Page 73 of 217
Opbergen71Trek eerst aan de lus op de zitting van
de passagiersstoel om de stoel om‐
hoog te brengen en kantel de voorste klep dan naar binnen door aan de lip
achter de stoel te trekken (zie illustra‐
tie).
Klap de achterste klep met de hand
omhoog; deze wordt door magneten
in de open stand gehouden.
9 Waarschuwing
Passagiers mogen de stoel niet
gebruiken wanneer eronder voor‐
werpen worden vervoerd terwijl de onderste bekledingskleppen ge‐
opend zijn.
Opbergruimte plafond
Niet meer dan 35 kg aan spullen in dit
opbergvak bewaren.
Bagageruimte
Bagageruimte-afdekking Hoedenplank achter
Geen overmatig zware voorwerpen of voorwerpen met scherpe randen op
de hoedenplank achter leggen.
Het toelaatbare laadvermogen is 50 kg.9 Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de la‐
ding of de auto veroorzaken.
Page 74 of 217

72Opbergen
De hoedenplank achter kan in
2 standen worden geplaatst, d.w.z.
de bovenste stand of de onderste
stand.
De hoedenplank achter kan ook wor‐
den opgeklapt waardoor de bagage‐
ruimte voor meer doeleinden kan
worden gebruikt.
Demonteren
U verwijdert de hoedenplank door
deze aan beide zijden uit de houders
te halen.
Als de achterbank 3 48 neergeklapt
is, verwijder dan de hoedenplank en
leg deze horizontaal vóór de neerge‐ klapte achterbank.
Plaatsen
Breng de hoedenplank weer aan door deze aan beide zijden in de houders
te drukken.
Sjorogen
In de laadruimte zitten sjorogen om
de lading met bevestigingsbanden of
een bagagenet op de vloer niet te la‐
ten verschuiven.
Sjorogen kunnen zich op de vloer van
de auto en/of in de zijwand bevinden.
Het aantal en de plaats van de sjor‐
ogen variëren al naar gelang de auto.
De sjorogen mogen onder een hoek
van 30° niet met meer dan 6250 N worden belast.
Veiligheidsnet
Het veiligheidsnet kan achter de voor‐
stoelen of achter de achterste zitrij
worden gemonteerd.
Het is niet toegestaan om personen achter het veiligheidsnet te vervoe‐
ren.
Page 75 of 217
Opbergen73Plaatsen
Maak de kappen in de hemelbekle‐
ding los (met een platte schroeven‐
draaier) om bij de montagepunten te
komen, steek de stangen van het ba‐
gageruimtenet in de montagepunten
links en rechts en zet deze vast.
Bevestig de banden aan de sjorogen
of ringen achter de bank en span de
banden.
Demonteren
Ontspan de banden en haak de ban‐
den los uit de sjorogen of ringen. Haal
de netstangen uit de montagepunten
en sluit de kappen.
Gevarendriehoek
De gevarendriehoek kan worden op‐
geborgen in de ruimte onder de stoe‐
len.
Opbergvak onder passagiersstoel
3 70.
Verbanddoos
De verbanddoos kan worden opge‐
borgen in de ruimte onder de stoelen.
Opbergvak onder passagiersstoel
3 70.
Page 76 of 217

74OpbergenDakdragersysteem
Dakdrager Om veiligheidsredenen en ter vermij‐ding van dakschade wordt geadvi‐
seerd de voor uw auto goedgekeurde
dakdrager te gebruiken. Neem con‐
tact op met uw werkplaats voor meer
informatie.
Gebruiksaanwijzing van de dakdra‐
ger in acht nemen en dakdrager ver‐
wijderen wanneer het niet wordt ge‐
bruikt.
Let op
Raadpleeg als er banden met een maat 215/60 R17 C gemonteerd zijn
een werkplaats voordat u een dak‐
drager aanbrengt.
Raadpleeg "Beladingsinformatie"
hieronder voor nadere informatie.Beladingsinformatie
● Zware voorwerpen zo ver moge‐ lijk vooraan en gelijkmatig ver‐
deeld in de laadruimte plaatsen. Bij stapelbare voorwerpen de
zwaarste voorwerpen onderaan
leggen.
● Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 72.
● Losse voorwerpen in de bagage‐
ruimte vastzetten om glijden te‐
gen te gaan.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren ge‐
klapt zijn.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
● Leg niets op het instrumenten‐ bord.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hendel en de bewegingsvrijheid
van de bestuurder niet belemme‐
ren. Geen losse voorwerpen in het interieur leggen.● Niet met een geopende achter‐ klep rijden. Bovendien is de ken‐
tekenplaat alleen goed zichtbaar
en verlicht met gesloten deuren.9 Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de la‐
ding of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal toe‐laatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 191) en
het EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttig draagver‐
mogen door de gegevens van uw
auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (tank voor 90 % ge‐
vuld).
Page 77 of 217
Opbergen75Extra uitrusting en accessoires
verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag door het hogere zwaartepunt. La‐
ding gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐ ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toelaatbare dakbelasting is
200 kg voor H1 dakhoogtevari‐
anten en 150 kg voor H2 dak‐
hoogtevarianten (behalve varian‐ ten met platformcabine). De dak‐belasting is de som van het ge‐
wicht van het dakdragersysteem
en de lading.
Page 78 of 217

76Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................77
Stuurwielverstelling ...................77
Stuurbedieningsknoppen ...........77
Claxon ....................................... 77
Knoppen op stuurkolom ............77
Wis-/wasinstallatie voorruit ........78
Wis-/wasinstallatie achterruit .....79
Buitentemperatuur .....................79
Klok ........................................... 79
Elektrische aansluitingen ...........80
Aansteker .................................. 81
Asbakken ................................... 81
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................82
Instrumentengroep ....................82
Snelheidsmeter ......................... 82
Kilometerteller ........................... 82
Dagteller .................................... 82
Toerenteller ............................... 83
Brandstofmeter .......................... 83
Brandstofverbruikmeter .............83
Service-display .......................... 84
Controlelampen ......................... 84
Richtingaanwijzer ......................86Gordelverklikker ........................87
Airbag en gordelspanners .........87
Airbag-deactivering ...................87
Laadsysteem ............................. 88
Storingsindicatielamp ................88
Service-indicatie ........................88
Schakel motor uit .......................88
Remsysteem ............................. 88
Antiblokkeersysteem (ABS) .......89
Opschakelen ............................. 89
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) .......................... 89
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma uit ............................... 89
Koelvloeistoftemperatuur ...........89
Voorverwarming ........................90
AdBlue ....................................... 90
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 90
Motoroliedruk ............................. 90
Brandstofbesparingsmodus .......91
Te laag brandstofpeil .................91
Autostop .................................... 91
Rijverlichting .............................. 91
Grootlicht ................................... 91
Mistlamp .................................... 91
Mistachterlicht ........................... 91
Cruise control ............................ 91
Tachograaf ................................ 92
Portier open ............................... 92Informatiedisplays........................92
Driver Information Center ..........92
Boordinformatie ........................... 93
Geluidssignalen .........................93
Motoroliepeil .............................. 94
Tripcomputer ................................ 94
Tachograaf ................................... 96
Page 79 of 217
Instrumenten en bedieningsorganen77Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
De cruisecontrol en de snelheidsbe‐
grenzer werken via de toetsen op het stuurwiel.
Cruise control en snelheidsbegrenzer
3 136.
Claxon
j indrukken.
De claxon klinkt ongeachte de stand
van de contactschakelaar.
Knoppen op stuurkolom U kunt het Infotainmentsysteem en
een gekoppelde mobiele telefoon be‐
dienen met de knoppen op de stuur‐
kolom.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Page 80 of 217

78Instrumenten en bedieningsorganenWis-/wasinstallatie voorruit
Voorruitwissers7:uitAUTO of K:intervalwissen of au‐
tomatisch wissen met
regensensor1:langzaam2:snel
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand AUTO of P.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen:
kort interval:stelwiel omhoog‐
draaienlang interval:stelwiel omlaag‐
draaien
Automatische wisfunctie met
regensensor
Wisserhendel in stand AUTO of P.
De regensensor registreert de hoe‐
veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Na het uitschakelen van het contact
moet automatisch wissen steeds op‐
nieuw worden geselecteerd.
Instelbare gevoeligheid regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen:geringe gevoe‐
ligheid:stelwiel omhoog‐
draaienhoge gevoelig‐
heid:stelwiel omlaag‐
draaien
De regensensor zit op de voorruit.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruitsproeiers