Page 25 of 225

Sleutels, portieren en ruiten23
Achterklep ontgrendelen
Toets q indrukken.
De achterklep wordt samen met de
portieren ontgrendeld.
Als de motor draait, kunt u de achter‐ klep uitsluitend ontgrendelen als de
elektrische handrem aangetrokken is
of als de automatische versnellings‐
bak in de stand P staat.
Centrale
vergrendelingsknoppen
Alle portieren, de bagageruimte en de tankklep worden vanuit de passa‐
giersruimte vergrendeld of ontgren‐
deld.
Druk links op schakelaar m om te
vergrendelen.
Druk rechts op schakelaar m om te
ontgrendelen.
Als de sleutel in het contactslot zit,
kan er pas worden vergrendeld als
alle portieren gesloten zijn.
Storing in handzendersysteem
Ontgrendelen
Bestuurdersportier handmatig ont‐
grendelen door de sleutel in het slot
te draaien. Schakel de ontsteking in
en druk links op de centrale vergren‐
delingsschakelaar m om alle portie‐
ren, de bagageruimte en de tankklep
te ontgrendelen.
Vergrendelen
Bestuurdersportier handmatig ver‐ grendelen door de sleutel in het slot
te draaien.
Page 26 of 225
24Sleutels, portieren en ruitenKindersloten9Waarschuwing
Gebruik de kindersloten wanneer
kinderen op de achterste zitplaat‐
sen worden vervoerd.
Draaiknop aan het achterportierslot
met een sleutel of een geschikte
schroevendraaier naar horizontale
stand draaien. Het portier kan van
binnenuit niet geopend worden.
Om de functie te deactiveren, draait u het kinderslot in de verticale stand.
Portieren
Bagageruimte
Achterklep Openen
Druk op de knop boven de kenteken‐plaat en til de achterklep op.
Als de achterklep openstaat bij een
ingeschakeld contact, brandt contro‐
lelamp 1 op de instrumentengroep
3 94.
Centrale vergrendeling 3 22.
Sluiten
Binnenste handgreep gebruiken.
Druk bij het sluiten van de achterklep
niet op de knop boven de kenteken‐
plaat, omdat deze anders weer wordt ontgrendeld.
Centrale vergrendeling 3 22.
Page 27 of 225
Sleutels, portieren en ruiten25
Storing
Ga als volgt te werk om de achterklep
bij een stroomonderbreking te ope‐
nen:
Trek de binnenbekleding bij de cen‐
trale grendelpal weg en trek met ge‐
schikt gereedschap aan de hefboom.
Algemene tips voor de
achterklepbediening9 Waarschuwing
Niet met een geopende of op een
kier staande achterklep rijden,
bijv. bij het vervoer van omvang‐
rijke bagage, omdat er dan giftige, onzichtbare en reukloze uitlaat‐
gassen de auto kunnen binnen‐
dringen. Hierdoor kunt u bewuste‐ loos raken en zelfs sterven.
Voorzichtig
Voordat u de achterklep opent,
moet u kijken of er boven de auto
niets in de weg zit, zoals een ga‐ ragedeur, om schade van de ach‐
terklep te voorkomen. Controleer
altijd het bewegingsgebied boven en achter de achterklep.
Let op
Afhankelijk van het gewicht van
eventueel gemonteerde accessoi‐
res blijft de achterklep mogelijk niet
in geopende stand staan.
Page 28 of 225

26Sleutels, portieren en ruitenAntidiefstalbeveiligingVergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
Alle portieren worden tegen openen
beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten alle portieren geslo‐
ten zijn.
Als de ontsteking ingeschakeld was,
moet het bestuurdersportier eenmaal
worden geopend en gesloten voordat de auto kan worden beveiligd.
Bij het ontgrendelen van de auto
wordt de mechanische diefstalbevei‐
liging uitgeschakeld. Dit is niet moge‐
lijk met de centrale vergrendelings‐
toets.
Inschakelen
Binnen 3 seconden tweemaal op
knop p van de afstandsbediening
drukken.
Draai eventueel de sleutel in het be‐
stuurdersportier binnen 3 seconden
na het vergrendelen weer naar ach‐
teren.
Diefstalalarmsysteem
Het alarmsysteem is gecombineerd
met het vergrendelingssysteem.
Het bewaakt:
■ Portieren, achterklep, motorkap
■ Interieur en aangrenzende bagage‐
ruimte
■ Hellingshoek van de auto, bijv. bij het wegslepen
■ Alarmvoeding
■ Ontsteking
Activering
Controleer of de portieren, de achter‐ klep, de tankklep, de motorkap, de
ruiten en het zonnedak gesloten zijn.
Page 29 of 225

Sleutels, portieren en ruiten27
Druk op de handzender op de knop
p of vergrendel het bestuurderspor‐
tier handmatig.
Het systeem is geactiveerd: ■ Automatisch, 30 seconden nadat u de auto vergrendelt (initialisatie van
het systeem)
■ Direct wanneer u na het vergren‐ delen nogmaals op p van de hand‐
zender drukt
Als de noodknipperlichten bij het ac‐
tiveren niet knipperen of als het ver‐
klikkerlichtje snel knippert, kan dit erop wijzen dat een van de portieren,
de achterklep of de motorkap niet
goed gesloten is.
Let op
Wijzigingen in het interieur, zoals het
aanbrengen van stoelhoezen en het openen van de ruiten of het zonne‐
dak, zijn mogelijk van invloed op de
interieurbewaking.Inschakelen zonder interieur- en
hellingshoekbewaking
Schakel de interieur- en hellingshoek‐
bewaking uit wanneer personen of dieren in de auto achterblijven en
wanneer de auto op een veerpont of
trein wordt vervoerd vanwege de
grote hoeveelheid ultrasoonsignalen
en bewegingen, die het alarm kunnen laten afgaan.
1. Sluit de achterklep, de motorkap, de ruiten en het zonnedak.
2. Toets o indrukken. Controle‐
lampje o op de instrumenten‐
groep gaat geel branden.
3. Portieren sluiten.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Druk opnieuw op de knop o om te
annuleren. Controlelampje o dooft.
Status-LED
Status-LED bevindt zich in de mid‐
denconsole.
Page 30 of 225

28Sleutels, portieren en ruiten
Status tijdens de eerste
30 seconden na het activeren van het
alarmsysteem:Led
aan=test, inschakelvertraging.Led
knip‐
pert
snel=portieren, achterklep of
motorkap niet goed dicht,
eventuele systeemstoring.
Status nadat systeem is geactiveerd:
Led knippert
langzaam=systeem is geac‐
tiveerd.LED knippert
3 maal snel na
het ontgren‐
delen=systeem is ge‐
deactiveerd.
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
DeactiveringWanneer u de auto ontgrendelt, wordt
het alarmsysteem gedeactiveerd.
Alarmknipperlichten knipperen twee
keer bij het deactiveren.
Als er binnen 30 seconden na het ont‐ grendelen van de auto geen portierwordt geopend of de motor niet wordt
gestart, wordt de auto automatisch
weer vergrendeld en het alarm weer
geactiveerd.
Als het alarm in werking is getreden,
zullen de alarmknipperlichten bij het
uitschakelen niet knipperen.
Alarm
Wanneer het alarm afgaat, klinkt er een geluid uit de speciale sirene met
een eigen accuvoeding en tegelijker‐
tijd knipperen de alarmknipperlichten.
Het aantal en de duur van de alarm‐ signalen zijn voorgeschreven door de
wetgever.
Schakel het alarm uit met een knop
op de handzender of door het be‐
stuurdersportier handmatig met de
contactsleutel te ontgrendelen. Daar‐
bij wordt ook het diefstalalarmsys‐
teem uitgeschakeld.Startbeveiliging
Het systeem is onderdeel van de con‐ tactschakelaar en het controleert of
de auto met de gebruikte sleutel mag
worden gestart.
De startbeveiliging activeert zichzelf
automatisch nadat u de sleutel uit de
contactschakelaar hebt gehaald.
Bij het inschakelen van het contact
gaat controlelampje d branden en
dooft vervolgens weer. Als d blijft
branden nadat het contact is inge‐
schakeld, dan is er een storing in het systeem: de motor kan niet worden
Page 31 of 225

Sleutels, portieren en ruiten29
gestart. Contact uitschakelen en sleu‐tel lostrekken, ongeveer 2 seconden
wachten en daarna volgende startpo‐
ging doen.
Als de controlelamp blijft branden,
kunt u proberen om de motor met de
reservesleutel te starten en daarna
de hulp van een werkplaats inroepen.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom steeds na het verlaten van de autode portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 22, 3 26.
Controlelamp d 3 93.Buitenspiegels
Bolle vorm
De convexe buitenspiegel heeft een
asferische zone en reduceert dode
hoeken. Door de vorm van de spiegel
lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,
waardoor afstanden moeilijker zijn in
te schatten.
Elektrische verstelling
Selecteer de gewenste buitenspiegel
door de schakelaar naar links (L) of
rechts (R) te draaien. Beweeg daarna
de knop om de spiegel te verstellen.
Inklapbare spiegels
Voor de veiligheid van voetgangers
klappen de buitenspiegels bij aansto‐
ten vanaf een bepaalde kracht weg uit de normale stand. Spiegel dan door
licht op de spiegelbehuizing te druk‐
ken terugduwen.
Handmatig inklappen Druk iets op de buitenkant van het
spiegelhuis om de buitenspiegels in
te klappen.
Page 32 of 225

30Sleutels, portieren en ruiten
Elektrisch inklappen
Met contactslot op de standen ACC of
ON drukt u op knop n om beide spie‐
gels in te klappen.
Toets n nogmaals indrukken en
beide buitenspiegels nemen hun uit‐ gangspositie weer in.
Wanneer u een elektrisch ingeklapte
spiegel met de hand uitklapt, wordt
door het indrukken van knop n alleen
de andere spiegel elektrisch uitge‐
klapt. Druk opnieuw op knop n om
beide spiegels weer in te klappen.
Spiegels weer in rijstand klappen al‐
vorens met de auto te rijden.
Verwarmde spiegels
Werkt door indrukken van de knop
R Ü . LED in de knop licht op.
De verwarming werkt met de sleutel
in de contactslotstanden ACC of ON
en wordt na korte tijd automatisch uit‐
geschakeld.
Alleen laten werken met draaiende
motor, om ontladen van de accu te
voorkomen. Niet inschakelen als u de
motor start of als er zich sneeuw of ijs op de buitenspiegels heeft opge‐
hoopt.
Geen scherpe voorwerpen of schu‐
rende reinigingsmiddelen op de bui‐
tenspiegels gebruiken. Krassen en
beschadigen van de verwarmingsele‐
menten vermijden.
Automatische dimfunctie
Om verblinding te verminderen dimt
de buitenspiegel aan bestuurders‐
zijde automatisch samen met de au‐
tomatisch dimmende binnenspiegel
3 31.