104KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............104
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................104
Airconditioning ......................... 105
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 106
Verwarming achterin ...............108
Airconditioning achterin ...........109
Hulpverwarming ......................109
Luchtroosters ............................. 113
Verstelbare luchtroosters ........113
Vaste luchtroosters ..................114
Koeling handschoenenkastje ..114
Onderhoud ................................. 114
Luchtinlaat ............................... 114
Pollenfilter ................................ 114
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 114
Service .................................... 115Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtdebiet
● luchtverdeling
Verwarmbare achterruit Ü 3 42.
Temperatuur
Rood:warmBlauw:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet Luchtdebiet instellen door de ventila‐torknop in de gewenste stand te zet‐
ten.
LuchtverdelingM:naar de hoofdruimteL:naar de hoofd- en voetenruimteK:naar de voetenruimteJ:naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimteV:naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
Klimaatregeling105●Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.
Verwarmbare achterruit 3 42.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
AC:koeling4:luchtrecirculatie
Verwarmde stoelen 3 47.
Koeling (AC)
Druk op AC om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
ventilator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op AC om koeling uit te
schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. In‐
geschakelde koeling verhindert mo‐
gelijk een Autostop.
Stop-startsysteem 3 122.
Let op
Na het inschakelen van de ECO-
stand werkt de airco minder intensief 3 116.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
106Klimaatregelinger koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, schakel dan de voorruitenwisser in en
gebruik de luchtverdeelstanden J en
V niet.
Maximale koeling
Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Koeling AC aan.
● Luchtrecirculatiesysteem 4
aan.
● Luchtverdeelschakelaar op M
zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.● Schakelaar koeling AC AAN.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.
Verwarmbare achterruit 3 42.
Elektronisch
klimaatregelsysteemBedieningsorganen voor: ● luchtverdeling
● temperatuur
● luchtdebietAUTO:automatische modusÊ:ontwasemen en ont‐
dooienÜ:achterruitverwarmingAC OFF:airconditioning uitschake‐
lenu:handmatig bediende
luchtrecirculatie
Achterruitverwarming Ü 3 42, stoel‐
verwarming 3 47.
De ingestelde temperatuur wordt au‐ tomatisch afgeregeld. In de modus
Automatisch regelen het luchtdebiet
en de luchtverdeling automatisch de
luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.
Elektronisch klimaatregelsysteem
werkt alleen optimaal bij een draai‐
ende motor.
Klimaatregeling107Automatische modus AUTOBasisinstelling voor maximaal com‐
fort:
● Ventilator inschakelen.
● Druk op AUTO; luchtdebiet,
luchtverdeling en luchtrecircula‐ tie worden automatisch geregeld.
● Gewenste temperatuur instellen.
● Alle luchtroosters openen.
Schakel de ventilator uit om het elek‐ tronische klimaatregelsysteem uit te
schakelen.
Temperatuur selecteren
De temperatuur kan naar wens wor‐
den ingesteld.
Wanneer u de minimumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem
voor maximale koeling.
Wanneer u de maximumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem voor maximale verwarming.Ruiten ontwasemen en ontdooien
● Druk op Ê; na activeren brandt
de LED in de toets.
● Temperatuur, luchtverdeling en koeling worden automatisch ge‐regeld en de ventilator draait
snel.
● Verwarming achterruit Ü 3 42 in‐
schakelen.
Om de modus Automatisch opnieuw
in te schakelen: Ê of AUTO indruk‐
ken.
Let op
Als Ê wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐ derd totdat er opnieuw op Ê wordt
gedrukt.
Als Ê wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 122.
Handmatige instellingen
Bij handmatig wijzigen van een van
de volgende instellingen wordt de
modus Automatisch gedeactiveerd.Luchtdebiet Z
Luchtstroom handmatig instellen
door de ventilatorknop in de gewen‐
ste stand te zetten.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld,
wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd.
Luchtverdeling M
Druk op de betreffende toets voor de
gewenste stand. Na activeren brandt
de LED in de toets.R:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar de hoofdruimteS:naar de voetenruimte
Combinaties van instellingen zijn mo‐ gelijk door twee toetsen in te drukken totdat beide LED's branden.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
108KlimaatregelingKoeling AC
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Let op
Na het inschakelen van de ECO-
stand werkt de airco minder intensief 3 116.
Als geen koeling of droging gewenst
is, AC OFF indrukken om het koel‐
systeem uit te schakelen ter bespa‐ ring van brandstof. De LED brandt inde knop.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Luchtrecirculatiemodus u
Activeer of deactiveer de handmatige luchtrecirculatiemodus met u. Na het
activeren brandt de LED in de toets.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Verwarming achterin
De aanjager van de verwarming ach‐
ter in de passagiersruimte onder‐
steunt de luchtstroom naar het ach‐ terste gedeelte van de passagiers‐
ruimte via de uitstroomkanalen ach‐
terin.
Klimaatregeling109
De hoeveelheid lucht wordt bepaald
door de aanjager. De luchttempera‐
tuur is in te stellen met de tempera‐ tuurregeling op het instrumentenpa‐
neel.
Airconditioning achterin De airconditioning achterin werkt in
combinatie met de airconditioning
voorin.
Aanjagerschakelaar
airconditioning achterin
De aanjager van de airconditioning
achterin ondersteunt de luchtstroom
naar het achterste gedeelte van de
passagiersruimte via de uitstroomka‐
nalen achterin.
Wanneer de aanjager wordt inge‐
schakeld terwijl de airconditioning
werkt, kan er koele en ontvochtigde (droge) lucht worden verspreid.
De hoeveelheid lucht wordt bepaald
door de aanjager.
Hulpverwarming
Koelvloeistofverwarming
De Eberspächer motor-onafhanke‐
lijke, met brandstof aangedreven
koelwaterverwarming levert snelle
verwarming van de koelvloeistof om
zo het interieur van de auto te ver‐
warmen zonder dat de motor draait.Voorzichtig
Raak de uitlaatpijp niet aan. Door
het werken van de koelvloeistof‐
verwarming kan deze zelfs na het
uitschakelen van de motor heet
zijn.
Voordat u het systeem start of het programmeert om te starten, dient u de klimaatregeling van de auto en de
luchtcirculatie op V te zetten.
114KlimaatregelingKantel voor het openen of sluiten van
de middelste luchtroosters en het
richten van de luchtstroom de lamel‐
len omhoog of omlaag en draai het
stelwiel naar links of naar rechts.
Zijdelingse luchtroosters
Kantel voor het openen of sluiten vande zijluchtroosters de lamellen om‐
hoog of omlaag.
Luchtstroom door draaien van de
roosters richten.
Afhankelijk van de positie van de tem‐ peratuurknop komt er via de zijde‐
lingse uitstroomkanalen lucht van bui‐
ten de auto in.
Luchtroosters achteraan
Afhankelijk van de auto bevinden zich
extra verstelbare luchtroosters in de
passagiersruimte achter.
Vaste luchtroosters
Tussen de voorruit en de deurruiten,
in de beenruimtes en, afhankelijk van de auto, achterin bevinden zich extra
luchtroosters.
Koeling
handschoenenkastje
De airconditioning kan ook objecten
in het handschoenenkastje koelen.Onderhoud
Luchtinlaat De luchtinlaat vóór de voorruit in demotorruimte schoon houden om lucht te laten instromen. Eventuele blade‐
ren, vuil of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter
Het pollenfilter ontdoet de lucht die
via de luchtinlaat in de auto komt van stof, roet, pollen en sporen.
Airconditioning regelmatig aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
116Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 116
Economisch rijden ...................116
Controle over de auto ..............117
Sturen ...................................... 117
Starten en bediening .................118
Nieuwe auto inrijden ................118
Contactslotstanden ..................118
Aan/Uit-knop ............................ 118
Motor starten ........................... 120
Regeling stationair toerental ....121
Motor afzetten ......................... 121
Uitrol-brandstofafsluiter ...........122
Stop/Start-systeem ..................122
Parkeren .................................. 124
Uitlaatgassen ............................. 125
Roetfilter .................................. 125
Katalysator .............................. 125
AdBlue ..................................... 126
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 130
Remmen .................................... 131
Antiblokkeersysteem ...............131
Handrem .................................. 132
Remassistentie ........................132
Hellingrem ............................... 132Rijregelsystemen.......................133
Traction Control .......................133
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) .. 134
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 136
Cruise control .......................... 136
Snelheidsbegrenzer ................139
Parkeerhulp ............................. 139
Achteruitkijkcamera .................141
Brandstof ................................... 143
Brandstof voor dieselmotoren . 143
Tanken .................................... 143
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 144
Trekhaak .................................... 145
Algemene informatie ...............145
Rijgedrag en aanhangertips ....145
Aanhanger trekken ..................146
Aanhangerstabilisatie ..............146Rijtips
Economisch rijden
Modus ECO De ECO-modus is een functie voor
een optimaal brandstofverbruik. Deze
is van invloed op het motorvermogen
en het koppel, het acceleratievermo‐
gen, de schakelindicatie, de verwar‐
ming, de airconditioning en de
stroomverbruikers.
Inschakelen