Page 57 of 209

Opbergen55De veiligheidsgordel achter in het
midden kan blokkeren wanneer u de
rugleuning omhoog trekt. Als dat
gebeurt, laat de gordelband dan hele‐
maal terugrollen en begin opnieuw.
Als de veiligheidsgordel nog steeds
geblokkeerd is, klap dan het zitting‐
kussen neer en probeer het
nogmaals.
Als u de zitting van de achterbank
weer terug wilt plaatsen, zet dan de achterzijde van de zitting in zijn
oorspronkelijke stand en zorg ervoor
dat de lussen van de veiligheidsgor‐
del niet gedraaid of onder de zitting
geklemd zijn; druk vervolgens de
voorzijde van de zitting stevig naar
beneden totdat deze vergrendelt.Voorzichtig
Zet de veiligheidsgordel en gespen tussen de rugleuning en
één van de kussens bij het terug‐
klappen van de rugleuning van de
achterbank. Let erop dat de
gordels en de gespen niet onder
een achterbankkussen klem
komen te zitten.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgor‐
dels niet gedraaid of beklemd
raken in de rugleuning en in hun juiste positie geplaatst zijn.
Om de achterbankzitting te verwijde‐
ren, drukt u de scharnieren in de rich‐
ting van de pijl.
Bagageruimte-afdekking
Leg geen zware voorwerpen op de
afdekking.
Demonteren
Til de afdekking achteraan op en duw
deze vooraan omhoog.
Verwijder het deksel.
Opbergen
Wanneer de bagageruimte vol gela‐
den is, de bagageruimte-afdekking op
de achterbank opbergen of uit de auto verwijderen.
Vastmaken
Steek de afdekking in de zijgeleiders en klap deze omlaag. Haak de
ophangkoorden aan de achterklep.
Page 58 of 209
56OpbergenVloerplaat bagageruimte
Til de vloerplaat van de bagageruimteop om bij de bandenreparatieset, het
boordgereedschap en de gevaren‐
driehoek te komen.
Bij uitvoeringen met een reservewiel
bevindt het reservewiel zich samen
met het andere boordgereedschap
onder de vloerplaat van de bagage‐
ruimte.
Gereedschap 3 157.
Algemene tip9 Waarschuwing
Berg omwille van de veiligheid alle
onderdelen in de bagageruimte op hun plek op en rijd altijd met geslo‐
ten afdekking laadruimte en, zo
mogelijk, met omhoog geklapte
rugleuningen.
Anders kunnen de inzittenden bij krachtig remmen, plotseling
afslaan of een ongeval letsel door
rondslingerende voorwerpen
oplopen.
Gevarendriehoek
Auto's met reservewiel
Berg de gevarendriehoek op in de
bagageruimte.
Page 59 of 209
Opbergen57Auto’s met bandenreparatieset
Berg de gevarendriehoek op in de
gereedschapskoffer van de auto onder de vloerplaat in de bagage‐
ruimte.
Verbanddoos
Verbanddoos in de bagageruimte
opbergen.
Dakdragersysteem
Dakdrager
Om veiligheidsredenen en ter vermij‐
ding van dakschade adviseren wij het
voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken. Neem
contact op met uw werkplaats voor
meer informatie.
Monteer de dakdrager op de dakrails
zoals beschreven in de bij de dakdra‐ ger meegeleverde montage-instruc‐
ties.
Dakdrager wegnemen als deze niet
wordt gebruikt.
Page 60 of 209

58OpbergenBeladingsinformatie● Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Controleren of de rugleu‐ ningen naar behoren zijn
vergrendeld. Bij stapelbare voor‐
werpen de zwaarste voorwerpen
onderop leggen.
● Losse voorwerpen in de bagage‐
ruimte vastzetten om glijden
tegen te gaan.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren
geklapt zijn.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
● Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven
op het instrumentenpaneel niet
af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hefboom en de bewegingsvrij‐heid van de bestuurder niet
belemmeren. Geen losse voor‐
werpen in het interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen voorwer‐
pen in het voertuig rondgeslingerd
worden en letsel of schade aan delading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 183) en
het EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Page 61 of 209

Instrumenten en bedieningsorganen59Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................60
Stuurwielverstelling ...................60
Stuurbedieningsknoppen ...........60
Verwarmd stuurwiel ...................60
Claxon ....................................... 61
Wis-/wasinstallatie voorruit ........61
Wis-/wasinstallatie achterruit .....62
Buitentemperatuur .....................62
Klok ........................................... 62
Elektrische aansluitingen ...........64
Aansteker .................................. 64
Asbakken ................................... 64
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................65
Instrumentengroep ....................65
Snelheidsmeter ......................... 65
Kilometerteller ........................... 65
Dagteller .................................... 65
Toerenteller ............................... 65
Brandstofmeter .......................... 66
Brandstofkeuzeschakelaar ........66
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 67
Service-display .......................... 67Controlelampjes........................68
Richtingaanwijzer ......................70
Gordelverklikker ........................71
Airbag en gordelspanners .........71
Airbag-deactivering ...................71
Laadsysteem ............................. 72
Storingsindicatielamp ................72
Service-indicatie ........................72
Rem- en koppelingssysteem .....72
Pedaal intrappen .......................72
Antiblokkeersysteem (ABS) .......73
Schakelen .................................. 73
Stuurbekrachtiging ....................73
Lane Departure Warning ...........73
Ultrasoonparkeerhulp ................73
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............73
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....74
Traction Control-systeem UIT ...74
Koelvloeistoftemperatuur ...........74
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 74
Motoroliedruk ............................. 74
Te laag brandstofpeil .................75
Startbeveiliging .......................... 75
Motorvermogen verminderd ......75
Rijverlichting .............................. 75
Grootlicht ................................... 75
Mistlamp .................................... 75Mistachterlicht........................... 75
Cruise control ............................ 76
Snelheidsbegrenzer ..................76
Motorkap open .......................... 76
Portier open ............................... 76
Informatiedisplays ........................76
Driver Information Center ..........76
Info-Display ............................... 81
Boordinformatie ........................... 83
Geluidssignalen .........................84
Batterijspanning .........................85
Persoonlijke instellingen ..............85
Telematicaservice ........................88
OnStar ....................................... 88
Page 62 of 209
60Instrumenten en bedieningsorganenBedieningsorganenStuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
Met de knoppen op het stuurwiel kunt u het Driver Information Center,
bepaalde bestuurdersondersteu‐
ningssystemen, het infotainmentsys‐ teem en een aangesloten mobiele
telefoon bedienen.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 124.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Verwarmd stuurwiel
Druk op A om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid door de led in de toets.
Page 63 of 209
Instrumenten en bedieningsorganen61De gedeelten van het stuurwiel voor
plaatsing van de handen zijn sneller
warm en worden warmer dan de
overige gedeelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop-startsysteem 3 111.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie voorruit
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamE:intervalwissenOFF:uit
Druk de hendel omlaag naar de stand
2 om de wissers één slag te laten
maken wanneer ze uitgeschakeld
zijn.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen.
Sproeiervloeistof 3 143
Page 64 of 209

62Instrumenten en bedieningsorganenWis-/wasinstallatieachterruit
Druk de tuimelschakelaar in om de
achterruitwisser aan te zetten:
bovenste stand:continue werkingonderste stand:onderbroken
werkingmiddenstand:uit
Hendel van u af duwen. Er wordt
sproeiervloeistof op de achterruit
gespoten en de ruitenwisser maakt
enkele slagen.
Niet inschakelen wanneer de achter‐ ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
U kunt deze functie in- of uitschakelen in het menu Instellingen op het
Info-display.
Sproeiervloeistof 3 143
Persoonlijke instellingen 3 85.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐ ging.9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd worden op het
Info-Display weergegeven.
Info-Display 3 81