Page 73 of 225
Opbergen71
De kentekenplaathouder omhoog‐
trekken en naar beneden vouwen in
horizontale positie.
Open de achterklep.
Zet de ontgrendelingshendel omhoog en houd deze vast. Het systeem een
beetje heffen en in de bumper duwen
tot het vastzit.
De ontgrendelingshendel moet naar
zijn beginstand terugkeren.9 Waarschuwing
De hulp van een werkplaats inroe‐
pen, als het systeem niet goed kan
worden uitgeschoven.
Bagageruimte
Opbergvakken in de
bagageruimte
Aan weerszijden van de bagageruim‐ tevloer.
Bagageruimte-afdekking
Leg niets op de hoedenplank.
Page 74 of 225
72Opbergen
Afdekking sluiten
De afdekking van de bagageruimte
met behulp van de hendel in de rich‐
ting van de achterkant van de auto
trekken en de bevestigingen in de
haakjes aan weerszijden van de ba‐
gageruimte aanbrengen.
Afdekking openen Bagagerolhoes uit de zijdelingse hou‐ ders nemen. De afdekking rolt auto‐
matisch op.
Afdekking wegnemen
Bagageruimte-afdekking openen.
Huis aan weerszijde van de rolhoes
naar het midden van het voertuig trek‐ ken, rolhoes optillen en verwijderen
uit de zijgeleiders.
Montage in omgekeerde volgorde.
Vloerafdekking
bagageruimte
Open het vloeropbergvak achter door
de hendel van de vloerafdekplaat om‐
hoog te trekken.
Page 75 of 225
Opbergen73
Afhankelijk van de versie, beide hef‐
bomen op de vloerafdekplaat naar de
hendel drukken en afdekplaat bij de
hendel omhoog trekken voor toegang tot het vloeropbergvak achter.Indien aanwezig, haak aan de boven‐kant van de achterklepopening han‐
gen.
Voorzichtig
Gebruik de haak alleen voor het ophangen van de vloerafdekplaat
en de in hoogte verstelbare afdek‐ king.
Voorzichtig
Laat geen voorwerpen boven de
bovenkant van het opbergvak ba‐ gageruimte uitsteken, om schade
aan het opbergvak en de vloer van de bagageruimte te voorkomen.
Krik en boordgereedschap 3 179.
Bandenreparatieset 3 186.
Compact reservewiel 3 191.
Sjorogen
Page 76 of 225

74Opbergen
De sjorogen zijn bedoeld voor het
vastzetten van artikelen tegen weg‐ schuiven, bijv. met sjorbanden of een
laadvloernet.
Vóór de achterbank zijn twee extra
sjorogen aangebracht.
Het laadvloernet is ontworpen voor
het vervoeren van uitsluitend kleine,
lichte voorwerpen. Het laadvloernet
voorkomt dat de lading zich verplaatst
bij het nemen van scherpe bochten of bij snel starten en stoppen.
Aanbrengen: de vier haken van het
laadvloernet in de sjorogen in de ba‐
gageruimtevloer aanbrengen.
Gevarendriehoek De gevarendriehoek onder de vloe‐
rafdekking in de bagageruimte opber‐ gen.
Verbanddoos
De verbanddoos onder de vloeraf‐
dekking in de bagageruimte opber‐
gen.Brandblusser
Zet de brandblusser goed vast in de
bagageruimte.Dakdragersysteem
Dakdrager Om veiligheidsredenen en ter vermij‐ding van dakschade adviseren wij het
voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken. Neem voor nadere informatie contact op met een
werkplaats.
Maak het dakdragersysteem aan de
dakrails vast aan de hand van de bij
het systeem meegeleverde aanwij‐
zingen. Zorg ervoor dat de lading ge‐
lijkmatig over de lengte- of dwarsrails wordt verdeeld.
De lading mag niet op het dakopper‐
vlak worden geplaatst. Om schade
aan of verlies van de lading te voor‐
komen, regelmatig controleren of
deze nog goed vastzit.
Rijden met een lading op het dak
heeft een invloed op het zwaartepunt van de auto. Voorzichtig rijden in ge‐
val van zijwind. Niet met een hoge snelheid rijden.
Dakdrager wegnemen als deze niet
wordt gebruikt.
Page 77 of 225

Opbergen75Beladingsinformatie■ Zware voorwerpen zo ver mogelijk vooraan en gelijkmatig verdeeld in
de laadruimte plaatsen. Controle‐
ren of de rugleuningen naar beho‐
ren zijn vergrendeld. Bij stapelbare
voorwerpen de zwaarste voorwer‐
pen onderaan leggen.
Stapel voorwerpen bij een neerge‐
klapte achterbank niet hoger dan
de rugleuning van de achterbank.
■ Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 73.
■ Losse voorwerpen in de bagage‐ ruimte bijv. met behulp van een
laadvloernet vastmaken, om weg‐
glijden te voorkomen.
■ Bij het vervoeren van voorwerpen in de bagageruimte mogen de rug‐
leuningen van de achterbank niet
schuin naar voren geklapt zijn.
■ Bagage niet boven de rugleuningen
laten uitsteken.■ Leg niets op de bagageruimte-
afdekking of op het instrumenten‐paneel en dek de sensor boven op
het instrumentenpaneel niet af.
■ De bagage mag de bediening van pedalen, elektrische handrem,
schakelhendel en de bewegings‐
vrijheid van de bestuurder niet be‐
lemmeren. Geen losse voorwerpen in het interieur leggen.
■ Niet met een geopende achterklep rijden.9 Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de la‐
ding of de auto veroorzaken.
■ Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal toe‐laatbare totaalgewicht van de auto
(zie typeplaatje 3 204) en het EU-
leeggewicht van de auto.
Noteer de gegevens van uw auto in de gewichtstabel voorin deze hand‐ leiding om het EU-leeggewicht te
berekenen.
Het EU-leeggewicht omvat ook het
gewicht van de bestuurder (68 kg),
de bagage (7 kg) en alle vloeistof‐
fen (tank voor 90 % gevuld).
Extra uitrusting en accessoires ver‐
hogen het leeggewicht.
■ Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de auto en
verslechtert het rijgedrag door het
hogere zwaartepunt. Lading gelijk‐
matig verdelen en goed met span‐
banden vastzetten. Bandenspan‐
ning en rijsnelheid aan de bela‐
dingstoestand aanpassen. Span‐
banden regelmatig controleren en
bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toegestane daklast is 100 kg.
De dakbelasting is de som van het
gewicht van het dakdragersysteem en de lading.
Page 78 of 225
76Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................76
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................83
Informatiedisplays ........................94
Boordinformatie ......................... 102
Tripcomputer .............................. 103Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het Infotainmentsysteem en
een gekoppelde mobiele telefoon be‐
dienen met de knoppen op het stuur‐ wiel.
Nadere informatie vindt u in de ge‐
bruiksinstructie van het "Infotain‐
ment"-systeem.
Page 79 of 225
Instrumenten en bedieningsorganen77Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie voorruit
Voorruitwissers&=snel%=langzaam$=intervalschakeling of automa‐
tisch wissen met regensensor§=uit
Hendel omlaag duwen om wissers
één slag te laten maken wanneer de
voorruitwisser uitgeschakeld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisinterval instellen op een waarde
tussen 1 en 10 seconden:
■ Ontsteking inschakelen.
■ Hendel vanuit stand § omlaag zet‐
ten.
■ Wachten totdat de wisfrequentie op
het gewenste interval staat.
■ Hendel in stand $ zetten.
Het interval blijft opgeslagen tot de
volgende verandering of totdat het
contact wordt uitgeschakeld. Na in‐
schakelen van het contact en de hen‐
del naar stand $ wordt het interval
3,5 seconden.
Page 80 of 225

78Instrumenten en bedieningsorganen
In deze modus verandert de wisfre‐
quentie ook met de rijsnelheid. Naar‐
mate de snelheid toeneemt, wist het
systeem ook sneller.
Automatische wisfunctie met
regensensor$=Automatische wisfunctie met
regensensor
De regensensor registreert de hoe‐
veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Als de sleutel in contactslotstand
ACC wordt gezet, maakt de wisser ter
controle van het systeem één slag.
Om de wisser uit te schakelen, de
hefboom in stand § plaatsen.
Het gebied van de regensensor
schoonhouden door de voorruit‐
sproeiers in te schakelen.
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof tegen de voorruit
gespoten.
Bij het langer vasthouden van de hen‐
del maakt de wisser na het loslaten
van de hendel twee slagen en na
3 seconden nog een keer.
Staan de koplampen aan, dan spuit er ook sproeiervloeistof tegen de kop‐
lampen. Even wachten voordat het
koplampsproeiersysteem weer kan
werken. Dit duurt langer naarmate het sproeiervloeistofpeil lager is.