Page 65 of 203
Instrumenten en bedieningsorganen63Brandstofmeter
Aantal led's geeft het peil in de brand‐stoftank weer.
De pijl wijst naar de kant van de auto
waar de tankklep zit.
Tijdens rijden op vloeibaar gas wordt
het peil in de gastank weergegeven.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelampje Y. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
Tijdens rijden op vloeibaar gas scha‐
kelt het systeem automatisch naar rij‐
den op benzine als de gastanks leeg
zijn 3 63.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Brandstofkeuzeschakelaar
Door LPG in te drukken kunt u wisse‐
len tussen het gebruik van benzine en LPG. De led in de knop toont de hui‐
dige bedrijfsmodus.
Page 66 of 203

64Instrumenten en bedieningsorganenLed uit:rijden op benzineLed
knippert:voorwaarden voor over‐
schakelen op rijden op
LPG controleren. Licht
op als aan de voorwaar‐
den voldaan is.Led aan:rijden op LPGLed knip‐
pert vijf
keer en
dooft:LPG-tank is leeg of sto‐
ring in LPG-systeem. Er
verschijnt een bericht op
het Driver Information
Center.
Zodra de LPG-tank leeg is, wordt tot
aan het uitschakelen van de ontste‐
king automatisch op benzine overge‐
schakeld.
Brandstof voor het rijden op LPG
3 127.
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Het aantal leds geeft de koelvloeistof‐ temperatuur aan.
maximaal 2
leds:motor nog niet op
bedrijfstempera‐
tuur3 tot 6 leds:normale bedrijfs‐
temperatuurmeer dan 6 leds:koelvloeistoftem‐
peratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Page 67 of 203

Instrumenten en bedieningsorganen65De resterende levensduur van de mo‐
torolie wordt in procent weergegeven
op het Driver Information Center.
Gebruik de knoppen van de rich‐
tingaanwijzerhendel om de reste‐
rende gebruiksduur van de motorolie
weer te geven:
Druk op MENU om Informatie- menu
voertuig te selecteren.
Draai het stelwiel naar de stand
Resterende levensduur olie .
Terugzetten
Druk gedurende enkele seconden op SET/CLR op de richtingaanwijzer om
terug te zetten. Het menu pagina met
de resterende gebruiksduur van de
motorolie moet actief zijn. Schakel
het contact maar niet de motor in.
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Volgende onderhoudsbeurt Wanneer het systeem heeft berekend
dat de levensduur van de motorolie is
verstreken, verschijnt er een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center. Laat de motorolie en
het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
Driver Information Center 3 73.
Service-informatie 3 173.
Controlelampjes
De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐ schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen.
Afhankelijk van de uitrusting kan de positie van de controlelampjes ver‐
schillen. Bij inschakeling van het con‐tact lichten de meeste controlelamp‐
jes korte tijd op bij wijze van functie‐
test.
Betekenis kleuren controlelampjes:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Page 68 of 203
66Instrumenten en bedieningsorganenControlelampjes in de instrumentengroep
Page 69 of 203

Instrumenten en bedieningsorganen67Controlelampjes in de
dakconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 67XGordelverklikker 3 68vAirbags en gordelspanners
3 68VAirbag deactiveren 3 68pLaadsysteem 3 69ZStoringsindicatielamp 3 69gLaat auto spoedig nakijken
3 69RRem- en koppelingssysteem
3 69-Pedaal intrappen 3 69uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 70[Opschakelen 3 70cStuurbekrachtiging 3 70)Lane Departure Warning
3 70rUltrasoonparkeerhulp 3 70aElektronische stabiliteitsrege‐
ling UIT 3 70bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 71kTraction Control-systeem uit
3 71WKoelvloeistoftemperatuur
3 71wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 71IMotoroliedruk 3 71YTe laag brandstofpeil 3 72dStartbeveiliging 3 72#Beperkt motorvermogen
3 728Buitenverlichting 3 72CGrootlicht 3 72>Mistlamp 3 72rMistachterlicht 3 72mCruise control 3 72LSnelheidsbegrenzer 3 73/Motorkap open 3 73NPortier open 3 73
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Gloeilamp vervangen 3 141, zeke‐
ringen 3 148.
Page 70 of 203

68Instrumenten en bedieningsorganenRichtingaanwijzers 3 91.
Gordelverklikker Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood op de snelheidsmeter.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood op de dakcon‐ sole wanneer de stoel bezet is.
Brandt
Na het inschakelen van het contact
totdat de veiligheidsgordel is vastge‐
maakt.
Knippert
Na het starten van de motor gedu‐ rende maximaal 100 seconden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 36.
Gordelstatus op de achterbank X op het Driver Information Center
knippert of brandt.
Brandt
Na het starten van de motor gedu‐ rende minimaal 35 seconden totdat
de veiligheidsgordel is vastgemaakt.
Knippert
Na het wegrijden wanneer de veilig‐
heidsgordel wordt losgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 36.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt het controlelampje circa
vier seconden. Brandt deze niet, dooft deze niet na vier seconden of
licht deze tijdens het rijden op, dan is
er een storing in het airbagsysteem.De hulp van een werkplaats inroepen. De airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een on‐
geval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 35, 3 37.
Airbag-deactivering
d brandt geel.
Airbag voorpassagier is geactiveerd.
c brandt geel.
De passagiersairbag voor is gedeac‐
tiveerd 3 42.
Page 71 of 203

Instrumenten en bedieningsorganen699Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Service-indicatie
g brandt geel.
Er verschijnt bovendien een waar‐
schuwing op het Driver Information
Center.
Laat de auto nakijken.
De hulp van een werkplaats inroepen. Boordinformatie 3 79.Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het vloeistofpeil voor de rem en de koppeling is te laag wanneer de hand‐ matige handrem niet wordt ingescha‐
keld 3 139.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Licht op wanneer de handmatige handrem is geactiveerd en het con‐
tact is ingeschakeld 3 117.
Pedaal intrappen - brandt of knippert geel.
Brandt
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in de stand Autostop te starten. Stop-startsysteem 3 108.
Page 72 of 203

70Instrumenten en bedieningsorganenKnippert
Het koppelingspedaal moet worden
ingetrapt om de motor te starten 3 16,
3 107.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als het controlelampje na enkele se‐
conden niet dooft of als deze tijdens
de rit gaat branden, dan is er sprake
van een storing in het ABS-systeem.
Het remsysteem blijft normaal wer‐
ken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 116.
Schakelen [ met het getal van de aanbevolen
versnelling verschijnt wanneer wordt
aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing op te schakelen.Stuurbekrachtiging
c brandt geel.
Gaat branden met
uitgeschakelde
stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐systeem. De hulp van een werkplaats
inroepen.
c en b lichten tegelijkertijd op
Stuurbekrachtiging moet worden ge‐
kalibreerd, systeemkalibratie 3 120.
Lane Departure Warning ) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen Systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.
Knippert geel
Systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Lane Departure Warning 3 125.Ultrasoonparkeerhulp
r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 124.
Elektronische stabiliteitsregeling UIT
t brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.