Page 137 of 217

Rijden en bediening135De functie Meer tractie
Indien nodig kan ESP®Plus
worden
uitgeschakeld voor meer grip op
zachte grond of modderige of be‐
sneeuwde wegen.
Druk op Ø op het instrumentenpa‐
neel.
Controlelamp Ø brandt op de instru‐
mentengroep en er verschijnt een bij‐
behorend bericht op het DIC 3 92.
Wanneer de snelheid 50 km/u be‐
reikt, schakelt het systeem automa‐
tisch van Meer tractie naar ESP ®Plus
.
Controlelamp Ø dooft op de instru‐
mentengroep.
U kunt ESP® Plus
weer activeren door
nogmaals op Ø te drukken. Contro‐
lelampje Ø dooft.
ESP® Plus
wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u het contact de vol‐
gende keer weer inschakelt.
Storing
Als het systeem een storing detec‐
teert, gaat de controlelamp b 3 89
samen met F 3 88 op de instrumen‐
tengroep branden en verschijnt er
een bijbehorend bericht op het DIC 3 92.
Het elektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP® Plus
) werkt niet. Oor‐
zaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen.
Boordinformatie 3 93.
Page 138 of 217

136Rijden en bedieningBestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruisecontrol kan snelheden van
30 km/u en hoger opslaan en hand‐
haven. Tijdens het bergop- en berg‐
afwaarts rijden kan van de opgesla‐
gen snelheden worden afgeweken.
Om veiligheidsredenen kan de crui‐
secontrol pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal inge‐
trapt is.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Controlelampen U en m 3 91.
Inschakelen
m indrukken; controlelamp U licht
groen op instrumentengroep op.
Cruise control staat nu in de standby- stand en er verschijnt een bijbeho‐
rende melding op het Driver Informa‐
tion Center (DIC).
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en < of ] indrukken. De huidige
snelheid wordt nu opgeslagen en ge‐
handhaafd en het gaspedaal kan wor‐ den losgelaten.
Page 139 of 217

Rijden en bediening137Controlelamp m brandt groen op de
instrumentengroep samen met U en
er verschijnt een bijbehorend bericht
op het DIC.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. De opgeslagen snelheid
knippert op de instrumentengroep.
Na het loslaten van het gaspedaal
wordt opnieuw de opgeslagen snel‐ heid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld tijdens het schakelen.
De snelheid wordt opgeslagen totdat
de ontsteking wordt uitgeschakeld.
Snelheid verhogen Na het activeren van de cruisecontrolkan de rijsnelheid gestaag of in kleine
stapjes worden verhoogd door < in‐
gedrukt te houden of er steeds op te
tikken.
Na het loslaten van de schakelaar
wordt de huidige snelheid opgesla‐
gen en aangehouden.
Ook kunt u tot de gewenste snelheid
optrekken en deze met < opslaan.Snelheid verlagen
Na het activeren van de cruisecontrolkan de rijsnelheid gestaag of in kleine
stapjes worden verlaagd door ] in‐
gedrukt te houden of er steeds op te
tikken.
Na het loslaten van de schakelaar
wordt de huidige snelheid opgesla‐
gen en aangehouden.
Uitschakelen
§ indrukken: cruisecontrol wordt ge‐
deactiveerd en de groene controle‐
lamp U dooft op het instrumenten‐
paneel.
Automatisch uitschakelen:
● rijsnelheid daalt tot onder 30 km/u
● het rempedaal wordt ingetrapt ● het koppelingspedaal wordt inge‐
trapt
● keuzehendel in N
● het motortoerental is zeer laag of
zeer hoog
De snelheid wordt opgeslagen en er
verschijnt een bijbehorend bericht op
het DIC.
Opnieuw activeren R bij een snelheid van meer dan
30 km/u indrukken.
Als de opgeslagen snelheid veel ho‐
ger dan de huidige snelheid is, trekt de auto krachtig op totdat de opge‐
slagen snelheid bereikt is.
Als u op < drukt, wordt de cruise con‐
trol-functie ook weer ingeschakeld
maar alleen op de huidige snelheid,
niet de opgeslagen snelheid.
Page 140 of 217

138Rijden en bedieningOpgeslagen snelheid wissenm indrukken: groene controlelampen
U en m doven in de instrumenten‐
groep.
Snelheidsbegrenzer
cruisecontrol
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde maxi‐
mumsnelheid boven 30 km/u over‐
schrijdt.
Inschakelen
U indrukken; controlelamp U licht
geel op in de instrumentengroep.
De functie snelheidsbegrenzer cruise control staat nu in standby-modus en
er verschijnt een bijbehorend bericht
op het DIC.
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en < of ] indrukken. De huidige
snelheid wordt opgeslagen.
De auto kan normaal rijden, maar de
geprogrammeerde snelheid kan be‐
halve in noodgevallen niet worden
overschreden.
Als de maximumsnelheid niet kan
worden gehandhaafd, bijv. op een
steile afdaling, knippert de maximum‐
snelheid op het DIC 3 92, vergezeld
van een geluidssignaal.
Snelheidslimiet verhogen
De snelheidslimiet kan gestaag of in kleine stapjes worden verhoogd door
< ingedrukt te houden of er steeds op
te tikken.
Snelheidslimiet verlagen
De snelheidslimiet kan gestaag of in
kleine stapjes worden verlaagd
door ] ingedrukt te houden of er
steeds op te tikken.Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig door het weer‐
standspunt heen in te trappen. De
snelheidslimiet knippert tijdens deze
periode op het DIC 3 92, vergezeld
van een geluidssignaal.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het be‐
reiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Let op
Als in auto's, uitgerust met een snel‐ heidsbegrenzer, het gaspedaal he‐
lemaal wordt ingetrapt, kan de inge‐
stelde maximumsnelheid niet wor‐
den overschreden. Snelheidsbe‐
grenzer 3 139.
Uitschakelen
§ indrukken; snelheidsbegrenzer
wordt gedeactiveerd en normaal rij‐
den is mogelijk.
De snelheidslimiet wordt opgeslagen
en er verschijnt een bijbehorend be‐
richt op het DIC.
Page 141 of 217

Rijden en bediening139Opnieuw activeren
R indrukken; de snelheidsbegrenzer‐
functie wordt opnieuw geactiveerd.
Als u op < drukt, wordt de snelheids‐
begrenzerfunctie ook weer ingescha‐
keld maar alleen op de huidige snel‐
heid, niet de opgeslagen snelheid.
Snelheidslimiet wissen
Druk op U; gele controlelamp U
dooft op de instrumentengroep.
Snelheidsbegrenzer MaximumsnelheidsbegrenzerConform lokale of landelijke wetge‐
ving is de auto wellicht uitgerust met
een vaste maximumsnelheidsbe‐
grenzer die niet kan worden uitge‐
schakeld.
Indien aanwezig, zit er een waarschu‐
wingslabel met daarop de vaste maxi‐
mumsnelheid (90 tot 130 km/u) op het instrumentenbord.
Om fysieke redenen kan de auto
bergafwaarts de maximumsnelheid
eventueel overschrijden.
Er klinkt elke 40 seconden gedurende
10 seconden een waarschuwings‐
zoemer bij kort overschrijden van de
ingestelde snelheid.
Auto ook uitgerust met snelheidsbe‐
grenzer cruise control: de maximum‐
snelheid kan niet worden overschre‐
den door het gaspedaal stevig tot
voorbij het weerstandspunt in te trap‐ pen.
Snelheidsbegrenzer cruise control
3 136.Parkeerhulp
De Park Pilot vereenvoudigt het ach‐
teruit inparkeren door de afstand tus‐ sen de achterkant van de auto en
eventuele obstakels te meten. De be‐
stuurder is en blijft echter verantwoor‐ delijk bij het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐
gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Page 142 of 217

140Rijden en bedieningInschakelen
Het systeem wordt automatisch ge‐
activeerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. Een kort geluids‐ signaal geeft aan dat het systeem ge‐
reed is voor gebruik.
Een obstakel wordt aangegeven door
pieptonen en, afhankelijk van de
auto, wordt ook weergegeven op het
infodisplay. De pieptonen klinken
steeds sneller naarmate de auto het
obstakel nadert. Is de afstand kleiner
dan 30 cm, dan klinkt er een onon‐
derbroken geluidssignaal.
Let op
In versies met een melding op het
infodisplay kunt u het volume van de zoemer aanpassen via het Infotain‐
mentsysteem. Raadpleeg de hand‐
leiding Infotainmentsysteem voor
nadere informatie.Uitschakelen
Deactiveer het systeem door met in‐
geschakeld contact op r op het in‐
strumentenbord te drukken. Bij het
deactiveren brandt de LED in de
toets. Wanneer de achteruitversnel‐
ling wordt ingeschakeld, klinkt er
geen geluidssignaal.
Let op
In versies met een melding op het
infodisplay kunt de functie deactive‐
ren via het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
mentsysteem voor nadere informa‐
tie.
Het systeem wordt bij het indrukken
van r of de volgende keer dat het
contact wordt ingeschakeld, opnieuw
geactiveerd.
Storing
Als het systeem bij het inschakelen
van de achteruitversnelling een be‐
drijfsstoring detecteert klinkt er gedu‐
rende ongeveer 5 seconden een on‐
onderbroken geluidssignaal, ver‐
schijnt er een bijbehorend bericht op
het Driver Information Center (DIC)
3 92 en brandt F op de instrumen‐
tengroep 3 88 . Contact opnemen met
een werkplaats om de oorzaak van de
storing te laten verhelpen.Voorzichtig
Bij het achteruitrijden moet het ge‐ bied vrij zijn van obstakels die de
onderkant van de auto zouden
kunnen raken.
Botsen tegen de achteras, dat
wellicht niet zichtbaar is, zou on‐
karakteristieke veranderingen in
Page 143 of 217

Rijden en bediening141het rijgedrag tot gevolg kunnen
hebben. Raadpleeg bij een derge‐
lijke botsing een werkplaats.
Boordinformatie 3 93.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsysteem
9 Waarschuwing
Reflecterende oppervlakken van
voorwerpen of kleding en externe
geluidsbronnen kunnen er in be‐
paalde omstandigheden toe lei‐
den dat het systeem een obstakel
niet registreert.
Voorzichtig
De sensoren werken eventueel
minder goed wanneer deze bijv.
met ijs of sneeuw zijn bedekt.
De parkeerhulpsystemen werken
bij een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's (off-roads,
minivans, vans) gelden speciale
voorwaarden. De objectherken‐
ning in het bovenste deel van deze
voertuigen kan niet worden gega‐
randeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Het ultrasoonparkeerhulpsysteem
voorkomt geen botsingen met ob‐
jecten buiten het detectiebereik
van de sensoren.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruit rijden door
weergeven van een beeld van de
zone achter de auto in de binnenspie‐
gel of in het infodisplay.
9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die
zich buiten het bereik van de ca‐
mera bevinden, bijv. onder de
bumper of onder de auto, worden
niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het display hebt gekeken. Contro‐
leer eerst de omgeving aan de
achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Page 144 of 217

142Rijden en bedieningInschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐ keld. Ter bevestiging van de inscha‐
keling klinkt een geluidssignaal.
Werking
De camera is gemonteerd boven de
achterdeuren/achterklep.
De camera bestrijkt slechts een be‐ perkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de wer‐
kelijke afstand.
Display baanrijstrook (1)
Afhankelijk van de versie verschijnt
de baanrijstrook (1) van de auto in
blauw op het infodisplay. Deze toont
de baan van de auto op basis van de stuuruitslag.
Display vaste rijstrook (2)
Het display van de vaste rijstrook (2) toont het traject van de auto als dewielen rechtuit blijven staan.
Richtlijnen (3, 4, 5) worden samen
met het display van de vaste
rijstrook (2) gebruikt en geven de af‐
stand achter de auto aan.
De richtlijnintervallen zijn als volgt:3 (Rood):30 cm4 (Geel):70 cm5 (Groen):150 cm
Instellingen
Instellingen als helderheid, contrast
en kleuren kunnen worden gewijzigd
via het Infotainmentsysteem. U kunt
de functie ook permanent uitschake‐
len. Raadpleeg de handleiding van
het Infotainmentsysteem voor nadere
informatie.
Uitschakelen
Als de achteruitversnelling gedu‐
rende ongeveer 5 seconden niet
wordt ingeschakeld, wordt de camera
na enige tijd weer ingeschakeld.
Storing
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● in een donkere omgeving● als de zon of koplampen van an‐ dere auto's direct in de lens van
de camera schijnen