Page 153 of 207

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
1750 Turbo Benzine VERSIES
km x 1000 20 40 60 80 100 120
Maanden 12 24 36 48 60 72
Laadtoestand accu controleren en zo nodig opladen●●●●●●
Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning
brengen●●●●●●
Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje,
lampjes instrumentenpaneel, enz.) controleren●●●●●●
Bevestigingen voertuig controleren●●●
Bevestigingen mechanische onderdelen controleren●●●●●●
Werking van ruitenwissers/-sproeiers controleren en zo nodig de
sproeiers afstellen●●●●●●
Stand/slijtage wisserblad ruitenwisser controleren●●●●●●
Controleren of het slot van de bagageruimte schoon is, of de
verbindingen schoon en gesmeerd zijn●●●●●●
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,
koolstof monocoque, aerodynamische bodemplaat, pijpen en
slangen (uitlaat, brandstoftoevoersysteem, remmen) en rubber
elementen (hoezen, balgen, bussen enz.)●●●●●●
Conditie en slijtage remblokken en schijven voorremmen
controleren en de werking van remblokslijtagesensor controleren●●●●●●
149
Page 154 of 207

km x 1000 20 40 60 80 100 120
Maanden 12 24 36 48 60 72
Conditie en slijtage remblokken en schijven achterremmen
controleren en de werking van remblokslijtagesensor controleren●●●●●●
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoeling,
remmen, ruitensproeiers, enz.)●●●●●●
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren●
Toestand van de getande distributieriem controleren●
Slag handremhendel controleren en, indien nodig, afstellen (of om
de 12 maanden)●●●●●●
Gebruik de diagnoseaansluiting om de werking van het
managementsysteem van brandstoftoevoer/motor en
automatische versnellingsbak en de verslechtering van de
motorolie te controleren●●●●●●
Oliepeil van de automatische versnellingsbak met dubbele
koppeling controleren en eventueel bijvullen●
Bougies vervangen (#)●●
Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen●
(#) De volgende zaken zijn van vitaal belang om de correcte werking te garanderen en ernstige schade aan de motor te voorkomen: gebruik uitsluitend bougies van
hetzelfde merk en type die speciaal gecertificeerd zijn voor deze motoren (zie de paragraaf “Motor” in het hoofdstuk “Technische gegevens”); houd u strikt aan
de vervangingsintervallen van de bougies die vermeld zijn in het Geprogrammeerde Onderhoudsschema; geadviseerd wordt contact op te nemen met een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt om de bougies te laten vervangen.
150
ONDERHOUD EN ZORG
Page 155 of 207
km x 1000 20 40 60 80 100 120
Maanden 12 24 36 48 60 72
De getande distributieriem vervangen (*)●
Luchtfilterelement vervangen●●●●●●
De motorolie en het oliefilter vervangen (**)
Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)●●●
(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koud klimaat, gebruik in de stad, langdurig stationair draaien) om de 4
jaar worden vervangen of in elk geval om de 5 jaar.
(**) Het werkelijke interval voor de vervanging van de motorolie en het oliefilter is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van de auto en wordt aangegeven met
een brandend lampje of een bericht (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel of elke 12 maanden.
151
Page 156 of 207

PERIODIEKE
CONTROLES
Elke 1.000 km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
❒niveau motorkoelvloeistof;
❒remvloeistof;
❒ruitensproeiervloeistof;
❒conditie en spanning banden;
❒werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, etc.);
❒werking ruitenwisser/-
sproeiersysteem en stand/slijtage van
wisserblad.
Elke 3.000 km controleren en eventueel
bijvullen: motorolieniveau.
INTENSIEF GEBRUIK
VAN DE AUTO
Als vooral een intensief gebruik van de
auto wordt gemaakt, zoals:
❒als de auto gebruikt wordt in
veeleisende omstandigheden, bijv. op
het circuit;
❒het rijden op stoffige wegen;
❒talrijke korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
❒de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden
bij lage snelheden of als de auto lang
niet wordt gebruikt;
dienen de volgende controles vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven
in het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
❒remblokken van schijfremmen
voor/achter op conditie en slijtage
controleren;
❒sloten van achterklep op vervuiling
controleren en mechanismen
smeren;❒visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat,
brandstof- en remsysteem) en rubber
elementen (stofkappen - hoezen -
bussen enz.);
❒laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
❒conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
❒motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
❒luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.
Gebruik van de auto op het circuit moet
beschouwd worden als een
uitzondering. De auto is ontworpen en
gebouwd voor gebruik op de weg.
152
ONDERHOUD EN ZORG
Page 157 of 207
NIVEAUS CONTROLEREN.
De vuldop B en de peilstok A voor het controleren van het motoroliepeil en het reservoir C voor de motorkoelvloeistof zijn
bereikbaar door de achterklep omhoog te zetten (zie de procedure in de paragraaf "Motorkap/Bagageruimte" in het hoofdstuk
"Kennismaking met de auto").
21)
118) 119) 120)
119A0L0152
153
Page 158 of 207
De doppen voor het vullen van de remvloeistof en de ruitensproeiervloeistof bevinden zich tussen de motorkap en de voorruit,
door respectievelijk het paneel D en het beschermingsrooster E te verwijderen; gebruik voor het bijvullen de speciale kit die
standaard is bijgeleverd (zie beschrijvingen hieronder).
21)
120A0L0153
154
ONDERHOUD EN ZORG
Page 159 of 207

MOTOROLIE
Controleer of het oliepeil tussen de
tekens MIN en MAX op de peilstok A
staat fig. 119.
Neem voor deze controle de peilstok uit
zijn zitting, maak het schoon met een
niet-pluizende doek, zet de peilstok
terug, neem hem weer uit en controleer
het oliepeil.
121)
Wanneer het oliepeil vlakbij of onder het
MIN-teken staat, moet via de
vulopening B.fig. 119 olie bijgevuld
worden tot het peil het teken MAX
bereikt.
22)
Trek de oliepeilstok A naar buiten, maak
hem schoon met een niet-pluizende
doek en zet hem terug. Neem de
motoroliepeilstok weer uit en controleer
of het peil tussen het MIN- en
MAX-teken op de peilstok staat.
121)
Zorg ervoor dat na het eventuele
bijvullen met olie, de olieplug goed
is zijn zitting wordt vastgezet.
Het verschil tussen het MIN en
MAX-teken komt overeen met ongeveer
1 liter olie.Motorolieverbruik
23)3)
Gewoonlijk ligt het maximaal
motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km.
Wanneer de auto nieuw is, moet de
motor ingereden worden. Daarom is het
motorolieverbruik pas stabiel na de
eerste 5.000 - 6.000 km.
BELANGRIJK Laat na het bijvullen of
het verversen van motorolie de motor
enkele seconden draaien alvorens hem
uit te zetten en wacht enkele minuten
alvorens het oliepeil te controleren.
MOTORKOELVLOEISTOF
24)122)
Controleer het koelvloeistofniveau bij
koude motor. Het niveau moet tussen
het MIN- en MAX teken op het reservoir
staan.
Als het niveau te laag is, draai dan de
reservoirdop C fig. 119 los en vul de
vloeistof bij zoals beschreven in het
hoofdstuk "Technische gegevens".
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
123) 124)
Ga als volgt te werk om het
vloeistofniveau van de ruitensproeier te
controleren:
❒om elke interferentie tijdens de
procedure te voorkomen, het
ruitenwisserblad omhoog zetten
zoals beschreven in de paragraaf
"Ruitenwisser" in het hoofdstuk
"Onderhoud en zorg";
❒draai de 4 zelftappende schroeven A
fig. 121 los met de bijgeleverde
schroevendraaier. Verwijder
het rooster van de motorkap;
❒haal de plug uit de opening;
121A0L0130
155
Page 160 of 207

❒houd de plug vlakbij de opening, leg
een vinger op het middelste gat B
fig. 122 in de plug en verwijder hem:
het niveau is zichtbaar op de
bedieningspijp C fig. 123 vanwege de
capillariteit;
❒zet, na de controle, de plug B terug
met de bedieningsleiding C in de
beginstand;
❒zet het rooster van de motorkap
terug en draai de 4 zelftappende
schroeven A vast.
WAARSCHUWING Sluit de plug weer
door hem horizontaal te houden (niet
gericht naar de motorkap) om te
voorkomen dat het openingslipje op
een moeilijk bereikbare plaats vast blijft
zitten.
Het wordt aanbevolen de
ruitensproeiervloeistof regelmatig te
controleren, met name in
rijomstandigheden waarbij de
ruitensproeier intensief gebruikt wordt.
Als het niveau onvoldoende is, dat
wil zeggen dat er geen vloeistof in de
leiding zit, ga dan als volgt te werk:
❒om elke interferentie tijdens de
procedure te voorkomen, het
ruitenwisserblad omhoog zetten
zoals beschreven in de paragraaf
"Ruitenwisser" in het hoofdstuk
"Onderhoud en zorg";❒draai de 4 zelftappende schroeven A
fig. 121 los met de bijgeleverde
schroevendraaier. Verwijder
het rooster van de motorkap;
❒neem de witte trechter D fig. 124
voor het bijvullen van de
ruitensproeiervloeistof/brandstof en
de verlengbuis uit de servicekit in
de bagageruimte;
❒neem plug B fig. 122 met de
vloeistofbedieningspijp weg via de
opening van de motorkap op het
rooster;
❒zet trechter D fig. 124 en de
verlengpijp in de hals van het
reservoir en vult het bij;
❒verwijder, na het bijvullen, trechter D
met de verlengpijp;
❒zet plug B terug met de peilstok;
❒zet het rooster van de motorkap
terug en draai de 4 zelftappende
schroeven A vast.
REMVLOEISTOF
125) 126)
25) 26)
Ga als volgt te werk om het
remvloeistofniveau te controleren:
❒draai de 2 zelftappende schroeven E
fig. 125 los en verwijder het
beschermpaneel;
122A0L0131
123A0L0147
156
ONDERHOUD EN ZORG