
Instrumenten en bedieningsorganen93Boordinformatie
Er verschijnen berichten op het Driver
Information Center (DIC) en wellicht
brandt daarbij controlelamp F of C
op de instrumentengroep.
Informatieberichten
Informatieberichten m.b.t. bijv. start‐
problemen, het Stop/Start-systeem,
het aantrekken van de handrem, de
centrale vergrendeling, het stuurslot
enz. melden de huidige status van be‐
paalde boordfuncties en instructies
voor het gebruik.
Storingsmeldingen
Storingsmeldingen m.b.t. bijv. het
brandstoffilter, airbags, emissie enz.
verschijnen in combinatie met contro‐ lelamp F. Rijd voorzichtig door en
raadpleeg zo spoedig mogelijk een
werkplaats.
Druk op de knop aan het uiteinde van
de ruitenwisserhendel om storings‐
meldingen, bijv. " CONTROLEER
INSPUITING ", van het display te wis‐
sen. Na enkele seconden verdwijntde melding automatisch en blijft F in
beeld. De storing wordt daarna opge‐
slagen in het on board-systeem.
Waarschuwingsmeldingen Waarschuwingsberichten m.b.t. bijv.
motor-, accu- of remsysteemstorin‐
gen verschijnen in combinatie met
controlelamp C en kunnen worden
begeleid door een geluidssignaal.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Waarschuwingsberichten, bijv.
" STORING LADEN ACCU " verdwij‐
nen automatisch van het display wan‐
neer de oorzaak van de storing ver‐
holpen is.
Brandstofverbruikberichten
Brandstofverbruikberichten geven
tips voor zuiniger rijden. Ritten kun‐
nen worden opgeslagen in het sys‐
teemgeheugen, zodat u prestaties
kunt vergelijken.
Raadpleeg de handleiding van het In‐
fotainmentsysteem voor nadere infor‐ matie.
Brandstofverbruikcijfer 3 94.Geluidssignalen
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Een bijbehorend bericht kan ook ver‐
schijnen op het Driver Information
Center (DIC) wanneer er een geluids‐
signaal klinkt.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden:
● Als de veiligheidsgordel niet om‐ gedaan is 3 50.
● Bij gebruik van de richtingaanwij‐
zers 3 100.
● Bij het branden van bepaalde controlelampen.
● Wanneer de parkeerhulp een ob‐
stakel herkent 3 139.
● Als de snelheid korte tijd een in‐ gestelde limiet overschrijdt
3 136, 3 139.
● Als een deur of de motorkap niet goed gesloten is boven een be‐
paalde snelheid.
● Bij een storing in het remsysteem
3 88.

104KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............104
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................104
Airconditioning ......................... 105
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 106
Verwarming achterin ...............108
Airconditioning achterin ...........109
Hulpverwarming ......................109
Luchtroosters ............................. 113
Verstelbare luchtroosters ........113
Vaste luchtroosters ..................114
Koeling handschoenenkastje ..114
Onderhoud ................................. 114
Luchtinlaat ............................... 114
Pollenfilter ................................ 114
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 114
Service .................................... 115Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtdebiet
● luchtverdeling
Verwarmbare achterruit Ü 3 42.
Temperatuur
Rood:warmBlauw:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet Luchtdebiet instellen door de ventila‐torknop in de gewenste stand te zet‐
ten.
LuchtverdelingM:naar de hoofdruimteL:naar de hoofd- en voetenruimteK:naar de voetenruimteJ:naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimteV:naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.

114KlimaatregelingKantel voor het openen of sluiten van
de middelste luchtroosters en het
richten van de luchtstroom de lamel‐
len omhoog of omlaag en draai het
stelwiel naar links of naar rechts.
Zijdelingse luchtroosters
Kantel voor het openen of sluiten vande zijluchtroosters de lamellen om‐
hoog of omlaag.
Luchtstroom door draaien van de
roosters richten.
Afhankelijk van de positie van de tem‐ peratuurknop komt er via de zijde‐
lingse uitstroomkanalen lucht van bui‐
ten de auto in.
Luchtroosters achteraan
Afhankelijk van de auto bevinden zich
extra verstelbare luchtroosters in de
passagiersruimte achter.
Vaste luchtroosters
Tussen de voorruit en de deurruiten,
in de beenruimtes en, afhankelijk van de auto, achterin bevinden zich extra
luchtroosters.
Koeling
handschoenenkastje
De airconditioning kan ook objecten
in het handschoenenkastje koelen.Onderhoud
Luchtinlaat De luchtinlaat vóór de voorruit in demotorruimte schoon houden om lucht te laten instromen. Eventuele blade‐
ren, vuil of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter
Het pollenfilter ontdoet de lucht die
via de luchtinlaat in de auto komt van stof, roet, pollen en sporen.
Airconditioning regelmatig aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.

116Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 116
Economisch rijden ...................116
Controle over de auto ..............117
Sturen ...................................... 117
Starten en bediening .................118
Nieuwe auto inrijden ................118
Contactslotstanden ..................118
Aan/Uit-knop ............................ 118
Motor starten ........................... 120
Regeling stationair toerental ....121
Motor afzetten ......................... 121
Uitrol-brandstofafsluiter ...........122
Stop/Start-systeem ..................122
Parkeren .................................. 124
Uitlaatgassen ............................. 125
Roetfilter .................................. 125
Katalysator .............................. 125
AdBlue ..................................... 126
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 130
Remmen .................................... 131
Antiblokkeersysteem ...............131
Handrem .................................. 132
Remassistentie ........................132
Hellingrem ............................... 132Rijregelsystemen.......................133
Traction Control .......................133
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) .. 134
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 136
Cruise control .......................... 136
Snelheidsbegrenzer ................139
Parkeerhulp ............................. 139
Achteruitkijkcamera .................141
Brandstof ................................... 143
Brandstof voor dieselmotoren . 143
Tanken .................................... 143
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 144
Trekhaak .................................... 145
Algemene informatie ...............145
Rijgedrag en aanhangertips ....145
Aanhanger trekken ..................146
Aanhangerstabilisatie ..............146Rijtips
Economisch rijden
Modus ECO De ECO-modus is een functie voor
een optimaal brandstofverbruik. Deze
is van invloed op het motorvermogen
en het koppel, het acceleratievermo‐
gen, de schakelindicatie, de verwar‐
ming, de airconditioning en de
stroomverbruikers.
Inschakelen

Rijden en bediening123De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Als Ï op de instrumentengroep
brandt, duidt dit op een Autostop
3 91.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warmings- en remfunctie behouden.
Remassistentie is echter niet be‐
schikbaar 3 132.
Voorzichtig
Tijdens een Autostop werkt de
stuurbekrachtiging wellicht minder goed.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
● het Stop/Start-systeem is niet handmatig uitgeschakeld
● de motorkap is volledig gesloten
● de accu is voldoende opgeladen en in goede staat
● de motor is opgewarmd
● de koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog
● de buitentemperatuur is niet te laag of te hoog (bijv. onder 0 °C
of boven 35 °C)
● het remvacuüm is voldoende
● de ontdooifunctie is niet geacti‐ veerd 3 106
● de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief 3 125
● de rijregelsystemen antiblok‐ keersysteem (ABS) 3 131, Trac‐
tion Control-systeem 3 133 enElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP® Plus
) 3 134 zijn
niet actief ingeschakeld
● de auto is verplaatst sinds de laatste Autostop
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop ver‐
hinderen. Zie het hoofdstuk
" Klimaatregeling " voor nadere infor‐
matie 3 106
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Let op
Trap als er een versnelling inge‐
schakeld is het koppelingspedaal
geheel in om de motor te starten.
Controlelamp Ï 3 91 op de instru‐
mentengroep dooft wanneer de motor opnieuw wordt gestart.

209Autostop............................... 91, 120
Auto wassen ............................... 182
B Bagageruimte .............................. 32
Bagageruimte-afdekking .............71
Bagageruimteverlichting .............102
Bak op instrumentenbord .............68
Banden ...................................... 168
Banden- en wielmaat, verwisselen ............................. 173
Bandenreparatieset ...................174
Bandenspanning .......................168
Bandenspanningscontrolesys‐ teem .................................. 90, 169
Bandenspanningswaarden ........202
Banden verwisselen ...................176
Bedieningselementen telefoon .....77
Bedieningsorganen ......................77
Bekerhouders .............................. 69
Bekleding .................................... 184
Beladingsinformatie .....................74
Beslagen lampglazen ................101
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 136
Beveiliging van de auto ................34
Binnenspiegels ............................. 39
Binnenverlichting ...............102, 161
BlueInjection ............................... 126
Bochtlicht .................................... 100Bolle vorm .................................... 38
Boordgereedschap .............167, 181
Boordinformatie ........................... 93
Brandstofbesparingsmodus ..........91
Brandstofblokkeersysteem .........121
Brandstofmeter ............................ 83
Brandstoftank ............................. 201
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot. 144
Brandstofverbruikcijfer ............93, 94
Brandstofverbruikmeter ................83
Brandstof voor dieselmotoren ...143
Buitenspiegels .............................. 38
Buitentemperatuur .......................79
Buitenverlichting ........................... 98
Bijrijdersbank ................................ 70
C Car Pass ...................................... 20
Centrale vergrendeling ................25
Claxon ................................... 14, 77
Compact reservewiel ..................178
Conformiteitsverklaring ...............203
Contactslotstanden ....................118
Controlelampen ......................82, 84
Controle over de auto ................117
Controles .................................... 149
Cruise control ...................... 91, 136
D Dagrijlicht .............................. 98, 100
Dagteller ...................................... 82Dakbelasting................................. 74
Dakdrager .................................... 74
Dashboard .................................... 10
De belangrijkste informatie voor uw eerste rit................................. 6
DEF ............................................ 126
De functie Meer tractie .......133, 134
Derde remlicht ........................... 159
Diefstalalarmsysteem ..................35
Diefstalvergrendeling ....................24
Dieselbrandstoffilter ...................155
Dieselbrandstofsysteem ontluchten .............................. 156
Dieseluitlaatvloeistof ...................126
Dimlicht of grootlicht ...............98, 99
Documentenbak ........................... 69
DPF (Diesel Particle Filter, roetfilter) .................................. 125
Draairichtingsgebonden banden ............................ 168, 178
Driepuntsgordel ........................... 52
Driver Information Center .............92
Dubbele cabine ............................ 70
E Economisch rijden ......................116
ecoScoring.................................... 94
Elektrisch bediende ruiten ...........40
Elektrische aansluitingen .............80
Elektrische accessoires ................80

211Lichtschakelaar ............................ 98
Lichtsignaal .................................. 99
Luchtinlaat ................................. 114
Luchtrecirculatie .................105, 181
M
Maximumsnelheidsbegrenzer ....139
Meldingen ..................................... 93
Meters........................................... 82
Mistachterlicht .......91, 98, 101, 161
Mistlamp ...................................... 91
Mistlampen ................... 98, 101, 158
Mistlampen voor ........................101
Modus ECO ................................ 116
Momentsleutel ............................ 167
Motoraanduiding .........................191
Motor afzetten ............................ 121
Motorgegevens .......................... 193
Motor-ID...................................... 191
Motorkap .................................... 149
Motorluchtfilter ............................ 151
Motorolie ............150, 188, 192, 201
Motorolieadditieven ....................188
Motoroliedruk ............................... 90
Motoroliepeil ................................ 94
Motorolieviscositeitsindexen .......188
Motor starten ........................ 17, 120
Muntenhouder .............................. 68N
Neerklapbare rugleuning midden. 69
Nieuwe auto inrijden ..................118
O Obstakeldetectiesystemen .........139
Octaangetal ................................ 193
Olie ............................................. 150
Oliedruk ........................................ 90
Olie, motor .................. 150, 188, 192
Ontwasemen en ontdooien ..........15
Opbergruimte................................ 68
Opbergruimte plafond ..................71
Opbergruimte voor........................ 69
Opbergvak .................................... 70
Opbergvakken .............................. 68
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................68
Opbergvak onder passagiersstoel 70
Opschakelen................................. 89 Opwarmen van de turbomotor ....120
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panne ......................................... 181
Parkeerhulp ............................... 139
Parkeerrem - zie Handrem .........132
Parkeren .............................. 18, 124
Park pilot met ultrasoonsensoren 139
Partikelfilter ................................. 125Passagiersstoel middenvoor
neerklappen .............................. 46
Pollenfilter .................................. 114
Portieren ....................................... 30
Portier open ................................. 92
Portiersloten ................................. 24
Profieldiepte ............................... 172
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 206
Regelbare instrumentenverlichting ...........101
Regeling stationair toerental .......121
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 205
Remassistentie .......................... 132
Rem- en koppelingsvloeistof ......188
Remmen ............................ 131, 153
Remsysteem ................................ 88
Remvloeistof .............................. 153
Reservewiel ............................... 178
Reservewielbevestiging ..............167
Richtingaanwijzer ........................86
Richtingaanwijzers ..................... 100
Richtingaanwijzers vooraan ......158
Ritverslag...................................... 94
Roetfilter .................................... 125
Rugleuning neerklappen .............46
Ruimte voor lang materiaal........... 70