94 om de
klimaatregeling uit te schakelen en het
ingebouwde indicatielampje gaat aan.
95T36540
Page 58 of 244

EXTRA
KLIMAATREGELING
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Het voertuig is mogelijk uitgerust met
vier luchtroosters 1 fig. 96 die gericht
kunnen worden.
Deze bedieningen zijn alleen van invloed
op de hoeveelheid lucht in het interieur:
een bediening voor warm (lucht komt
uit de onderste luchtroosters);
een bediening voor koud (lucht komt
uit de bovenste luchtroosters).
OPMERKING Sluit niet alle vier de
luchtroosters tegelijkertijd (risico op
beschadiging van systeemonderdelen).Klimaatregeling
Controleer of de airconditioning werkt
(knop 2 fig. 97 led is aan).
BELANGRIJK Door op knop 2 fig. 97 te
drukken gaat de led aan:
wanneer de led aan is, is de functie
aan;
wanneer de led uit is, is de functie
uit;
BELANGRIJK
50)Introduceer niets in het ventilatiecircuit
van het voertuig (bijv. Geparfumeerde
voorwerpen voor het wegnemen van
onaangename geuren, enz.). Gevaar voor
schade of brand.
51)Open niet het koelvloeistofcircuit. Dat is
gevaarlijk voor ogen en huid.
BELANGRIJK
2)Het systeem gebruikt een koelmiddel dat
compatibel is met de wetten die van kracht
zijn in de landen waar het voertuig wordt
verkocht, R134a van R1234yf (aangeduid
op een specifiek plaatje in de motorruimte).
Het gebruik van andere koelmiddelen heeft
invloed op de efficiency en de conditie van
het systeem. Ook de
compressorkoelmiddelen moeten
compatibel zijn met het aangeduide
koelmiddel.
96T36557
97T36643
56
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 59 of 244

PARKEERRADAR
52)
12) 13) 14)
Werkingsprincipe
De ultrasone sensoren die in de
achterbumpers zijn aangebracht
(afhankelijk van de versie van het
voertuig) "meten" de afstand tussen het
voertuig en een obstakel.
Als de sensoren een obstakel
detecteren, geven ze een geluidssignaal
af, waarvan de frequentie toeneemt
naarmate het voertuig het obstakel
nadert, tot het een enkel geluid wordt
als het obstakel ongeveer 30 cm van
het voertuig is verwijderd.
OPMERKING Controleer of de
ultrasone sensoren niet zijn afgedekt
(met vuil, modder, sneeuw, enz.)
OPMERKING Afhankelijk van de versie,
wordt op het display de directe
omgeving weergegeven in aanvulling op
het geluidssignaal.Werking
Wanneer u de versnellingspook in zijn
achteruit zet, worden de meeste
objecten binnen 1,2 m van de
achterkant van het voertuig
gedetecteerd, wordt een geluidssignaal
afgegeven en, afhankelijk van het type
voertuig, gaat display 1 fig. 99 aan.Volume van de parkeerassistent
verstellen
Het is mogelijk om, afhankelijk van het
voertuig, een aantal parameters op het
display van het multimediasysteem af te
stellen.
Systeem tijdelijk uitschakelen
Druk op knop 2 fig. 100 om het
systeem uit te schakelen.
Het controlelampje in de schakelaar
gaat aan om u eraan te herinneren dat
het systeem is uitgeschakeld.
Druk er nogmaals op om het systeem
weer in te schakelen en het lampje gaat
uit.
Het is mogelijk om, afhankelijk van het
voertuig, de functie uit te schakelen
vanaf het display van het
multimediasysteem.
98T36541
99T36519-2
100T36542
57
Page 60 of 244

Systeem geforceerd uitschakelen
Het systeem kan definitief worden
uitgeschakeld door knop 2 lang
ingedrukt te houden.
Het in de schakelaar geïntegreerde
controlelampje gaat permanent aan.
Het uitgeschakelde systeem kan weer
worden ingeschakeld door de knop
nogmaals lang ingedrukt te houden.
Onregelmatige werking
Als het systeem een onregelmatige
werking detecteert, wordt, afhankelijk
van de versie, een speciaal bericht op
het instrumentenpaneel weergegeven,
gaat het alarmlampje
branden en
wordt iedere 5 seconden een
geluidssignaal afgegeven. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
52)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
12)Als het voertuig in zijn achteruit ergens
tegen botst (bijv. een paaltje of ander
straatmeubilair) kan het voertuig
beschadigen (er zou bijvoorbeeld een as
kunnen buigen). Laat het voertuig
controleren door het Fiat Servicenetwerk
om ongevallen te voorkomen.
13)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
14)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.
CAMERA
ACHTERZIJDE
Werking
53)
15)
Als het voertuig in zijn achteruit staat,
biedt videocamera 1 fig. 101 op de
achterklep of op het openslaande
achterportier van het voertuig zicht over
het gebied achter het voertuig op de
binnenspiegel 2 fig. 102 of op het
multimediadisplay 3 fig. 103, samen
met één of twee vormen 4 fig. 104en 5
fig. 104(bewegend of stilstaand).
OPMERKING Controleer of de
achteruitkijkcamera niet is afgedekt
(vuil, modder, sneeuw, enz.).
101T36620
58
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 61 of 244

OPMERKING Afhankelijk van de versie,
moeten een aantal parameters op het
multimediadisplay 3 fig. 103 worden
afgesteld.
Bewegende vorm 4 (afhankelijk van
het voertuig):wordt in het blauw op
het multimediadisplay 3
fig. 103weergegeven. De vorm duidt
het traject van het voertuig volgens de
positie van het stuurwiel aan.Stilstaande vorm 5: de stilstaande
vorm bestaat uit gekleurde referenties
A, B en C fig. 104die de afstand achter
het voertuig aanduiden:
A (rood) ongeveer 30 cm vanaf het
voertuig;
B (geel) ongeveer 70 cm vanaf het
voertuig;
C (groen) ongeveer 150 cm vanaf het
voertuig.
Deze vorm blijft stil en duidt het traject
van het voertuig aan als de wielen zijn
uitgelijnd.
Dit systeem wordt in principe gebruikt
met behulp van een of meerdere
vormen (bewegend voor het traject,
stilstaand voor de afstand). Wanneer u
de rode zone nadert, gebruik dan de
weergave van de bumper om
nauwkeurig te stoppen.
BELANGRIJK Op het display verschijnt
een bijbehorend bericht.De vormen zijn een geprojecteerde
weergave op een vlakke ondergrond;
deze informatie moet worden
genegeerd als de weergave een
verticaal object overlapt of een object
dat op de grond ligt. De voorwerpen die
aan de rand van het scherm worden
weergegeven, kunnen vervormd zijn.
Als het licht te fel is (sneeuw, voertuig
staat in de zon) kan het zicht van de
camera belemmerd worden. Wanneer
de achterportieren open staan of niet
goed dicht zijn, wordt een speciaal
bericht weergegeven en verdwijnt,
afhankelijk van het voertuig, het beeld
van de videocamera.
BELANGRIJK
53)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
102T36621
103T36519-3
104T39009
59
Page 62 of 244

BELANGRIJK
15)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wasstraten met
stoomreinigers of hogedrukreinigers
moeten de camera snel gewassen worden
door de spuitmond op minstens 10 cm van
de sensoren te houden. Breng geen
stickers op de camera aan.
RUITBEDIENING
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
54) 55)
Met geïntroduceerde startinrichting:druk op de knop van de ruit om hem
omlaag te brengen naar de gewenste
positie;
til de knop van de ruit op om hem
omhoog te brengen naar de gewenste
positie.
Druk aan de bestuurderszijde op de
knop fig. 105:
1voor bestuurderszijde;
2voor voorste passagierszijde.BELANGRIJK Plaats geen voorwerpen
op een gedeeltelijk gesloten ruit:
hierdoor zou de ruit kunnen
beschadigen.
Drukfuncties
Afhankelijk van de versie is deze modus
een extra functie voor de eerder
beschreven elektrisch bediende ruiten.
De functie betreft alleen de ruit aan de
bestuurderszijde. Druk schakelaar 1
fig. 107 kort omlaag of trek hem kort
omhoog: de ruit gaat ofwel volledig
omlaag of volledig omhoog. Als de
schakelaar weer wordt bediend stopt
de ruit.
105T36560
106T36561
Druk aan de voorste passagierszijde op
knop 3. fig. 106
60
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 63 of 244

OPMERKING Als de ruit tijdens het
sluiten weerstand detecteert (van bijv.
de tak van een boom, enz.), stopt de
ruit en gaat weer een paar cm omlaag.
Onregelmatige werking
Als de ruit niet sluit, schakelt het
systeem over op een drukloze modus:
trek de betreffende schakelaar zover
mogelijk naar boven tot de ruit volledig
sluit (de ruit gaat geleidelijk weer
omhoog); houd de schakelaar
vervolgens even omhoog getrokken
(altijd aan de kant die wordt gesloten),
breng hem omlaag en trek hem weer
volledig omhoog om het systeem te
heractiveren.
Neem indien nodig contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
Schuifruiten achter:
56)
Gebruik de hendel 4 fig. 108 en schuif
de ruit tot de gewenste stand.
BELANGRIJK
54)Oneigenlijk gebruik van de elektrische
ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen altijd of de
passagiers niet kunnen worden verwond
door de bewegende ruiten of door
voorwerpen die door de ruit worden
meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de
sleutel uit het contactslot als het voertuig
(voorzien van mechanische sleutel met
afstandsbediening) wordt verlaten om te
voorkomen dat onverwachtse bediening
van de elektrische ruitbediening gevaar
oplevert voor de achtergebleven
passagiers.
55)Wanneer u de ruiten sluit, controleer
dan dat er geen lichaamsdelen (arm, hand,
enz.) uit het voertuig steken. Gevaar voor
ernstige letsel.
56)Controleer voor gebruik of er geen
inzittenden uit een ruit of een open portier
steken.
MOTORKAP
57) 58) 59) 60) 61) 62) 63)
16)
Trek aan hendel 1 fig. 109 om te
openen.
Veiligheidsgrendel motorkap
ontgrendelen
Druk hendel 2 fig. 110 naar links om de
motorkap te openen: de motorkap
komt omhoog.
107T36560-1108T36562
109T36581
61
Page 64 of 244

De motorkap openen
Til de motorkap op en begeleid hem.
Het optillen wordt ondersteun door
zijdempers.
De motorkap sluiten
Controleer of niets in de motorruimte is
achtergebleven. Laat de motorkap tot
op ongeveer 30 cm van de motorruimte
zakken en laat hem dan vallen.
Controleer of de motorkap volledig
gesloten is en niet alleen met de
beveiliging is vergrendeld door te
proberen hem op te tillen. Als de
motorkap niet perfect gesloten is,
probeer dan niet erop te drukken maar
open hem opnieuw en herhaal de
handeling.
BELANGRIJK
57)Voor enige onderhoudsinterventie moet
de motor worden afgezet (en niet op
stand-by): u moet de motor elf afzetten
(raadpleeg de paragraaf "De motor starten”
in het hoofdstuk ”Starten en rijden”).
58)Leun niet op de motorkap: hij zou per
ongeluk dicht kunnen gaan.
59)Let er bij werkzaamheden aan de
motor op dat deze heet kan zijn. Bovendien
zou de koelventilator ieder moment kunnen
gaan draaien. Gevaar voor letsel.
60)Zorg ervoor dat als in de motorruimte
wordt gewerkt, de ruitenwissers in de
uitstand staan. Gevaar voor letsel.
61)Laat het voertuig in geval van een
botsing, zelfs een lichte botsing tegen
bijvoorbeeld het schutbord of de motorkap,
zo snel mogelijk controleren bij een Fiat
Servicepunt.
62)Gebruik beide handen om de motorkap
op te tillen. Controleer voordat de
motorkap wordt opgetild, of de armen van
de ruitenwissers wel tegen de ruit liggen,
het voertuig stilstaat en de handrem goed
is aangetrokken.
63)Om veiligheidsredenen moet de
achterklep tijdens het rijden altijd goed
gesloten zijn. Controleer dus altijd of de
motorkap goed gesloten en vergrendeld is.
Mocht u tijdens het rijden merken dat de
motorkap niet goed vergrendeld is, stop
dan onmiddellijk en sluit de motorkap op
de correcte manier.
BELANGRIJK
16)Controleer na iedere ingreep in de
motorruimte of er niets in de motorruimte is
achtergebleven (doeken, gereedschap,
enz.); deze zouden de motor kunnen
beschadigen of brand kunnen veroorzaken.
110T36594
62
KENNIS VAN HET VOERTUIG