Inleiding......................................... 2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten .........20
Stoelen, veiligheidssystemen ......43
Opbergen ..................................... 68
Instrumenten en
bedieningsorganen ......................76
Verlichting .................................... 98
Klimaatregeling .......................... 104
Rijden en bediening ...................116
Verzorging van de auto ..............147
Service en onderhoud ................186
Technische gegevens ................190
Klantinformatie ........................... 203
Trefwoordenlijst ......................... 208Inhoud
Inleiding3Uw autogegevens
Voer hier de gegevens van de auto in
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn.
Deze informatie is beschikbaar in de
kopjes "Service en onderhoud" en
"Technische gegevens", alsmede op
het typeplaatje.
Inleiding
Uw auto is de intelligente combinatie
van vernieuwende techniek, overtui‐
gende veiligheid, milieuvriendelijk‐
heid en zuinigheid.
In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw
auto veilig en efficiënt te kunnen be‐
dienen.
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan
op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
van de auto een ongeval tot gevolg
kan hebben en dat er risico bestaat
voor persoonlijk letsel.
Houd u altijd aan de specifieke wet‐
geving van het land waarin u zich be‐ vindt. Deze wetgeving kan afwijken
van de informatie in deze gebruikers‐
handleiding.Wanneer wij u in deze gebruikers‐
handleiding adviseren de hulp van
een werkplaats in te roepen, raden wij
uw Opel Service Partner aan.
Elke Opel Service Partner biedt u eer‐ steklas service tegen redelijke prij‐
zen. Ervaren, door Opel geschoolde specialisten werken volgens speciale
richtlijnen van Opel.
Houd het informatiepakket voor de
gebruiker altijd onder handbereik in
de auto.
Gebruik van deze handleiding
● Deze handleiding geeft een om‐ schrijving van alle voor dit model
beschikbare opties en functies.
Mogelijk zijn bepaalde
omschrijvingen, waaronder die
voor display- en menufuncties, niet op uw auto van toepassing
wanneer er sprake is van een modelvariant, afwijkende
landenspecificaties of speciale
uitrustingen of accessoires.
● In het hoofdstuk "Kort en bondig"
krijgt u een beknopt overzicht.● De inhoudsopgave aan het begin
van de handleiding en in de af‐
zonderlijke paragrafen geeft aan
waar u de informatie die u zoekt
kunt vinden.
● Met behulp van het trefwoorden‐ register kunt u specifieke infor‐matie zoeken.
● In deze gebruikershandleiding worden linksgestuurde auto's ge‐toond. De bediening van rechts‐
gestuurde auto's is vergelijkbaar.
● In de gebruikershandleiding wor‐
den motoraanduidingen van de
fabriek gebruikt. De bijbehorende
marktaanduidingen vindt u in de
paragraaf "Technische gege‐
vens".
● Richtingaanduidingen in de be‐ schrijvingen, zoals links, rechts,
voor of achter moeten altijd met
de blik in de rijrichting worden ge‐ zien.
● De displays van het voertuig on‐ dersteunen mogelijkerwijs uw
taal niet.
● Displayteksten en opschriften in het interieur zijn vet gedrukt.
76Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................77
Stuurwielverstelling ...................77
Stuurbedieningsknoppen ...........77
Claxon ....................................... 77
Knoppen op stuurkolom ............77
Wis-/wasinstallatie voorruit ........78
Wis-/wasinstallatie achterruit .....79
Buitentemperatuur .....................79
Klok ........................................... 79
Elektrische aansluitingen ...........80
Aansteker .................................. 81
Asbakken ................................... 81
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................82
Instrumentengroep ....................82
Snelheidsmeter ......................... 82
Kilometerteller ........................... 82
Dagteller .................................... 82
Toerenteller ............................... 83
Brandstofmeter .......................... 83
Brandstofverbruikmeter .............83
Service-display .......................... 84
Controlelampen ......................... 84
Richtingaanwijzer ......................86Gordelverklikker ........................87
Airbag en gordelspanners .........87
Airbag-deactivering ...................87
Laadsysteem ............................. 88
Storingsindicatielamp ................88
Service-indicatie ........................88
Schakel motor uit .......................88
Remsysteem ............................. 88
Antiblokkeersysteem (ABS) .......89
Opschakelen ............................. 89
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) .......................... 89
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma uit ............................... 89
Koelvloeistoftemperatuur ...........89
Voorverwarming ........................90
AdBlue ....................................... 90
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 90
Motoroliedruk ............................. 90
Brandstofbesparingsmodus .......91
Te laag brandstofpeil .................91
Autostop .................................... 91
Rijverlichting .............................. 91
Grootlicht ................................... 91
Mistlamp .................................... 91
Mistachterlicht ........................... 91
Cruise control ............................ 91
Tachograaf ................................ 92
Portier open ............................... 92Informatiedisplays........................92
Driver Information Center ..........92
Boordinformatie ........................... 93
Geluidssignalen .........................93
Motoroliepeil .............................. 94
Tripcomputer ................................ 94
Tachograaf ................................... 96
84Instrumenten en bedieningsorganenDe meter geeft het huidige brandstof‐verbruik aan met kleuren:Groen:u rijdt optimaal zuinigGeel:rijstijl te agressiefOranje:u rijdt uiterst onzuinig
De brandstofverbruikmeter is stan‐
daard ingeschakeld. U kunt deze uit‐ schakelen via het Infotainmentsys‐
teem. Raadpleeg de handleiding van
het Infotainmentsysteem voor nadere
informatie.
Service-display Na het inschakelen van het contact
kan de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt korte tijd
op het Driver Information Center
(DIC) verschijnen. Afhankelijk van de
rijomstandigheden kan een onder‐
houdsbeurt met aanzienlijk varië‐
rende tussenpozen worden gemeld.
U kunt de afstand tot de volgende on‐
derhoudsbeurt bekijken door de knop op het uiteinde van de wisserhendel
gedurende ongeveer 5 seconden in
te drukken.
Als de resterende afstand of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt minder
dan 1500 km of 1 maand is, verschijnt
er een bericht op het DIC.
Als de afstand op 0 km komt of de on‐
derhoudsdatum daar is, gaat contro‐
lelamp F op de instrumentengroep
resp. het DIC branden en verschijnt er een bijbehorend bericht op het DIC.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display terugzetten
Na de onderhoudsbeurt moet het ser‐ vice-display worden gereset:
Selecteer de afstand tot de volgende
onderhoudsbeurt op het DIC en houd vervolgens de knop op het uiteinde
van de wisserhendel gedurende on‐
geveer 10 seconden ingedrukt.
Boordcomputer 3 94.
Driver Information Centre (DIC)
3 92.
Service-informatie 3 186.Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐ schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen.
Afhankelijk van de apparatuur kan de
plaats van de Controlelampen varië‐
ren.
Bij het inschakelen van de ontsteking
lichten de meeste controlelampen
korte tijd op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐ ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingWit:inschakelbevestiging
88Instrumenten en bedieningsorganenLaadsysteemp brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor
Als controlelamp p brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐
lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel de motor uit.
Accu wordt niet opgeladen. Motor‐
koeling wordt mogelijk onderbroken.
De rembekrachtiging weigert moge‐
lijk dienst. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ middellijk de hulp van een werkplaats
inroepen.
Service-indicatie F brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelam‐ pen en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center (DIC)
3 92 branden. Onmiddellijk de hulp
van een werkplaats inroepen.
Schakel motor uit
C brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐
lampen (bijv. p, I en R), begeleid
door een geluidssignaal en een bijbe‐ horend bericht op het Driver Informa‐tion Center (DIC) 3 92: schakel de
motor onmiddellijk uit en raadpleeg
een werkplaats.
Remsysteem
R brandt rood.
Licht op als de handrem wordt gelost
en het remvloeistofpeil te laag is
3 153.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt na het inschakelen van het
contact als de handrem aangetrokken is 3 132 en dooft wanneer de hand‐
rem wordt losgezet.
Als R brandt samen met controle‐
lamp C en een geluidssignaal, is er
een storing in het remsysteem. Er
verschijnt ook een bijbehorend be‐
richt op het Driver Information Center
(DIC) 3 92. Onmiddellijk de hulp
van een werkplaats inroepen.
Remsysteem 3 131.
92Instrumenten en bedieningsorganenTachograaf
& licht op wanneer er een storing is
3 96.
Portier open y brandt rood.
Brandt wanneer een deur niet geheel
gesloten is.
Er verschijnt ook een bijbehorend be‐ richt op het Driver Information Center
(DIC) 3 92.Informatiedisplays
Driver Information Center
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
● buitentemperatuur 3 79
● klok 3 79
● kilometerteller 3 82
● dagteller 3 82
● service-display 3 84
● boordinformatie 3 93
● boordcomputer 3 94
Infodisplay
Het middelste display op het Infotain‐
mentsysteem toont de tijd en informa‐
tie van het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg voor meer informatie de handleiding van het infotainmentsys‐teem.
104KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............104
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................104
Airconditioning ......................... 105
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 106
Verwarming achterin ...............108
Airconditioning achterin ...........109
Hulpverwarming ......................109
Luchtroosters ............................. 113
Verstelbare luchtroosters ........113
Vaste luchtroosters ..................114
Koeling handschoenenkastje ..114
Onderhoud ................................. 114
Luchtinlaat ............................... 114
Pollenfilter ................................ 114
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 114
Service .................................... 115Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtdebiet
● luchtverdeling
Verwarmbare achterruit Ü 3 42.
Temperatuur
Rood:warmBlauw:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet Luchtdebiet instellen door de ventila‐torknop in de gewenste stand te zet‐
ten.
LuchtverdelingM:naar de hoofdruimteL:naar de hoofd- en voetenruimteK:naar de voetenruimteJ:naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimteV:naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
Klimaatregeling115ServiceOm optimale koeling te garanderen,
wordt aangeraden het klimaatregel‐
systeem jaarlijks, voor het eerst
3 jaar na ingebruikneming van de
auto, te laten controleren, lettend op:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen
● afvoer van condensor en ver‐ damper reinigen
● prestatietest