Page 9 of 217
Kort en bondig7Stoelverstelling
Zitpositie
Aan handgreep trekken, stoel ver‐
schuiven, handgreep loslaten.
Probeer de stoel heen en weer te be‐ wegen om na te gaan of deze op zijnplaats zit.
Stoelpositie 3 44, Stoelverstelling
3 45.
9 Gevaar
Altijd op minstens 25 cm afstand
van het stuurwiel zitten zodat de
airbag veilig in werking kan treden.
Rugleuning voorstoelen
Aan hendel trekken, hellingshoek in‐
stellen en hendel loslaten. Rugleu‐
ning laten vastklikken. Bij het verstel‐ len de rugleuning niet belasten.
Stoelpositie 3 44, Stoelverstelling
3 45.
Zithoogte
Pompbeweging van de hendel:
omhoog:stoel omhoogomlaag:stoel omlaag
Stoelpositie 3 44, Stoelverstelling
3 45.
Page 10 of 217
8Kort en bondigHoofdsteunverstelling
Ontgrendelingsknop indrukken,
hoogte instellen, vastklikken.
Hoofdsteunen 3 43.
Veiligheidsgordel
Veiligheidsgordel afrollen en in gor‐
delslot vastklikken. De veiligheidsgor‐ del mag niet gedraaid zitten en moet
strak tegen het lichaam aanliggen. De
rugleuningen mogen niet te ver naar
achteren hellen (maximaal ca. 25°).
Om de gordel los te maken, de rode
knop van het gordelslot indrukken.
Stoelpositie 3 44, veiligheidsgor‐
dels 3 50, airbagsysteem 3 54.
Spiegelverstelling
Binnenspiegel
Om verblinding te verminderen, de
hendel aan de onderkant van de spie‐ gelbehuizing verstellen.
Binnenspiegel, groothoekspiegel
3 39, binnenspiegel met automati‐
sche dimfunctie 3 40.
Page 11 of 217
Kort en bondig9BuitenspiegelsHandmatig verstellen
Spiegel in gewenste richting draaien.
De onderste spiegels zijn niet te ver‐ stellen.
Buitenspiegels 3 38.
Elektrisch verstelbare buitenspiegels
Desbetreffende buitenspiegel selec‐
teren en verstellen.
Bolle buitenspiegels 3 38, Elektri‐
sche verstelling 3 38, Inklapbare
buitenspiegels 3 38, Verwarmde
buitenspiegels 3 39.
Stuurwiel instellen
Hendel omlaag bewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoog bewegen
en goed vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Airbags 3 54, contactslotstanden
3 118.
Page 13 of 217

Kort en bondig111Zijdelingse luchtroosters .....113
2 Asbak .................................... 81
Bekerhouder ........................ 69
3 Lichtschakelaar ....................98
Mistachterlicht .....................101
Mistlampen ......................... 101
Uitstapverlichting ................. 103
Richtingaanwijzers ..............100
Zijmarkeringslichten ..............98
Lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht ............................... 99
4 Instrumenten ........................ 82
Driver Information Centre
(DIC) ..................................... 92
5 Claxon ................................... 77
Bestuurdersairbag ................57
6 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers ..................78
Achterruitwisser, achter‐
ruitsproeier ........................... 79
Tripcomputer ........................ 947Kaartlezer voor
elektronisch
sleutelsysteem ......................23
8 Stuurkolomknoppen ..............77
9 Middelste luchtroosters .......113
10 Stekkerdoos .......................... 80
Aansteker .............................. 81
Muntenbakje, USB-
aansluiting ............................. 68
11 Driver Information Centre
(DIC) ..................................... 92
Tripcomputer ........................ 94
12 Passagiersairbag ..................57
13 Handschoenenkastje ...........68
14 Verwarmbare
buitenspiegels ....................... 39
Verwarmbare achterruit ........42
Stationair-toerentalregeling . 121
15 Stekkerdoos .......................... 80
Aansteker .............................. 81
16 Verwarming en ventilatie ....104
Elektronische
klimaatregeling (ECC) .........10617Asbak .................................... 81
Bekerhouder ........................ 69
18 Alarmknipperlichten ............100
Centrale vergrendeling .........25
19 Aan/Uit-knop voor
elektronisch
sleutelsysteem ....................118
20 Eco-knop voor brandstof‐
besparingsmodus ...............116
21 Stop-startsysteem ...............122
Cruise control en snel‐
heidsbegrenzer ..................136
22 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 77
Cruisecontrol ...................... 136
23 Contactslot met stuurslot ....118
24 Stuurwiel instellen .................77
25 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................. 149
26 Zekeringenkast ...................163
27 Park pilot met
ultrasoonsensoren .............139
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP® Plus
) ........ 134
Page 45 of 217

Stoelen, veiligheidssystemen43Stoelen,
veiligheidssystemenHoofdsteunen .............................. 43
Voorstoelen .................................. 44
Stoelpositie ................................ 44
Stoelverstelling .......................... 45
Rugleuning neerklappen ...........46
Armsteun ................................... 47
Verwarming ............................... 47
Achterbank ................................... 48
Zitplaatsen achterin ...................48
Veiligheidsgordels .......................50
Driepuntsgordel ......................... 52
Airbagsysteem ............................. 54
Frontaal airbagsysteem .............57
Zijdelings airbagsysteem ...........58
Gordijnairbagsysteem ...............59
Airbag deactiveren ....................59
Kinderveiligheidssystemen ..........60
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 62
ISOFIX- kinderveiligheidssystemen ......67
Top-Tether-bevestigingsogen ..67Hoofdsteunen
Stand9 Waarschuwing
Alleen met correct ingestelde
hoofdsteunen rijden.
De bovenzijde van de hoofdsteun moet op gelijke hoogte zijn als de bo‐
venzijde van het hoofd. Is dit bij zeer
lange personen niet mogelijk, dan de
hoofdsteun in de hoogste stand zet‐
ten (bij zeer kleine personen de
hoofdsteun juist in de laagste stand
zetten).
Instellen
Ontgrendelingsknop indrukken,
hoogte instellen en vastklikken.
Let op
Alleen goedgekeurde accessoires
aan de hoofdsteun van de passa‐ giersstoel voorin bevestigen. Monte‐
ren als de stoel niet in gebruik is.
Demonteren
Bijv. bij gebruik van een kinderveilig‐
heidssysteem 3 60.
Page 47 of 217
Stoelen, veiligheidssystemen45Stoelverstelling
Zorg bij het rijden dat de stoelen en
rugleuningen altijd vastgeklikt zijn.9 Gevaar
Altijd op minstens 25 cm afstand
van het stuurwiel zitten zodat de
airbag veilig in werking kan treden.
9 Waarschuwing
Stoelen nooit tijdens het rijden ver‐
stellen, omdat ze ongecontroleerd kunnen bewegen.
9 Waarschuwing
Nooit losse voorwerpen onder de
stoelen plaatsen.
Opbergvak onder passagiers‐
stoel, opbergvak 3 70.
Zitpositie
Aan handgreep trekken, stoel ver‐
schuiven, dan handgreep loslaten.
Probeer de stoel heen en weer te be‐ wegen om na te gaan of deze op zijnplaats zit.
Rugleuning voorstoelen
Aan hendel trekken, hellingshoek in‐
stellen en hendel loslaten. Rugleu‐
ning hoorbaar laten vastklikken.
Bij het verstellen de rugleuning niet
belasten.
Page 49 of 217
Stoelen, veiligheidssystemen47De stoel weer uitklappen door aan de
ontgrendelhendel te trekken, de rug‐
leuning omhoog te brengen en de
hendel los te laten. Rugleuning hoor‐
baar laten vastklikken.9 Waarschuwing
Wanneer de passagiersstoel voor
in de opgeklapte stand is, moet het airbagsysteem voor de passagier
voor worden gedeactiveerd.
Airbag deactiveren 3 59.
Armsteun
Armsteun zo nodig omhoog of om‐
laag zetten.
Verwarming
Druk op ß
voor de betreffende stoel.
De LED in de schakelaar licht op.
Druk voor het uitschakelen van de
stoelverwarming op het andere uit‐
einde van de tuimelschakelaar.
De stoelverwarming wordt met een
thermostaat geregeld en schakelt au‐ tomatisch uit wanneer de stoeltempe‐
ratuur hoog genoeg is.
Langdurig gebruik van de hoogste in‐
stelling wordt afgeraden voor perso‐
nen met een gevoelige huid.
De stoelverwarming werkt bij een
draaiende motor.
Page 56 of 217

54Stoelen, veiligheidssystemen9Waarschuwing
De veiligheidsgordel werkt bij een
ongeval niet als de onderste slot‐
plaat niet goed aangebracht is.
Ontgrendel bij het losmaken van
de veiligheidsgordel altijd eerst de rechtergesp en daarna de linker‐
gesp.
Demonteer de slotplaten van de
gespen voordat u stoelen uit de
auto haalt of om bij de achterbank te kunnen komen.
Zitplaatsen achterin 3 48.
Gebruik van de veiligheidsgordel
tijdens de zwangerschap9 Waarschuwing
De heupgordel moet zo laag mo‐
gelijk over het bekken lopen om
druk op de buik te voorkomen.
Airbagsysteem
Het airbagsysteem bestaat uit meer‐
dere afzonderlijke systemen afhanke‐ lijk van de omvang van de uitrusting.
Bij het activeren worden de airbags
binnen enkele milliseconden gevuld.
Ook het leeglopen van de airbags
verloopt zo snel, dat dit tijdens een
aanrijding vaak niet eens wordt opge‐
merkt.9 Waarschuwing
Bij onoordeelkundige behandeling
kunnen de airbagsystemen op ex‐plosieve wijze in werking treden.
Let op
Ter hoogte van de middenconsole
zitten de regelelektronica van het
airbagsysteem en de gordelspan‐
ners. In dit gebied geen magneti‐
sche voorwerpen plaatsen.
Bevestig geen voorwerpen op de af‐
dekkingen van de airbags en bedek
ze niet met andere materialen.