Page 81 of 203

Instrumenten en bedieningsorganen797 inch Colour-Info-DisplayMenu's en instellingen selecteren
Via het display krijgt u toegang tot de menu's en instellingen.
Druk op X om het display in te scha‐
kelen.
Druk op ; om de startpagina weer te
geven.
Tik met een vinger op het gewenste
pictogram in het scherm.
Tik op een pictogram om die functie
te selecteren.
Tik op 9 om naar het bovenliggende
menu terug te keren.
Druk op ; om terug te gaan naar de
startpagina.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor meer informatie.
Persoonlijke instellingen 3 82.
Valetmodus
Sommige functies van het Driver In‐
formation Center en het Info-Display
kunnen voor sommige bestuurders
beperkt zijn.
U kunt de valetmodus in- of uitscha‐
kelen in het menu Instellingen in het
menu Persoonlijke instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 82.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor meer informatie.Boordinformatie
Berichten worden voornamelijk weer‐ gegeven op het Driver Information
Center (DIC); in sommige gevallen
samen met een waarschuwingszoe‐ mer.
Druk op SET/CLR , MENU of draai
aan het stelwiel om een bericht te be‐ vestigen.
Page 82 of 203

80Instrumenten en bedieningsorganenBoordinformatie op het Driver
Information Center
De boordinformatie verschijnt in de
vorm van cijfercodes.
Nr.Boordinformatie3Koelvloeistofpeil te laag4Airconditioning UIT11Remmen versleten12Auto overbeladen13Compressor oververhit15Derde remlicht defect16Remlicht defectNr.Boordinformatie17Koplampverstelling defect18Linker dimlicht defect19Mistachterlicht defect20Rechter dimlicht defect21Zijmarkeringslicht links defect22Zijmarkeringslicht rechts defect23Achteruitrijlicht defect24Kentekenverlichting defect25Richtingaanwijzer linksvoor
defect26Richtingaanwijzer linksachter
defect27Richtingaanwijzer rechtsvoor
defect28Richtingaanwijzer rechtsachter
defect35Vervang batterij in handzender36ESC bezig met initialiseren49Lane Departure Warning werkt
niet52Vervang distributieriemNr.Boordinformatie56Ongelijke bandenspanning op
vooras57Ongelijke bandenspanning op
achteras59Open en sluit ruit bestuurders‐
zijde60Open en sluit ruit voorpassa‐
gierszijde61Achterruit links openen en
sluiten62Achterruit rechts openen en
sluiten65Poging tot diefstal66Laat diefstalalarmsysteem
nakijken67Service stuurslot68Service stuurbekrachtiging75Service airconditioning77Service Lane Departure
Warning79Vul motorolie bij81Service versnellingsbak
Page 83 of 203

Instrumenten en bedieningsorganen81Nr.Boordinformatie82Vervang motorolie binnenkort84Motorvermogen beperkt89Onderhoud spoedig95Service airbag145Controleer sproeiervloeistofpeil151Trap de koppeling in om te
starten174Accu bijna leeg258Parkeerhulp uit
Boordinformatie op het
Colour-Info-Display
Sommige belangrijke berichten ver‐
schijnen ook op het
Colour-Info-Display. Sommige be‐
richten verschijnen slechts gedu‐
rende enkele seconden.
Geluidssignalen Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐
gen veiligheidsgordels geniet de pri‐
oriteit boven alle andere geluidssig‐
nalen.
● Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Wanneer bij het wegrijden een van de portieren of de achterklepniet goed gesloten is.
● Wanneer u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheid
overschrijdt.
● Wanneer u een geprogram‐ meerde snelheid overschrijdt.
● Wanneer er een waarschuwings‐
bericht verschijnt op het Driver
Information Center of op het info‐ display.
● Wanneer de parkeerhulp een ob‐
stakel herkent.
● Bij een onbedoelde rijstrookwis‐ sel.
● Bij een storing in de automati‐ sche vergrendeling.Bij het parkeren van de auto en/of
het openen van het
bestuurdersportier
● Bij ingeschakelde buitenverlich‐ ting.
Tijdens een Autostop ● Als het bestuurdersportier ge‐ opend is.
Batterijspanning Wanneer de accuspanning laag is,
verschijnt de waarschuwing
code 174 op het Driver Information
Center.
1. Schakel onmiddellijk alle elektri‐ sche verbruikers uit die niet nodigzijn voor een veilige rit, bijv.de
stoelverwarming, voor- en achter‐ ruitverwarming of andere groot‐
verbruikers.
2. Laad de accu op door een tijdje te
rijden of door een oplaadapparaat te gebruiken.
Page 84 of 203

82Instrumenten en bedieningsorganenDe waarschuwingscode verdwijnt
wanneer de motor twee keer na el‐
kaar is gestart zonder een spannings‐
val.
Als de accu niet kan worden opgela‐
den, moet u de oorzaak van de sto‐
ring in een werkplaats laten verhel‐
pen.Persoonlijke
instellingen
U kunt het gedrag van de auto op uw
wensen afstemmen door de instellin‐
gen in het Info-display te veranderen.
Sommige persoonlijke instellingenkunnen voor verschillende bestuur‐
ders in elke autosleutel afzonderlijk
worden opgeslagen. Opgeslagen in‐
stellingen 3 21.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
en de specifieke regelgeving in uw
land, zijn sommige van de hieronder
beschreven functies eventueel niet
aanwezig.
Sommige functies worden alleen
weergegeven of zijn alleen actief bij
een draaiende motor.
Graphic-Info-Display
Druk op MENU wanneer het contact
is ingeschakeld en het infotainment‐
systeem is geactiveerd.
Draai aan de knop MENU om door de
menulijst te bladeren. Druk op
MENU om het betreffende menu teselecteren. Druk op BACK om een
menu te sluiten of terug te gaan naar
de vorige pagina.
Selecteer Indstillinger (Settings) , bla‐
der door de lijst en selecteer Voer‐
tuiginstellingen (Vehicle Settings) .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
Voertuiginstellingen (Vehicle
Settings)
● Aanrijdings-/detectiesysteem
Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de ultrasoonparkeerhulp.
Page 85 of 203

Instrumenten en bedieningsorganen83●Comfortinstellingen
Volume geluidssignaal : Wijzigt
het volume van geluidssignalen.
Aanpassing door bestuurder : Ac‐
tiveert of deactiveert persoonlijke
instellingen.
Autom. wissen achter in achteruit : Activeert of deactiveert
automatische inschakeling ach‐ terruitwisser bij inschakelen ach‐
teruitversnelling.
● Talen (Languages) : Blader door
de lijst en selecteer de gewenste
taal.
● Verlichting
Buitenverlichting bij ontgr. : Acti‐
veert of deactiveert de instapver‐ lichting.
Uitstapverlichting : Activeert of
deactiveert de uitstapverlichting
en wijzigt de verlichtingsduur.
● Elektrische portiervergrendeling
Open portier niet vergrendelen :
Activeert of deactiveert de por‐ tiervergrendelingsfunctie wan‐
neer een portier openstaat.Vertraagde deurvergrendeling :
Activeert of deactiveert de ver‐ traagde portiervergrendelings‐
functie. Deze functie vertraagt
het werkelijke vergrendelen van
de portieren tot alle portieren ge‐ sloten zijn.
● Vergrendelen, ontgrendelen en
starten op afstand
Feedb ontgr. op afstand : Acti‐
veert of deactiveert het alarm‐
knipperlichtsignaal bij het ont‐
grendelen.
Feedb. vergr. op afstand : Wijzigt
het type terugmelding bij het ver‐
grendelen van de auto.
Portierontgr. op afstand : Wijzigt
de configuratie om alleen het be‐ stuurdersportier of de hele auto
te ontgrendelen.
Autom. portiervergrendeling : Ac‐
tiveert of deactiveert de automa‐
tische hervergrendeling na het
ontgrendelen zonder de auto te
openen.
● Fabrieksinstellingen herstellen :Stelt alle functies opnieuw in op
de standaardinstellingen.
● Valetmodus :
Indien geactiveerd, zijn alle voer‐ tuigdisplays vergrendeld en kun‐
nen er in het systeem geen ver‐
anderingen worden doorge‐
voerd.
Zie handleiding bij het infotain‐
ment.
Persoonlijke instellingen
7" Colour-Info-Display
Druk op ;, selecteer Instellingen en
vervolgens Auto op het aanraak‐
scherm.
Page 86 of 203

84Instrumenten en bedieningsorganenIn de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
Instellingen ● Klimaat en luchtkwaliteit
Auto. max. ventilatorsnelheid :
Verandert het niveau van het
luchtdebiet van de klimaatrege‐
ling in het interieur in automati‐
sche modus.
Airconditioningmodus : Regelt de
toestand van de koelcompressor
wanneer de auto wordt gestart.
Laatste instelling (aanbevolen) of
bij het starten van de auto is altijd
aan of altijd uit.
Automatische ontwaseming : On‐
dersteunt het ontvochtigen van
de voorruit door het automatisch
selecteren van de vereiste instel‐ lingen en de automatische airco‐
modus.
Autom. achterruitontwaseming :
De achterruitverwarming wordt
automatisch geactiveerd.
● Bots-/detectiesystemen
Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de ultrasoonparkeerhulp.● Comfort en gemak
Volume geluidssignaal : Wijzigt
het volume van geluidssignalen.
Aanpassing door bestuurder : Ac‐
tiveert of deactiveert persoonlijke instellingen.
Automatisch wissen bij achteruit :
Activeert of deactiveert automa‐
tische inschakeling achterruitwis‐
ser bij inschakelen achteruitver‐
snelling.
● Verlichting
Uitstapverlichting : Activeert of
deactiveert de uitstapverlichting en wijzigt de duur ervan.
● Elektrische portiersloten
Geen vergrendeling bij open
deur : Activeert of deactiveert de
portiervergrendelingsfunctie
wanneer een portier openstaat.
Vertraagd portierslot : Activeert of
deactiveert de vertraagde por‐
tiervergrendelingsfunctie. Deze
functie vertraagt het werkelijkevergrendelen van de portieren tot
alle portieren gesloten zijn.
● Vergrendelen, ontgrendelen,
starten op afstand
Op afst. ontgrendelen lamp
feedback : Activeert of deacti‐
veert het alarmknipperlichtsig‐
naal bij het ontgrendelen.
Portierontgrendeling op afstand :
Wijzigt de configuratie om alleen het bestuurdersportier of de hele
auto te ontgrendelen.
Opn. vergrendelen op afst. vergr. deuren : Activeert of deactiveert
de automatische hervergrende‐
ling na het ontgrendelen zonder
de auto te openen.
Page 87 of 203

Instrumenten en bedieningsorganen85OnStar
OnStar is een persoonlijke connecti‐
viteits- en servicehulp met een geïn‐
tegreerde Wi-Fi Hotspot. De OnStar-
service is 24 uur per dag, 7 dagen per week beschikbaar.
Let op
OnStar is niet op alle markten ver‐
krijgbaar. Neem contact op met uw
werkplaats voor meer informatie.
Let op
Om OnStar beschikbaar en bedrijfs‐ gereed te kunnen laten zijn, hebt u
een geldig OnStar-abonnement,
een werkend elektrisch systeem van
de auto, mobiele service en een
GPS-satellietverbinding nodig.
U activeert de OnStar-services en
stelt een account in door op Z te druk‐
ken en met een adviseur te spreken.
Afhankelijk van de uitrusting in de
auto, zijn de volgende services be‐
schikbaar:
● Noodhulpdiensten en ondersteu‐
ning bij pech onderweg
● Wi-Fi Hotspot● Smartphone app
● Bediening op afstand, d.w.z. lo‐ catie van de auto, inschakelingvan claxon en lichten, aansturing
van centrale vergrendeling
● Hulp bij gestolen voertuig
● Voertuigdiagnose
● Bestemming downloaden
Let op
Na tien dagen zonder een contact‐
cyclus wordt de OnStar-module van
de auto uitgeschakeld. Functies
waarvoor een dataverbinding vereist
is, zijn na het inschakelen van het
contact weer beschikbaar.OnStar knoppen
Privacyknop
Houd j ingedrukt tot u een bericht
hoort om het doorgeven van de voer‐ tuiglocatie te activeren of deactive‐
ren.
Druk op j om een oproep met een
adviseur te beantwoorden of beëindi‐
gen.
Druk op j om de Wi-Fi-instellingen te
openen.
Serviceknop
Druk op Z om contact met een advi‐
seur te leggen.
Page 88 of 203

86Instrumenten en bedieningsorganenSOS knop
Druk op [ om een noodoproep te
plaatsen naar een speciaal opgeleide adviseur.
Status-led
Groen: Het systeem is gereed.
Groen knipperend: Het systeem is
bezig met een oproep.
Rood: Er is een probleem opgetre‐
den.
Uit: Systeem staat in standby-modus.
Rood/groen knipperend gedurende
een korte periode: Doorgeven van
voertuiglocatie is gedeactiveerd.
OnStar-services
Algemene services
Druk als u informatie nodig hebt over
bijv. openingstijden, markante punten en bestemmingen of als u hulp nodig
hebt bij bijv. pech onderweg, een
lekke band of een lege brandstoftank
op Z om contact met een adviseur te
leggen.Noodhulpdiensten
Druk in een noodsituatie op [ om een
adviseur te spreken. De adviseur
neemt vervolgens contact op met de
(nood)hulpdiensten en stuurt ze naar
uw locatie.
Bij een ongeval waarbij de airbags of
gordelspanners zijn geactiveerd,
wordt er een automatische noodhulp‐
oproep geplaatst. De adviseur wordt
onmiddellijk met uw auto verbonden
en gaat na of er hulp nodig is.
Wi-Fi Hotspot
De Wi-Fi Hotspot van de auto biedt
verbinding met het internet met een
maximale snelheid van 4G/LTE.
Let op
De functionaliteit voor Wi-Fi hot‐
spots is niet voor alle markten ver‐
krijgbaar.
Er kunnen maximaal zeven toestellen
worden aangesloten.
Een mobiel toestel met de Wi-Fi Hot‐ spot verbinden:
1. Druk op j en selecteer vervol‐
gens de WiFi-instellingen in het
Info-Display. De getoonde instel‐lingen zijn onder andere de naam van de Wi-Fi Hotspot (SSID), het
wachtwoord en het verbindings‐
type.
2. Start een Wi-Fi-netwerkzoekop‐ dracht via uw mobiele apparaat.
3. Selecteer de hotspot van uw auto
(SSID) wanneer deze wordt aan‐
gegeven.
4. Voer uw wachtwoord in, wanneer u daarom wordt gevraagd.
Let op
Druk op Z en spreek met een advi‐
seur of log in bij uw account als u de SSID of het wachtwoord wilt wijzi‐
gen.
U kunt de functie Wi-Fi Hotspot uit‐
schakelen door op Z te drukken en
een adviseur te spreken.
Smartphone-app
Met de myOpel smartphone app kunt
u bepaalde autofuncties extern be‐
dienen.