Page 153 of 217

Verzorging van de auto151
Het wordt geadviseerd dezelfde kwa‐
liteit olie te gebruikt als bij de laatste
olieverversing.
Het motoroliepeil mag niet hoger staan dan het bovenste merkteken
MAX op de peilstok.
Voorzichtig
Een teveel aan motorolie moet
worden afgetapt of afgezogen.
Om bij het bijvullen van de motorolie
niet te morsen, adviseren wij u om
daarvoor een trechter te gebruiken.
Controleer of de trechter goed op de
vulpijp staat.
Doe de trechter na het bijvullen in een
plastic zak en berg deze goed op.
Het olieverbruik stabiliseert niet voor‐ dat de auto enkele duizenden kilome‐
ters heeft afgelegd. Pas dan kan het
werkelijke olieverbruik worden be‐
paald.
Bij een verbruik van meer dan
0,5 liter per 1000 km na deze inrijpe‐
riode wordt geadviseerd contact op te nemen met een werkplaats.
Inhouden 3 201.
Dop recht terugplaatsen en vast‐
draaien.Motorluchtfilter
Indicator luchtstroom motor
Op bepaalde modellen is de luchtin‐
laat van de motor voorzien van een
indicator die aangeeft wanneer de
luchttoevoer naar de motor beperkt
is.
Open:Geen beperkingRode indicator:Beperkt
Neem contact op met een werkplaats,
als de rode indicator verschijnt bij een draaiende motor.
Page 154 of 217

152Verzorging van de autoKoelvloeistof
De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ca. –28 °C.Voorzichtig
Alleen goedgekeurde antivries ge‐ bruiken.
Koelvloeistofpeil
Voorzichtig
Een te laag koelvloeistofpeil kan
motorschade veroorzaken.
Bij een koud koelsysteem moet de koelvloeistof net boven het merkte‐
ken MINI staan. Bijvullen als het peil
te laag is.9 Waarschuwing
Vóór het openen van de dop de
motor laten afkoelen. Dop voor‐
zichtig openen zodat de druk lang‐
zaam kan ontsnappen.
Vul bij met antivries. Is er geen anti‐
vries beschikbaar, gebruik dan
schoon kraanwater of gedestilleerd
water. Dop goed vastdraaien. Anti‐
vriesgehalte door een werkplaats la‐
ten controleren en oorzaak van het
koelvloeistofverlies laten verhelpen.
Als een aanzienlijke hoeveelheid
koelvloeistof vereist is, dient het koel‐ systeem te worden ontlucht. De hulp
van een werkplaats inroepen.
Als de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is, brandt controlelamp W 3 89
rood op de instrumentengroep, sa‐
men met C 3 88 . Bij een te laag koel‐
vloeistofpeil een werkplaats raadple‐ gen.
Stuurbekrachtigingsvloei‐
stofVoorzichtig
Zeer kleine hoeveelheden vuil‐
deeltjes kunnen schade aan de
stuurinrichtingssysteem veroorza‐
ken, waardoor het niet meer goed
werkt. Voorkom dat vuildeeltjes in contact komen met de vloeistof‐zijde van de reservoirdop of dat ze in het reservoir terechtkomen.
Het stuurbekrachtigingsvloeistofre‐
servoir zit onder het voorwielscherm
links, achter een bekledingspaneel.
In principe hoeft u het vloeistofpeil
niet te controleren. Als er bij het stu‐
ren een ongewoon geluid klinkt of als
de stuurbekrachtiging vreemd rea‐
geert, roep dan de hulp van een werk‐ plaats in.
Page 155 of 217
Verzorging van de auto153
Neem contact op met een werkplaats,
als het vloeistofpeil in het reservoir tot onder het merkteken MIN zakt.
Sproeiervloeistof
Schoon water vermengd met een
passende hoeveelheid sproeiervloei‐ stof en antivries bijvullen.
Voorzichtig
Alleen sproeiervloeistof met vol‐
doende antivries biedt voldoende
bescherming bij lage temperatu‐
ren of een plotselinge daling van
de temperatuur.
Het gebruik van sproeiervloeistof
dat isopropanol bevat, kan de bui‐ tenlampen beschadigen.
Remmen
Piepende remmen geven aan dat deremblokken hun minimumdikte heb‐
ben bereikt. Verder rijden is mogelijk
maar laat de remblokken zo spoedig
mogelijk vervangen.
Na de montage van nieuwe remblok‐
ken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen.
Remvloeistof9 Waarschuwing
Remvloeistof is giftig en bijtend.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.
Page 156 of 217

154Verzorging van de auto
De remvloeistof moet tussen de
merktekens MINI en MAXI staan.
Bij het bijvullen schoon te werk gaan,
omdat verontreinigde remvloeistof
storingen in het remsysteem tot ge‐
volg kan hebben. Oorzaak van het
remvloeistofverlies door een werk‐
plaats laten verhelpen.
Alleen goedgekeurde heavy duty-
remvloeistof voor uw auto gebruiken.
Remvloeistof 3 188.
Accu
De auto is uitgerust met een lood‐ zuuraccu. Auto's met stop-startsys‐
teem zijn uitgerust met een AGM-
accu die geen loodzuuraccu is.
De accu van de auto is onderhouds‐
vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen.
Door korte ritten en vaak starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische ver‐ bruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan 4 weken
achtereen stilstaat, kan de accu ont‐
laden raken. Poolklem van de min‐
pool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking aansluiten en los‐
koppelen.
Accu vervangen
Zorg bij auto's met een stop-startsys‐ teem dat de AGM-accu (Absorptive
Glass Mat) weer wordt vervangen
door een andere AGM-accu.
U kunt een AGM-accu herkennen
door het label op de accu. Wij bevelen
het gebruik aan van een originele
Opel-accu.
Page 157 of 217

Verzorging van de auto155Let op
Als u een andere AGM-accu ge‐
bruikt dan de originele Opel accu is
het mogelijk dat het Stop/Start-sys‐
teem slechter presteert.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop-startsysteem 3 122.
Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
9 Gevaar
Voor voldoende ventilatie zorgen
bij het opladen van de accu. Er be‐ staat gevaar voor ontploffing als
gassen die tijdens het opladen
worden gevormd kunnen blijven
hangen!
Starthulp gebruiken 3 179.
Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen: ● Geen vonken of open vlammen en niet roken.
● Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat aanleiding kan geven tot blind‐
heid of ernstige brandwonden.
● Zie de Gebruikershandleiding voor meer informatie.
● Explosief gas kan in de buurt van
de accu aanwezig zijn.
Dieselbrandstoffilter Het dieselbrandstoffilter is toeganke‐
lijk vanaf de onderkant van de auto.
Bij elke olieverversingsbeurt water‐
resten uit het filter aftappen.
Opvangbak onder het filterhuis plaat‐
sen. Kartelboutje aan de onderkant
van het filter ongeveer één slag los‐
draaien om het water af te tappen.
Page 158 of 217

156Verzorging van de autoHet filter is afgetapt zodra er diesel‐
brandstof zonder water verschijnt.
Schroef weer aanhalen.
Dieselbrandstoffilter met kortere in‐
tervallen controleren als de auto
dienstdoet in buitengewone omstan‐ digheden.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
Als de tank is leeggereden moet het
dieselbrandstofsysteem worden ge‐
ventileerd of ontlucht.
Bijtanken en als volgt te werk gaan:
Met de contactsleutel● Het contact gedurende 5 seconden per keer inschakelen
(sleutel in stand 2).
● Contact gedurende 3 seconden uitschakelen (sleutel in stand 1).
● Dit meerdere malen herhalen.
● Motor starten (sleutel in stand 3)
en weer uitschakelen (sleutel in
stand 0).
Contactslotstanden 3 118.
Met aan/uit-knop● Steek de elektronische sleutel in de kaartlezer.
● Druk op START/STOP maar trap
geen enkel pedaal in.
● Wacht enkele minuten alvorens de motor te starten.
Aan/Uit-knop 3 118.
Slaat de motor niet aan, dan de hulp
van een werkplaats inroepen.
Motor starten 3 120.
Wisserblad vervangen Wisserbladen voorruit
Page 159 of 217

Verzorging van de auto157Til de ruitenwisser op, druk op de
knop om het wisserblad los te maken
en verwijder dit.
Maak een nieuw wisserblad in een
lichte hoek vast aan de wisserarm en druk het in tot het vastklikt.
Breng de ruitenwisserarm voorzichtig
naar omlaag.
Wisserblad achterruit
Til de ruitenwisser op, druk de borg‐
nokken bij elkaar om het wisserblad
los te maken en verwijder dit.
Breng de ruitenwisserarm voorzichtig
naar omlaag.
Gloeilamp vervangen
Ontsteking uitschakelen en desbe‐
treffende schakelaar uitschakelen of
portieren sluiten.
Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting vastpakken. Het glas van de gloei‐
lamp niet met blote handen aanraken.
Bij vervangen altijd hetzelfde type
gloeilamp gebruiken.
Lampcontrole
Schakel het contact na het vervangen van een lamp in en bedien en contro‐
leer de lichten.
Koplampen
Grootlicht en dimlicht Vervang de gloeilampen van de kop‐
lampen vanuit de motorruimte.
1. Beschermkap verwijderen door deze linksom te draaien.
2. Kabelboomstekker loskoppelen.
3. Borgclip losmaken en lamp ver‐ wijderen.
4. Lamp vervangen en borgclip aan‐
brengen en erop letten dat de
lamp in de juiste stand worden
aangebracht.
5. Kabelboomstekker en bescherm‐ kap aanbrengen.
Page 160 of 217
158Verzorging van de autoZijmarkeringslichten
1. Lamphouder uit reflectorhuis ver‐wijderen door deze linksom te
draaien.
2. Lamp vervangen.
3. Lamphouder in reflectorhuis mon‐
teren.
Mistlampen
Lamp van mistlampen voor van onder
de auto benaderen.
1. Borgclip links op de auto losma‐ ken en afdekkap openen.
Schroeven en borgclips rechts op de auto verwijderen om de afdek‐
kap te verwijderen.
2. Kabelboomstekker loskoppelen.
3. Draai de lamphouder linksom er‐ uit en verwijder de lamp.
4. Vervang de lamp en breng de lamphouder aan.
5. Kabelboomstekker en afdekkap aanbrengen.
Richtingaanwijzers vooraan
1. Lamphouder uit reflectorhuis ver‐wijderen door linksom te draaien.
2. Lamp vervangen.
3. Lamphouder in reflectorhuis mon‐
teren.