Page 185 of 225

Verzorging van de auto183
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden moe‐
ten de voorgeschreven bandenspan‐
ning hebben. Bij wielen zonder sen‐
sor werkt het bandenspanningscon‐
trolesysteem niet. Sensoren kunnen
naderhand gemonteerd worden.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
Voor de huidige bandenspannings‐
waarden selecteert u menuoptie
Banden in het menu Boordcomputer .
Knop BC op het "Infotainment"-sys‐
teem indrukken en menuoptie selec‐
teren.
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem registreert automatisch de be‐
lasting van de auto. Bij uiteenlopende bandenspanningswaarden verschijnteen bericht op het informatiedisplay.
Bij sommige versies verschijnt het be‐
richt in een verkorte vorm.
Er kunnen b.v. de volgende meldin‐
gen verschijnen:
Een afbeelding van de band linksach‐ ter samen met de huidige banden‐spanning; een kleine drukafwijking.
Snelheid verlagen. Bandenspanning
bij de eerstvolgende gelegenheid met
een goede meter controleren en zo
nodig corrigeren.
Op een Colour-Info-Display verschijnt
dit bericht in geel.
Een afbeelding van de band linksvoor samen met de huidige bandenspan‐
ning; een aanzienlijke drukafwijking
of rechtstreeks drukverlies.
Zo spoedig mogelijk de verkeers‐
stroom verlaten zonder hierbij andere
weggebruikers in gevaar te brengen.
Page 186 of 225

184Verzorging van de auto
Stoppen en de banden controleren.
Het reservewiel zo nodig monteren
3 189.
Op een Colour-Info-Display verschijnt dit bericht in rood.
Berichten bevestigen 3 94, 3 97.
Boordinformatie 3 103.
Schakel de ontsteking uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd. Bandenspan‐
ningswaarden 3 182, 3 213.
Externe zendinstallaties met een hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
De ventielen en afdichtringen van het
bandenspanningscontrolesysteem
moeten bij elke nieuwe band worden
vervangen.
Temperatuurcompensatie
De bandenspanning hangt af van de
temperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning van de band op.De bandenspanningswaarde op het
display is de werkelijke bandenspan‐
ning. Daarom is het belangrijk de ban‐
denspanning bij koude banden te
controleren.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2-3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het ver‐
schil in profieldiepte van banden op
één as niet meer dan 2 mm zijn.
De wettelijk toegestane minimumpro‐ fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneerhet profiel tot aan één van de slijtage-
indicatoren
(TWI = Tread Wear Indicator) is afge‐ sleten. De positie van de slijtage-in‐
dicatoren wordt aangeduid door
merktekens op de zijwand van de
band.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden omwisselen met
de achterbanden. De draairichting
van de wielen moet dezelfde als voor‐ heen zijn.
Page 187 of 225

Verzorging van de auto185
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te ver‐
vangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een an‐ dere bandenmaat de sticker met debandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Bij het monteren van andersoortige
velgen moet u wellicht ook andere
wielmoeren gebruiken. Wij raden aan uw Service Partner te raadplegen.
Wieldoppen Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of wieldoppen kan tot plotse‐
ling drukverlies leiden met onge‐
lukken als mogelijk gevolg.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Deze symmetrisch op de banden
aanbrengen zodat deze rondom goed passen.
Gebruik altijd kettingen met fijne schakels waardoor het loopvlak en de
binnenkanten (inclusief kettingslot)
met niet meer dan 15 mm toenemen.
Page 188 of 225

186Verzorging van de auto9Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op 16" wielen. Wij raden aan uw
Service Partner te raadplegen.
Als u na een lekke voorband sneeuw‐
kettingen moet gebruiken, zet u het
compacte reservewiel op de achteras
en zet u een van de achterwielen over op de vooras.
Algemeen
Het gebruik van sneeuwkettingen op
een compact reservewiel is niet toe‐
gestaan.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken en de zijwanden van de ban‐
den kunnen met de bandenreparatie‐ set worden verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de ban‐
den verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang dichtbij
de velg zitten, kunnen niet met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.
Bij modellen met een bandenrepara‐
tieset zijn er wellicht geen krik en een
boordset aanwezig.
Boordgereedschap 3 179.
Compact reservewiel 3 191.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij bandenpech:
Elektrische handrem 3 140 aantrek‐
ken, eerste versnelling, achteruitver‐
snelling of P inschakelen.
De bandenreparatieset zit in een op‐
bergvak onder de vloerafdekplaat van
de bagageruimte.
Achterklep openen om de bandenre‐
paratieset uit te nemen.
Trek de hendel van de vloerafdek‐
plaat omhoog 3 72.
Boordgereedschap 3 179.Voorzichtig
Laat geen voorwerpen boven de
bovenkant van het opbergvak ba‐ gageruimte uitsteken, om schade
aan het opbergvak en de vloer van de bagageruimte te voorkomen.
1. Vulslang voor afdichtmiddel 1 en
de stekker 2 loskoppelen.
Page 189 of 225

Verzorging van de auto187
2. Ventieldop van defecte band los‐schroeven.
Schroef de vulslang voor het af‐
dichtmiddel op het ventiel.
3. Sluit de stekker aan op de 12 V- aansluiting. Alle accessoires van
andere 12 V-aansluitingen los‐
koppelen.
4. Ontsteking inschakelen. Om te voorkomen dat de accu leegraakt,
is het raadzaam de motor te laten draaien.
5. Keuzeschakelaar linksom in de stand afdichtmiddel + air draaien.
6. Bandenreparatieset met knop on/
off inschakelen. Het afdichtmiddel
stroomt de band in.
Bij het leeglopen van het pak af‐
dichtmiddel verschijnt er gedu‐
rende korte tijd een hoge druk‐
waarde op de manometer.
Daarna begint de druk te dalen.
Al het afdichtmiddel wordt in de
band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
7. Band met de manometer op de aanbevolen bandenspanning zet‐
ten. De voorgeschreven banden‐
spanning moet binnen
10 minuten worden bereikt
3 213 . Schakel de compressor uit
wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen
10 minuten bereikt, dan de ban‐
denreparatieset verwijderen. De
auto één wielomwenteling ver‐
plaatsen. De bandenreparatieset
weer aansluiten en het vulproces
10 minuten lang voortzetten.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning dan nog niet bereikt,
dan is de band te ernstig bescha‐ digd. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Laat eventueel de te hoge ban‐
denspanning af via de knop naast de manometer.
Compressor niet langer dan
10 minuten achtereen laten wer‐
ken.
8. Bandenreparatieset losmaken en ventieldop weer plaatsen.
9. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
Page 190 of 225

188Verzorging van de auto
10. Het op het pak met afdichtmiddelaanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
11. De rit onmiddellijk voortzetten, zo‐
dat het afdichtmiddel zich gelijk‐
matig in de band kan verspreiden. Na ongeveer 10 km rijden (uiterlijk
na 10 minuten) stoppen en de
bandenspanning controleren.
Een eventueel iets gedaalde ban‐ denspanning corrigeren. Proce‐
dure herhalen totdat de banden‐
spanning niet meer afneemt.
Bij een daling in de bandenspan‐ ning van meer dan 68 kPa
(0,68 bar), de auto niet meer ge‐
bruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
12. Bandenspanning corrigeren door de luchtslang van de compressor
(pijlen) rechtstreeks op het ventiel
schroeven.
13. Keuzeschakelaar rechtsom in de stand air only draaien. Compres‐
sor inschakelen om alleen lucht bij te vullen.
Let op
De rijeigenschappen van de her‐ stelde band worden sterk beïnvloed,
laat deze band daarom vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke ver‐
hitting van de compressor, deze mi‐
nimaal 30 minuten lang uitschake‐
len.
Page 191 of 225

Verzorging van de auto189
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op het blik met afdichtmiddel.
Gebruikt blik met afdichtmiddel ver‐
vangen. Verwijder het blik met af‐
dichtmiddel door de vul- en lucht‐
slang voor het afdichtmiddel los te
maken, het blik uit de behuizing te
schuiven en de slang van het blik te
schroeven. Voer het blik volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten af.
Het aanwezige hulpstuk kan voor
het oppompen van bijv. ballen, lucht‐
bedden en opblaasboten e.d. wor‐
den gebruikt. De adapter bevindt
zich onderaan de bandenreparatie‐
set.
Wiel verwisselen Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 186.De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
■ Auto op een vlakke, stevige en slip‐
vrije ondergrond parkeren. Voor‐
wielen in de rechtuitstand draaien.
■ Elektrische handrem 3 140 aan‐
trekken, eerste versnelling, achter‐
uitversnelling of P inschakelen.
■ Reservewiel verwijderen 3 191.
■ Vervang nooit meer dan één wiel tegelijk.
■ Het wiel blokkeren dat diagonaal tegenover het te verwisselen wiel isgemonteerd. Dit kan door voor en
achter het wiel wiggen of hiermee
vergelijkbare voorwerpen aan te
brengen.
■ Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van banden‐
pech en niet voor de jaarlijkse mon‐
tage van winter- of zomerbanden.
■ De maximale werkbelasting (900 kg) van de krik niet overschrij‐
den.
■ Bij een zachte ondergrond, een ste‐
vige plank (max. 1 cm dik) onder de krik leggen.■ Het voertuig niet meer omhoog‐ brengen dan noodzakelijk is om
een wiel te verwisselen.
■ In de op te krikken auto mogen zich
geen personen of dieren bevinden.
■ Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
■ Opgekrikte auto niet starten.
■ Maak de wielmoeren en de schroefdraad schoon alvorens het
wiel te monteren.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
Page 192 of 225

190Verzorging van de auto
1. Wieldop verwijderen.
2. Plaats de wielsleutel stevig op de wielmoer en draai elke moer een
hele slag linksom los.
3. De locatie van de voorste en ach‐
terste krikpunten wordt aangege‐
ven door inkepingen in de onder‐
rand van het voertuig onder de
portieren.
4. Voor het plaatsen van de krik de juiste hoogte instellen door hand‐
matig aan het oog te draaien.
Krik zodanig bij het kriksteunpunt
in de buurt van het desbetreffende
wiel plaatsen dat de krikklauw om de verticale onderkant sluit. Erop
letten dat de krik goed onder het
kriksteunpunt staat.
De krikvoet moet loodrecht en
slipvast onder het steunpunt op
de grond staan.
5. Wielsleutel aan oog van schroef‐ draadstang bevestigen en sleutel
rechtsom draaien om auto op te
krikken.
Staat de krikvoetrand bij het op‐
krikken niet loodrecht onder het
steunpunt, de auto onmiddellijk
voorzichtig laten zakken en de
krik herplaatsen. Het voertuig om‐
hoogbrengen totdat het wiel juist
van de grond is.
6. Wielmoeren geheel losdraaien en
met een doek schoonvegen.