Page 161 of 225

Verzorging van de auto159
KoelvloeistofpeilVoorzichtig
Een te laag koelvloeistofpeil kan
motorschade veroorzaken.
Bij een koud koelsysteem moet de koelvloeistof tussen MIN en MAX
staan. Bijvullen als het peil te laag is.
9 Waarschuwing
Vóór het openen van de dop de
motor laten afkoelen. Dop voor‐
zichtig openen zodat de druk lang‐
zaam kan ontsnappen.
Gebruik voor bijvullen een mengsel
van een courante geconcentreerde
koelvloeistof met schoon kraanwater; verhouding 1:1. Gebruik schoon
kraanwater als er geen geconcen‐
treerde koelvloeistof voorhanden is.
Dop goed vastdraaien. Koelvloeistof‐
gehalte door een werkplaats laten
controleren en oorzaak van het koel‐
vloeistofverlies laten verhelpen.
Controlelampje koelvloeistoftempe‐
ratuur W 3 91.
Stuurbekrachtigingsvloei‐
stofVoorzichtig
Zeer kleine hoeveelheden vuil‐
deeltjes kunnen schade aan de
stuurinrichtingssysteem veroorza‐
ken, waardoor het niet meer goed
werkt. Voorkom dat vuildeeltjes in contact komen met de vloeistof‐zijde van de reservoirdop/peilstok
of dat ze in het reservoir terecht‐
komen.
Page 162 of 225

160Verzorging van de auto
Open de dop en neem deze weg.
Veeg de peilstok schoon en draai de
dop in het reservoir. Open de dop
nogmaals en lees het stuurbekrachti‐
gingsvloeistofpeil af.
Het stuurbekrachtigingsvloeistofpeil
moet tussen de merktekens MIN/
COLD en MAX /HOT staan.
Raadpleeg een werkplaats als het
vloeistofpeil te laag is.
Sproeiervloeistof
Schoon water vermengd met een
passende hoeveelheid sproeiervloei‐ stof bijvullen die antivries bevat.
Raadpleeg het sproeiervloeistofre‐
servoir voor de juiste mengverhou‐
ding.Voorzichtig
Alleen sproeiervloeistof met vol‐
doende antivries biedt voldoende
bescherming bij lage temperatu‐
ren of een plotselinge daling van
de temperatuur.
Bij vriesweer geen reinigingsvloeistof
op de voorruit sproeien om ijsvorming
en verslechterd zicht te voorkomen.
Bij koud weer het reservoir voor
sproeiervloeistof niet meer dan voor
drievierde vullen zodat er voldoende
ruimte voor expansie is als de vloei‐ stof bevriest. Zo wordt schade aan
het reservoir voorkomen.
Remmen
Wanneer de remvoering een mini‐
male dikte heeft, hoort u een piepend geluid wanneer u remt.
Verder rijden is mogelijk maar laat de remblokken zo spoedig mogelijk ver‐
vangen.
Na de montage van nieuwe remblok‐
ken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen.
Remvloeistof9 Waarschuwing
Remvloeistof is giftig en bijtend.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.
Page 163 of 225

Verzorging van de auto161
De remvloeistof moet tussen de
merktekens MIN en MAX staan.
Bij het bijvullen schoon te werk gaan,
omdat verontreinigde remvloeistof
storingen in het remsysteem tot ge‐
volg kan hebben. Oorzaak van het
remvloeistofverlies door een werk‐
plaats laten verhelpen.Voorzichtig
Gebruik uitsluitend hoogwaardige,
voor de auto goedgekeurde rem‐
vloeistof.
Remvloeistof 3 201.
Controlelampje remvloeistofpeil R
3 88.
Koppelingsvloeistof
9 Waarschuwing
Koppelingsvloeistof is giftig en
corroderend. Contact met ogen,
huid, textiel en lakwerk vermijden.
Een werkplaats raadplegen, als de
vloeistof in het reservoir tot onder het
merkteken MIN zakt.
Koppelingsvloeistof 3 201.
Accu
Auto's zonder stop-startsysteem zijn uitgerust met een loodzuuraccu. Au‐to's met Stop/Start-systeem zijn uit‐gerust met een AGM-boordaccu die
geen loodzuuraccu is.
De accu van de auto is onderhouds‐
vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen. Bij korte ritten en veelvuldig starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische ver‐ bruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan 6 weken
achtereen stilstaat, kan de accu ont‐
laden raken. Poolklem van de min‐
pool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking aansluiten en los‐
koppelen.
Achteraf geplaatste elektrische of
elektronische accessoires kunnen de boordaccu extra belasten of de accu
ontladen. Voor de technische moge‐ lijkheden, bijv. het plaatsen van een
krachtiger accu, een werkplaats raad‐ plegen.
Page 164 of 225

162Verzorging van de auto
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐kelde ontsteking weer aansluiten.
Daarna als volgt te werk gaan:
1. Datum en tijd van het informatie‐ display instellen 3 80.
2. Zo nodig elektrisch bediende rui‐ ten en zonnedak activeren 3 32,
3 34.
Enkele verbruikers, bijvoorbeeld de
instapverlichting, worden na een tijdje automatisch uitgeschakeld om de
boordaccu tegen ontladen te be‐
schermen.
Een losgekoppelde boordaccu om de
6 weken opladen.
Ontlaadbeveiliging accu 3 116.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in deze para‐
graaf gegeven instructies kan leiden tot een tijdelijke uitschakeling van
het stop-startsysteem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐ roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moetdeze met een afdekkap worden afge‐
sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan worden gemonteerd.
Vervang bij auto’s met een Stop/
Start-systeem de boordaccu van het
type AGM (Absorptive Glass Mat)
weer door een AGM-accu.
U kunt een AGM-accu herkennen aan
het label op de accu. Wij bevelen het
gebruik aan van een originele Opel-
accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu ge‐
bruikt dan de originele Opel accu is
het mogelijk dat het Stop/Start-sys‐
teem slechter presteert.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop/Start-systeem 3 127.
Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 193.
Page 165 of 225

Verzorging van de auto163
Waarschuwingssticker
Betekenis van de symbolen:■ Geen vonken, open vuur en niet ro‐
ken.
■ Altijd een veiligheidsbril dragen. Explosieve gassen kunnen aanlei‐
ding geven tot blindheid of letsel.
■ Houd de accu buiten het bereik van
kinderen.
■ De accu bevat zwavelzuur dat aan‐
leiding kan geven tot blindheid ofernstige brandwonden.
■ Zie de gebruikershandleiding voor
meer informatie.
■ Er kan explosief gas aanwezig zijn in de buurt van de accu.
Dieselbrandstoffilter
Bij elke olieverversingsbeurt water‐
resten aftappen.
Opvangbak onder het filterhuis plaat‐
sen. Aftapplug met een geschikte
schroevendraaier linksom draaien
om het water af te tappen.
Het filter is afgetapt zodra er diesel‐
brandstof uit de opening stroomt. Af‐
tapplug rechtsom weer vastdraaien.
Bij uitgeschakelde motor, contactslot
op ON zetten, ongeveer 5 seconden
wachten en sleutel op LOCK zetten
om op te voeren. Deze handeling mi‐
nimaal 3 keer bij uitgeschakelde mo‐
tor verrichten, opdat er geen lucht in de brandstofleiding komt.
Dieselbrandstoffilter met kortere tus‐ senpozen controleren als de auto
wordt gebruikt in extreme omstandig‐ heden.
Als er water in het dieselbrandstoffil‐
ter zit, brandt controlelampje U op de
instrumentengroep 3 93. Water on‐
middellijk aftappen.
Page 166 of 225

164Verzorging van de autoDieselbrandstofsysteemontluchten
Na het leegrijden van de brandstof‐
tank moet het dieselbrandstofsys‐
teem worden ontlucht. Het contact
driemaal 15 seconden per keer in‐
schakelen. Motor vervolgens maxi‐
maal 40 seconden starten. Als de mo‐ tor niet start, ten minste
10 seconden wachten alvorens u een
nieuwe poging doet. Slaat de motor
niet aan, dan de hulp van een werk‐
plaats inroepen.Wisserblad vervangen
Wisserbladen voorruit
Wisserarm optillen, borgclip blijven
indrukken en wisserblad losmaken.
Maak het ruitenwisserblad in een
lichte hoek vast aan de ruitenwisser‐
arm en druk het in tot het vastklikt.
Laat de ruitenwisserarm voorzichtig
zakken.
Gloeilamp vervangen
Ontsteking uitschakelen en desbe‐
treffende schakelaar uitschakelen of
portieren sluiten.
Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting vastpakken! Het glas van de gloei‐
lamp niet met blote handen aanraken.
Bij vervangen altijd hetzelfde type
gloeilamp gebruiken.
Vervang de gloeilampen van de kop‐
lampen vanuit de motorruimte.
Lampcontrole
Schakel het contact in na het vervan‐ gen van een lamp en bedien en con‐
troleer de lichten.
Koplampen Koplamp verwijderen
Om te lamp te vervangen moet eerst de koplampunit worden verwijderd.
Page 167 of 225

Verzorging van de auto165
1. Contact en koplampschakelaaruitschakelen.
2. De motorkap openen, de 11 bevestigingen losmaken en de
radiateurafdekking verwijderen.
3. De 3 bouten verwijderen en de koplamp uitnemen.
4. Stiftjes van de kabelboomstekker indrukken en de koplampbedra‐
ding loskoppelen.
5. De koplampunit verwijderen.
Om de koplampunit te monteren volgt
u dezelfde procedure als die voor het verwijderen, maar in omgekeerdevolgorde. Ervoor zorgen dat de cen‐
treerpen op een lijn ligt met het huis.
Bouten of bevestigingen niet te vast
aandraaien.
Halogeenkoplampen
Halogeenkoplampen A kunnen van
xenonkoplampen B worden onder‐
scheiden door het verschillende lens‐ ontwerp.
Dimlicht en grootlicht
De halogeenkoplampen hebben af‐
zonderlijke systemen voor grootlicht 1 (binnenste gloeilampen) en dimlicht
2 (buitenste gloeilampen).
1. Koplamp compleet demonteren 3 164.
2. Koplampkap verwijderen.
3. Klemveer van de lamp losmaken en lamp uit het reflectorhuis ha‐
len.
4. Bij het plaatsen van een nieuwe lamp de nokken goed in de uit‐
sparingen op de reflector laten
vallen.
Page 168 of 225
166Verzorging van de auto
5.Klemveer van de lamp vastmaken
en koplampkap opnieuw aanbren‐
gen.
6. Koplampunit opnieuw monteren.
Richtingaanwijzers vooraan
1. Koplamp compleet demonteren 3 164.
2. Lamphouder linksom draaien en lamphouder uit de lampunit ne‐
men.
3. Gloeilamp linksom duwen en draaien om deze uit de lamphou‐
der los te nemen.
4. Nieuwe lamp in de lamphouder duwen en deze rechtsom draaien.
5. Lamphouder opnieuw in de lamp‐
unit aanbrengen door deze
rechtsom te draaien.
6. Koplampunit opnieuw monteren.
Zijmarkeringslichten
1. Koplamp compleet demonteren 3 164.
2. Koplampkap verwijderen en lamphouder (naast grootlicht‐
lamp) uit de lampunit nemen.
3. Lamp uit de lamphouder verwijde‐
ren door deze er recht uit te trek‐
ken.
4. Nieuwe gloeilamp erin steken. Een pluisvrije doek gebruiken omde lamp vast te houden.
5. Lamphouder opnieuw in de lamp‐
unit aanbrengen en koplampkapopnieuw aanbrengen.
6. Koplampunit opnieuw monteren.
Xenonkoplampen