Page 89 of 217

Instrumenten en bedieningsorganen87Richtingaanwijzers 3 100.
Gordelverklikker
X brandt of knippert rood.
Als de veiligheidsgordel niet is omge‐ daan, zal controlelamp X knipperen
wanneer de rijsnelheid boven onge‐ veer 16 km/u komt. Ook klinkt er ge‐
durende maximaal 2 minuten een ge‐
luidssignaal.9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit om‐
doen.
Inzittenden die geen gebruik ma‐
ken van de veiligheidsgordel bren‐ gen bij eventuele aanrijdingen me‐
depassagiers en zichzelf in ge‐
vaar.
Let op
Bij zware voorwerpen op de voor‐
stoelen kan controlelamp X oplich‐
ten. Voorwerp van de stoel halen of
veiligheidsgordel vastmaken.
Airbag en gordelspanners
v brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt de lamp niet of dooft deze tij‐
dens het rijden, dan is er sprake van
een storing in de gordelspanners of
de airbags. Het is mogelijk dat de air‐ bags en gordelspanners bij een aan‐
rijding niet in werking treden.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 50, 3 54.
Airbag-deactivering
Ó AAN brandt geel.
De passagiersairbag voor is geacti‐
veerd.
* UIT brandt geel.
De passagiersairbag voor is gedeac‐
tiveerd 3 59.
Als beide controlelampen ÓAAN en
* UIT tegelijk branden, is er een sys‐
teemstoring. De systeemstatus wordt
niet aangeduid; er mag niemand op
de passagiersstoel worden vervoerd.
Onmiddellijk contact opnemen met
een werkplaats.
Indien verlicht in combinatie met v of
F , de hulp van een werkplaats inroe‐
pen.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Airbagsysteem 3 54, gordelspanners
3 50, airbag-deactivering 3 59.
Page 90 of 217

88Instrumenten en bedieningsorganenLaadsysteemp brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor
Als controlelamp p brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐
lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel de motor uit.
Accu wordt niet opgeladen. Motor‐
koeling wordt mogelijk onderbroken.
De rembekrachtiging weigert moge‐
lijk dienst. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ middellijk de hulp van een werkplaats
inroepen.
Service-indicatie F brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelam‐ pen en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center (DIC)
3 92 branden. Onmiddellijk de hulp
van een werkplaats inroepen.
Schakel motor uit
C brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐
lampen (bijv. p, I en R), begeleid
door een geluidssignaal en een bijbe‐ horend bericht op het Driver Informa‐tion Center (DIC) 3 92: schakel de
motor onmiddellijk uit en raadpleeg
een werkplaats.
Remsysteem
R brandt rood.
Licht op als de handrem wordt gelost
en het remvloeistofpeil te laag is
3 153.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt na het inschakelen van het
contact als de handrem aangetrokken is 3 132 en dooft wanneer de hand‐
rem wordt losgezet.
Als R brandt samen met controle‐
lamp C en een geluidssignaal, is er
een storing in het remsysteem. Er
verschijnt ook een bijbehorend be‐
richt op het Driver Information Center
(DIC) 3 92. Onmiddellijk de hulp
van een werkplaats inroepen.
Remsysteem 3 131.
Page 91 of 217

Instrumenten en bedieningsorganen89Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt korte tijd nadat het contact is
ingeschakeld. Het systeem is na het
doven van u klaar voor gebruik.
Als controlelamp u niet na enkele
seconden dooft of onderweg oplicht, is er een storing in het ABS. Contro‐
lelamp F kan ook oplichten op de in‐
strumentengroep samen met een bij‐
behorend bericht op het Driver Infor‐
mation Center (DIC) 3 92. Het rem‐
systeem blijft zonder ingrepen van het ABS werken.
Als controlelampen u, F , R en C
branden, is er een storing in het rem‐ systeem. Er verschijnt een bijbeho‐
rend bericht op het DIC. Onmiddellijk
de hulp van een werkplaats inroepen.
Antiblokkeersysteem (ABS) 3 131.
Opschakelen
k of j brandt.
Wij raden u in dat geval omwille van een zuiniger verbruik aan om te scha‐
kelen.Elektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP)
R knippert of brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Knippert tijdens het rijden
Het systeem grijpt actief in. Het mo‐ torvermogen kan worden begrensd
en de auto kan automatisch iets wor‐
den afgeremd.
Brandt tijdens het rijden
Het systeem is niet beschikbaar. Er
verschijnt ook een bijbehorend be‐
richt op het Driver Information Center (DIC) 3 92.
ESP® Plus
3 134, Traction Control-
systeem 3 133.
Elektronisch stabiliteitspro‐
gramma uit
Ø brandt geel.Als ESP® Plus
gedeactiveerd is met
Ø op het instrumentenpaneel, dan
brandt controlelamp Ø en verschijnt
een bijbehorend bericht op het Driver Information Center (DIC) 3 92.
ESP® Plus
3 134, Traction Control-
systeem 3 133.
Koelvloeistoftemperatuur W brandt blauw of rood.
Brandt kort rood wanneer het contact
wordt ingeschakeld en wordt dan
blauw.
Brandt rood bij een draaiende
motor
Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 152.
Werkplaats raadplegen als er vol‐
doende koelvloeistof is.
Page 92 of 217

90Instrumenten en bedieningsorganenDe controlelamp moet blauw zijn
voordat u verder rijdt.
Voorverwarming ! brandt geel.
Voorverwarming wordt geactiveerd.
Werkt alleen bij lage buitentempera‐
turen.
AdBlue Y brandt geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Tank zo
spoedig mogelijk AdBlue bij, opdat de motor blijft starten.
Licht samen met controlelamp F op
als aanduiding van een systeemsto‐
ring of als waarschuwing dat de motor
na het bepaalde afstand wellicht niet
kan worden gestart. Onmiddellijk de
hulp van een werkplaats inroepen.
Er verschijnt een bijbehorend bericht
op het Driver Information Center
(DIC) 3 92.U kunt het restpercentage AdBlue
ook controleren door de knop aan het uiteinde van de wisserhendel meer‐
dere keren in te drukken. Boordcom‐
puter 3 94.
AdBlue 3 126.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv. reservewiel). Na enige tijd brandt de
controlelamp continu. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) 3 169.
Motoroliedruk
I brandt rood.Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor
Als controlelamp I brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐
lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel motor uit.Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand
N zetten).
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
Page 93 of 217

Instrumenten en bedieningsorganen919Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 150.
Brandstofbesparingsmodus ECO brandt groen wanneer de ECO-
stand is ingeschakeld voor besparen
van brandstof.
ECO-stand, zuinig rijden 3 116.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt wanneer het peil in de brand‐
stoftank laag is (bereik van ongeveer
50 km); onmiddellijk tanken 3 143.
Katalysator 3 125.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 156.
Autostop
D brandt wanneer de motor op Auto‐
stop staat.
\ brandt wanneer een Autostop
wordt geblokkeerd wanneer niet aan
bepaalde voorwaarden wordt vol‐
daan.
Stop-startsysteem 3 122.
Rijverlichting
9 brandt groen.
Brandt wanneer de koplampen aan
zijn.
8 brandt groen.
Brandt wanneer de zijmarkeringslich‐
ten aan zijn.
Verlichting 3 98.
Grootlicht P brandt blauw.Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 99.
Mistlamp > brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste mistlampen 3 101.
Mistachterlicht
r brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 101.
Cruise control
m , U brandt groen of geel.
m brandt groen als een bepaalde
snelheid wordt opgeslagen.
U brandt groen als het systeem aan
is.
Snelheidsbegrenzer U brandt geel.
U brandt geel als het systeem aan is.
Cruise control en snelheidsbegrenzer
3 136.
Page 94 of 217
92Instrumenten en bedieningsorganenTachograaf
& licht op wanneer er een storing is
3 96.
Portier open y brandt rood.
Brandt wanneer een deur niet geheel
gesloten is.
Er verschijnt ook een bijbehorend be‐ richt op het Driver Information Center
(DIC) 3 92.Informatiedisplays
Driver Information Center
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
● buitentemperatuur 3 79
● klok 3 79
● kilometerteller 3 82
● dagteller 3 82
● service-display 3 84
● boordinformatie 3 93
● boordcomputer 3 94
Infodisplay
Het middelste display op het Infotain‐
mentsysteem toont de tijd en informa‐
tie van het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg voor meer informatie de handleiding van het infotainmentsys‐teem.
Page 95 of 217

Instrumenten en bedieningsorganen93Boordinformatie
Er verschijnen berichten op het Driver
Information Center (DIC) en wellicht
brandt daarbij controlelamp F of C
op de instrumentengroep.
Informatieberichten
Informatieberichten m.b.t. bijv. start‐
problemen, het Stop/Start-systeem,
het aantrekken van de handrem, de
centrale vergrendeling, het stuurslot
enz. melden de huidige status van be‐
paalde boordfuncties en instructies
voor het gebruik.
Storingsmeldingen
Storingsmeldingen m.b.t. bijv. het
brandstoffilter, airbags, emissie enz.
verschijnen in combinatie met contro‐ lelamp F. Rijd voorzichtig door en
raadpleeg zo spoedig mogelijk een
werkplaats.
Druk op de knop aan het uiteinde van
de ruitenwisserhendel om storings‐
meldingen, bijv. " CONTROLEER
INSPUITING ", van het display te wis‐
sen. Na enkele seconden verdwijntde melding automatisch en blijft F in
beeld. De storing wordt daarna opge‐
slagen in het on board-systeem.
Waarschuwingsmeldingen Waarschuwingsberichten m.b.t. bijv.
motor-, accu- of remsysteemstorin‐
gen verschijnen in combinatie met
controlelamp C en kunnen worden
begeleid door een geluidssignaal.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Waarschuwingsberichten, bijv.
" STORING LADEN ACCU " verdwij‐
nen automatisch van het display wan‐
neer de oorzaak van de storing ver‐
holpen is.
Brandstofverbruikberichten
Brandstofverbruikberichten geven
tips voor zuiniger rijden. Ritten kun‐
nen worden opgeslagen in het sys‐
teemgeheugen, zodat u prestaties
kunt vergelijken.
Raadpleeg de handleiding van het In‐
fotainmentsysteem voor nadere infor‐ matie.
Brandstofverbruikcijfer 3 94.Geluidssignalen
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Een bijbehorend bericht kan ook ver‐
schijnen op het Driver Information
Center (DIC) wanneer er een geluids‐
signaal klinkt.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden:
● Als de veiligheidsgordel niet om‐ gedaan is 3 50.
● Bij gebruik van de richtingaanwij‐
zers 3 100.
● Bij het branden van bepaalde controlelampen.
● Wanneer de parkeerhulp een ob‐
stakel herkent 3 139.
● Als de snelheid korte tijd een in‐ gestelde limiet overschrijdt
3 136, 3 139.
● Als een deur of de motorkap niet goed gesloten is boven een be‐
paalde snelheid.
● Bij een storing in het remsysteem
3 88.
Page 96 of 217

94Instrumenten en bedieningsorganen● Als de accu niet oplaadt 3 88.
● Als het smeren van de motor wordt onderbroken 3 90.
● Als er AdBlue moet worden bij‐ getankt of als er een storing is
3 126.
● Als de elektronische sleutel bui‐ ten het detectiebereik is.
Elektronisch sleutelsysteem
3 23, Aan/Uit-knop 3 118.
Bij het parkeren van de auto en/of het openen van het
bestuurdersportier:
● Als de sleutel nog in het contact zit.
● Als de elektronische sleutel nog in de kaartlezer zit.
Elektronisch sleutelsysteem
3 23, Aan/Uit-knop 3 118.
● Als de auto in een Autostop is. Stop-startsysteem 3 122.
● Als de rijverlichting brandt.Motoroliepeil
Als het minimale motoroliepeil wordt
bereikt, verschijnt er gedurende
30 seconden na het starten van de motor een bericht op het Driver Infor‐
mation Center (DIC) 3 92.
Oliepeil controleren 3 150.Tripcomputer
De tripcomputer geeft informatie over
rijgegevens die voortdurend geregi‐
streerd en elektronisch verwerkt wor‐ den.
Afhankelijk van het specifieke model
kunnen de volgende functies worden
geselecteerd door de knop op het uit‐ einde van de wisserhendel meerdere
malen in te drukken.
● kilometerteller 3 82
● brandstofverbruik
● gemiddeld verbruik
● momentaan verbruik