Page 153 of 225

Rijden en bediening151
Als er geen oog is, kabel rondom de
kogelstang wikkelen. Ervoor zorgen
dat de kabel onder de verticale kogel
wordt gekruist om te voorkomen dat
het voorste gedeelte van de aanhan‐
ger op de grond terechtkomt als deze van de trekhaak loskomt. Kabel niet
over de grond laten slepen en vol‐
doende laten doorhangen om goed te
kunnen keren. Bij de trekhaak mee‐
gelverde instructies opvolgen.
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐
werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd. Voor aanhangers met een
geringe rijstabiliteit wordt het gebruik
van een frictie-trillingsdemper sterk
aanbevolen.
Niet sneller rijden dan 80 km/u, zelfs
niet in landen waar hogere snelheden zijn toegestaan. Bergopwaarts niet
sneller dan 30 km/u rijden in de 1e
versnelling, of niet sneller dan
50 km/u in de 2e versnelling.Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐ schakelen als bergopwaarts en onge‐veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 213.
Aanhanger trekken
Trekgewicht Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt specifiek af van de auto
en de motor en mag niet worden over‐ schreden. Het werkelijke trekgewicht
is het verschilt tussen het werkelijke
totaalgewicht van de aanhanger en
het werkelijke kogelgewicht in aange‐
koppelde toestand.
Bij het controleren van het aanhan‐
gergewicht mogen bijgevolg alleen de
wielen van de aanhanger, en niet het neuswiel, op de weeginrichting wor‐
den geplaatst.Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot
max. 12 %.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte
van 1000 meter boven de zeespiegel. Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor
elke 1000 meter hoogtetoename met
10 % worden verminderd. Bij het rij‐
den op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (kleiner dan 8 %,
bijv. snelwegen) hoeft het maximaal
toelaatbare treingewicht niet te wor‐
den verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 204
vermeld.
Page 154 of 225

152Rijden en bediening
KogeldrukDe kogeldruk is de kracht waarmeede aanhanger op de koppelingskogel
drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐
den van de aanhanger is van invloed
op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
(80 kg) staat op het typeplaatje van de trekhaak en in de autopapieren ver‐
meld. Altijd de maximale kogeldruk
nastreven, vooral bij zware aanhan‐
gers. Nooit rijden met een kogeldruk
lager dan 25 kg.
Bij het meten van de kogeldruk con‐
troleren of de trekstang van de be‐
laste aanhanger even hoog staat als
wanneer de aanhanger met een be‐
last trekkend voertuig aangekoppeld
is. Dit is met name belangrijk bij aan‐
hangers met een tandemas.
Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en
een maximale belasting van de auto (inclusief alle inzittenden), mag de
toelaatbare achterasbelasting (zie ty‐
peplaatje of autopapieren) niet wor‐
den overschreden.De wettelijke voorschriften met be‐
trekking tot de maximumsnelheden
voor voertuigen met een aanhanger
in acht nemen.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger,de kogelstang demonteren.
Trekhaak met afneembare
kogelstang
De kogelstang wordt bewaard in een tas die met behulp van een strop
wordt gesloten, en wordt opgeborgen onder de vloerbedekking van de ba‐
gageruimte.
Bevestiging van de kogelstang
Afsluitplug uit kogelstangopening ver‐ wijderen en in de bagageruimte op‐
bergen.
Page 155 of 225

Rijden en bediening153
Controleren of het merkteken op de
hefboom rood is.
Kogelstang monteren
Kogelstang in het koppelingshuis
aanbrengen en stevig naar beneden
drukken totdat de kogelstang hoor‐
baar inklikt. Als deze niet inklikt, de
montageprocedure herhalen.
De kogelstang niet naar links of naar rechts, naar boven of naar benedenzwenken om correcte montage te ver‐
zekeren.
Kogelstang vergrendelen door de
meegeleverde sleutel in het cilinder‐
slot van de kogelstang om te draaien. Sleutel verwijderen.
Controleren of de kogelstang juist is
gemonteerd:
■ het groene merkteken op de hef‐ boom is zichtbaar.
■ kogelstang zit vast in het koppe‐ lingshuis.
de kogelstang werd vergrendeld en
de sleutel werd verwijderd.
9 Waarschuwing
Rijden met een aanhanger is al‐
leen toegestaan bij een correct ge‐ monteerde trekhaak. Raadpleeg
een werkplaats als de koppelko‐
gelstang niet goed kan worden be‐
vestigd.
Oog voor veiligheidskabel
In geval van aanhangers met rem‐
men: de veiligheidskabel aan het oog
bevestigen - niet aan de kogelstang.
Demontage van de kogelstang
Page 156 of 225
154Rijden en bediening
Kogelstang ontgrendelen en sleutel
verwijderen. Hefboom naar links naar de kogelstang drukken en omlaag
draaien. Kogelstang uit koppelings‐
behuizing trekken.
Roest of vuil uit het gebied rond het
koppelingshuis en de kogelstangver‐
binding verwijderen alvorens de af‐
sluitplug in de opening aan te bren‐
gen.
De kogelstang in de meegeleverde
tas stoppen, de tas met behulp van de
strop sluiten en onder de vloerbekle‐
ding van de bagageruimte opbergen.
Kogelstang niet schoonmaken met
stoom of met een hogedrukreiniger.
Aanhangerstabilisatie
Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto/
aanhangercombinatie afgeremd tot‐
dat de slingerbeweging stopt. Wan‐
neer het systeem actief is, moet u het
stuurwiel zo stil mogelijk houden.Aanhangerstabilisatie (TSA) maakt
deel uit van de elektronische stabili‐
teitsregeling 3 142.
Page 157 of 225

Verzorging van de auto155Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................155
Controle van de auto .................156
Gloeilamp vervangen .................164
Elektrisch systeem .....................171
Boordgereedschap ....................179
Velgen en banden .....................181
Starthulp gebruiken ...................193
Trekken ...................................... 195
Verzorging van uiterlijk ..............197Algemene informatie
Accessoires en
modificaties van auto
Wij raden u aan alleen originele on‐
derdelen, accessoires en andere uit‐
drukkelijk door de fabriek voor uw au‐
totype goedgekeurde onderdelen te
gebruiken. Voor andere onderdelen
kunnen wij – ook als deze door auto‐
riteiten of anderszins zijn goedge‐
keurd – niet beoordelen of deze ge‐
schikt zijn en evenmin garant voor de betrouwbaarheid ervan staan.
Geen aanpassingen in het elektrische
systeem aanbrengen, zoals wijzigin‐
gen in de elektronische stuurappara‐
ten (chip-tuning).Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een ta‐ kelwagen kunnen de spatlappen
beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen
Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
■ Auto wassen en conserveren.
■ Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
■ Afdichtrubbers reinigen en conser‐ veren.
■ Motorolie verversen.
■ Sproeiervloeistofreservoir leegma‐ ken.
■ Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
■ Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
■ Auto in een droge en goed geven‐ tileerde ruimte parkeren. Eerste of
achteruitversnelling inschakelen of
keuzehendel op P zetten. Laat de
auto niet wegrollen.
■ Elektrische handrem niet aantrek‐ ken.
Page 158 of 225

156Verzorging van de auto
■ Motorkap openen, alle portierensluiten en auto vergrendelen.
■ Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt, bijv.
het diefstalalarmsysteem.
Weer in gebruik nemen
Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
■ Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening inscha‐ kelen.
■ Bandenspanning controleren.
■ Sproeiervloeistofreservoir vullen.
■ Motoroliepeil controleren.
■ Koelvloeistofpeil controleren.
■ Zo nodig kentekenplaat monteren.Verwerking van sloopauto
Eventueel wettelijk verplichte infor‐matie over autodemontagebedrijven
en de recycling van sloopauto's vindt
u op onze website. Laat dit werk uit‐
sluitend over aan een erkend autode‐
montagebedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden
uitvoeren9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking uit‐ voeren.
De koelventilator kan ook bij uit‐
geschakelde ontsteking gaan
draaien.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem en de Xe‐
nonkoplampen werken met een
zeer hoge spanning. Niet aanra‐
ken.
Page 159 of 225

Verzorging van de auto157Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekken en in de uitgangspositie terugduwen.
Naar veiligheidsgrendel iets links van
het midden van de motorkap onder, zoeken. Grendel omhoog duwen en
motorkap voorzichtig optillen.
De motorkap wordt automatisch om‐ hoog gehouden.
Als de motorkap wordt geopend tij‐
dens een Autostop, wordt de motor om veiligheidsredenen automatischherstart.
Luchtinlaat 3 123.
Sluiten
Laat de motorkap zakken en laat hetvanaf een lage hoogte (20-25 cm) in het slot vallen. Controleer of de mo‐
torkap vergrendeld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen.
Vergewis u ervan dat de gebruikte
olie de juiste specificatie heeft. Aan‐
bevolen vloeistoffen en smeermidde‐
len 3 201.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op be‐
drijfstemperatuur zijn en minstens
5 minuten uitgeschakeld zijn ge‐
weest.
Page 160 of 225

158Verzorging van de auto
Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot
aan de aanslag van de handgreep
weer insteken, opnieuw uittrekken en het motoroliepeil aflezen.
Peilstok tot aan de aanslag van de
handgreep insteken en een halve
slag draaien.
Afhankelijk van de motor worden er
verschillende oliepeilstokken ge‐ bruikt.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan mo‐
torolie bijvullen.
Wij raden u aan dezelfde soort olie te nemen als die welke voor de laatste
olieverversing is gebruikt.
Het motoroliepeil mag niet hoger
staan dan het bovenste merkteken
MAX op de peilstok.
Voorzichtig
Een teveel aan motorolie moet
worden afgetapt of afgezogen.
Vulhoeveelheden 3 212, kwaliteit/
viscositeit van motorolie 3 201.
Dop recht terugplaatsen en vast‐ draaien.
Controlelampje voor motoroliedruk
I 3 91, te laag motoroliepeil S
3 92 en levensduur van motorolie C
3 92.
Wanneer de motorolie ververst is,
moet de controle levensduur motor‐
olie worden teruggezet. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Koelvloeistof De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ca. -28 °C. In noordelijke lan‐
den met extreem lage temperaturen
biedt de af fabriek bijgevulde koel‐
vloeistof vorstbescherming tot ca.
-37 °C.Voorzichtig
Alleen goedgekeurde antivries ge‐ bruiken.